ECLI:NL:RBGEL:2024:2122

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
12 april 2024
Publicatiedatum
11 april 2024
Zaaknummer
AWB - 21 _ 4220
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de projectvergunning voor dierproefonderzoek naar pelagische vissen in de Waddenzee

In deze uitspraak van de Rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, wordt het beroep van eiseres tegen een voorschrift in de aan haar verleende projectvergunning voor dierproefonderzoek naar pelagische vissen in de Waddenzee beoordeeld. De Centrale Commissie Dierproeven had een projectvergunning verleend, maar aan deze vergunning was een voorschrift verbonden dat betrekking had op de niet-bemonsterde vissen die tijdens het onderzoek gevangen zouden worden. Eiseres betoogde dat deze vissen niet onder de definitie van een dierproef vallen en dat de commissie daarom niet bevoegd was om een voorschrift te verbinden aan de vergunning. De rechtbank oordeelt dat de commissie inderdaad geen voorschrift aan de vergunning mocht verbinden, omdat de niet-bemonsterde vissen enkel voor biometrisch onderzoek worden gebruikt en niet als proefdieren kunnen worden aangemerkt. Hierdoor is het bestreden besluit onrechtmatig. De rechtbank vernietigt het besluit van de commissie en kent eiseres een schadevergoeding toe van € 8.160 voor de kosten die zij heeft moeten maken om aan het voorschrift te voldoen. Daarnaast moet de commissie het griffierecht en de proceskosten vergoeden. De uitspraak benadrukt de noodzaak van zorgvuldige afwegingen bij het verlenen van projectvergunningen voor dierproeven en de bescherming van dieren in wetenschappelijk onderzoek.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: ARN 21/4220

uitspraak van de meervoudige kamer van

in de zaak tussen

[eiseres] , uit [plaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. P. Ras),
en

de Centrale Commissie Dierproeven, de commissie

(gemachtigde: mr. S.J. Leito).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen het opgelegde voorschrift in de aan haar verleende projectvergunning op grond van de Wet op de dierproeven (Wod) en het verzoek om schadevergoeding.
1.1.
De commissie heeft de projectvergunning met het besluit van 22 februari 2021 verleend voor de duur van twee jaar en heeft daaraan een voorschrift verbonden. Met het bestreden besluit van 3 augustus 2021 heeft de commissie het bezwaar van eiseres gegrond verklaard en het voorschrift gedeeltelijk aangepast.
1.2.
De commissie heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 5 maart 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: [persoon A] , [persoon B] namens eiseres, de gemachtigde van eiseres en mr. S.J. Leito en [persoon C] namens de commissie.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of de commissie aan de verleende projectvergunning een voorschrift heeft kunnen verbinden. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres. Als deze beoordeling tot het oordeel leidt dat hier sprake is van een onrechtmatig besluit, beoordeelt de rechtbank het verzoek om schadevergoeding.
3. De rechtbank is van oordeel dat het beroep gegrond is
.De commissie heeft het door eiseres bestreden voorschrift niet aan de vergunning mogen verbinden. Vervolgens komt de rechtbank tot het oordeel dat de commissie de gevraagde schadevergoeding aan eiseres dient te vergoeden. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot deze oordelen komt en welke gevolgen deze oordelen hebben.
3.1.
De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
Totstandkoming van het besluit
4. Eiseres heeft een aanvraag ingediend voor een projectvergunning voor dierproefonderzoek naar pelagische vissen in de Waddenzee. Pelagische vissen zijn vissen die in het open water leven en vaak grote scholen vormen, zoals haring en sprot. Deze vissen zijn voor het ecosysteem van groot belang. In het voedselweb vormen zij de schakel tussen plankton en predatoren, zoals visetende vogels en zeehonden. De doelstelling van het onderzoek is het bepalen van het gebruik van de Nederlandse Waddenzee door pelagische vis op verschillende tijd- en ruimteschalen. Ook heeft het onderzoek tot doel om inzicht te krijgen in de belangrijkste processen die de dynamiek van pelagische vispopulaties bepalen.
Het onderzoek bestaat uit twee stappen:
1. In het wild levende vissen worden gevangen met een pelagisch net. Deze vissen worden geteld en gemeten. Dit is van belang om de aanwezigheid en soort- en lengteverdeling van de vissen te bepalen. Deze vissen worden in principe na de meting en telling teruggezet (98%). Deze groep wordt de ‘niet bemonsterde vissen’ genoemd.
2. Van een klein deel van de gevangen vissen wordt aanvullend onderzoek gedaan aan de hand van weefsels (2%). Dit zijn de zogeheten ‘bemonsterde vissen’.
In de aanvraag is opgenomen dat van tevoren niet is te voorspellen welke soorten, in welke aantallen en van welke afmetingen gevangen gaan worden. De aanvraag is ingediend voor de totale vangst van maximaal 19.230 vissen, waarbij eiseres er van uit gaat dat dit maximum niet zal worden gehaald.
4.1.
Op verzoek van de commissie heeft de dierenexperimentencommissie DEC [(DEC)] op 9 november 2020 een advies uitgebracht. Op 20 januari 2021 heeft de DEC aanvullend geadviseerd.
4.2.
Op 22 februari 2021 heeft de commissie de gevraagde projectvergunning verleend voor de duur van twee jaar. Aan de vergunning is het voorschrift verbonden, dat anderhalf jaar na het ingaan van de vergunning een terugkoppeling wordt gegeven over de voortgang van het onderzoek. .Eiseres dient inzicht te geven:
1. in de gevangen aantallen en de proportie bemonsterde/niet bemonsterde vissen per doelsoort;
2. in de daadwerkelijke schade en het ongerief van alle vissen, inclusief de niet bemonsterde dieren;
3. in het percentage dieren dat de vangst en/of proeven levend heeft doorstaan;
4. in de algehele conditie waarin de dieren die levend worden teruggezet bij het terugzetten verkeren;
5. in welke inspanningen zijn gedaan tot het verder verfijnen van de onderzoeksmethoden (3V’s);
6. in de (concrete) opbrengsten van het project, hierbij dienen ook de opbrengsten op het gebied van bescherming van bedreigde diersoorten duidelijk te worden belicht.
4.3.
Met het bestreden besluit heeft de commissie het bezwaar van eiseres gedeeltelijk gegrond verklaard en het gedeelte van het voorschrift onder 6 inhoudende dat de opbrengsten op het gebied van bescherming van bedreigde diersoorten duidelijk dienen te worden belicht ingetrokken.
Heeft de commissie in redelijkheid een voorschrift kunnen verbinden aan de projectvergunning?
5. Eiseres voert aan dat het aan de projectvergunning verbonden voorschrift buiten de reikwijdte van de Wod valt en dat de commissie daarom niet bevoegd is om een voorschrift te verbinden aan de projectvergunning. Volgens eiseres kan een voorschrift niet dienen om de uitvoering van een project tussentijds te beoordelen en wordt het voor een ander doel opgelegd dan waarvoor de bevoegdheid is verleend. Verder stelt eiseres dat het voorschrift in strijd is met het rechtszekerheidsbeginsel, dat een ruime interpretatie van artikel 10a1, tweede lid, niet past in het systeem van de Wod en dat eiseres voor de niet-bemonsterde vissen al gebonden is aan zorgvuldigheidsnormen die voortvloeien uit de verkregen ontheffing op grond van de Wet Natuurbescherming en de Visserijwet.
5.1.
De commissie stelt zich op het standpunt dat zij het bestreden voorschrift aan de projectvergunning mocht verbinden en niet buiten haar bevoegdheid op grond van de Wod is getreden. Volgens de commissie blijkt uit het projectvoorstel dat de niet-bemonsterde vissen schade kunnen ondervinden door de vangst. Deze vissen kunnen worden doodgedrukt in het net of vertonen hypoxieverschijnselen. Ook blijkt uit het projectvoorstel dat op voorhand niet duidelijk is hoeveel niet-bemonsterde vissen worden ‘meegevangen’ met de vissen die nodig zijn voor de dierproef.
De commissie verwijst naar de tekst op pagina 13 van de Handreiking ‘Dierproeven met wilde dieren in hun biotoop, versie december 2018’ (de Handreiking). Gelet op de doelstelling van de Wod (het versterken van de bescherming van dieren die voor wetenschappelijke doeleinden worden gebruikt) en gelet op de hiervoor genoemde tekst van de Handreiking is de commissie van mening dat er rekening gehouden moet worden met alle dieren die zijn getroffen door de dierproef en daardoor negatieve effecten ondervinden en dus ook specifiek met de niet-bemonsterde vissen. Dit brengt de commissie tot de conclusie dat zij bevoegd is om het voorschrift aan de projectvergunning te verbinden.
5.2.
De rechtbank stelt vast dat de Wod van toepassing is op alle dieren die gebruikt worden voor wetenschappelijke of onderwijskundige doeleinden. [1] Het project omvat mede het tellen, meten en wegen van de niet-bemonsterde vissen. Ook de niet-bemonsterde vissen zijn daardoor onderwerp van wetenschappelijk onderzoek. Dat betekent dat zowel de bemonsterde als de niet-bemonsterde vissen als doeldieren kunnen worden aangemerkt en dus onder de reikwijdte van de Wod vallen.
5.2.1.
In artikel 1, aanhef en onder a, van de Wod is omschreven dat als een dierproef wordt aangemerkt:
“elk al dan niet invasief gebruik van een dier voor experimentele of andere wetenschappelijke doeleinden, waarvan het resultaat bekend of onbekend is, of onderwijskundige doeleinden, die bij het dier evenveel of meer pijn, lijden, angst of blijvende schade kan veroorzaken als, dan wel dan het inbrengen van een naald volgens goed diergeneeskundig vakmanschap.”.
5.2.2
Voor de interpretatie van de Wod wordt gebruik gemaakt van de Handreiking. Doelstelling van de Handreiking is ondersteuning bij de interpretatie van de Wod in het geval van handelingen aan wilde dieren in hun biotoop. Op de zitting is door de gemachtigde van de commissie verklaard dat de Handreiking als wetsinterpreterend beleid kan worden aangemerkt. De Handreiking bevat de thans heersende opvatting over welke handelingen met dieren wel of niet onder de definitie van ‘dierproef’ vallen. Bijlage 5 van de Handreiking bevat tabellen, waaronder de tabel “vangen is meestal geen dierproef” (tabel 5a). De Handreiking geeft verder in paragraaf II.1.4. het volgende aan:
“Aquatische organismen worden na het vangen voor de vervolghandelingen veelal uit het water gehaald en belanden dus in een toestand van hypoxie (wat niet voor alle soorten in dezelfde mate belastend zal zijn). Vanwege de praktische uitvoerbaarheid, de problemen bij uitvoering en handhaving (o.a. veroorzaakt door verschillen tussen de soorten) en de omstandigheid dat Nederland zich hiermee zou onderscheiden van andere EU landen valt deze toestand van hypoxie onder de noemer ‘fixeren en letsel als gevolg van het vangen’ en wordt dus niet meegenomen bij het ongerief dat uiteindelijk bepaald of er sprake is van een dierproef. Het na het vangen meten en wegen van (uit het water gehaalde) levende vissen wordt om deze reden dan ook niet gezien als een dierproef.”.
5.2.3.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat ten aanzien van de niet-bemonsterde vissen geen sprake is van een dierproef als bedoeld in de Wod. Deze vissen worden in het project alleen gebruikt voor een biometrisch onderzoek: het gaat om het meten en wegen van (uit het water gehaalde) levende vissen. Als eiseres ervoor had gekozen om het project tot een biometrisch onderzoek te beperken, dan was een vergunning op grond van de Wod niet eens nodig geweest. Daarom kan er naar het oordeel van de rechtbank geen voorschrift worden verbonden aan de vergunning dat uitsluitend betrekking heeft op vissen die niet onder de dierproef vallen.
5.2.4.
De rechtbank volgt de commissie niet in haar standpunt dat het ethisch toetsingskader met zich meebrengt dat bij het verlenen van de projectvergunning rekening moet worden gehouden met de gevolgen voor de niet-bemonsterde vissen. In artikel 10a, tiende lid, van de Wod is bepaald dat de projectvergunning is beperkt tot de dierproeven die onderdeel uitmaken van het projectvoorstel. Uit de geschiedenis van de totstandkoming van dat artikelonderdeel [2] volgt dat een projectvergunning zich uitstrekt tot de dierproeven die onderdeel uitmaken van het project en die bij de projectbeoordeling zijn getoetst. Daarnaast strekt de projectvergunning zich slechts uit tot de categorieën waarin de dierproeven naar ernst zijn ingedeeld. Omdat de bevoegdheid tot vergunningverlening zich beperkt tot de dierproeven kan een daaraan verbonden voorschrift naar het oordeel van de rechtbank alleen betrekking hebben op de dierproeven en kan deze niet zien op iets wat niet vergunningplichtig is.
5.3.
De beroepsgrond slaagt. Het bestreden besluit is onrechtmatig voor zover daarbij het aan eiseres opgelegde voorschrift is gehandhaafd. Gelet hierop behoeven de andere beroepsgronden van eiseres geen bespreking.
Krijgt eiseres een schadevergoeding omdat zij kosten heeft moeten maken om aan het voorschrift te voldoen?
6. Eiseres heeft om schadevergoeding verzocht. De bestuursrechter is bevoegd om op verzoek van een belanghebbende een bestuursorgaan te veroordelen tot vergoeding van schade die deze belanghebbende lijdt als gevolg van een onrechtmatig besluit. [3] Dit verzoek kan ook worden gedaan gedurende het beroep tegen het schadeveroorzakend besluit. [4]
Is er sprake van een onrechtmatig besluit?
6.1.
Zoals onder 5.3 blijkt is hier sprake van een onrechtmatig besluit. De commissie heeft immers geen voorschrift aan de projectvergunning mogen verbinden. Daarom heeft eiseres in beginsel recht op vergoeding van de door haar geleden schade.
Heeft dat onrechtmatige besluit tot schade geleid?
6.2.
Eiseres stelt zich op het standpunt dat zij om te voldoen aan het voorschrift aanvullende werkzaamheden heeft moeten verrichten die geen onderdeel waren van het oorspronkelijke budget. Deze werkzaamheden betreffen onder meer het vaststellen van de daadwerkelijke schade, mate van ongerief aan de gevangen vissen onderzoeken, de wijze van inrichting van de expert judgment aan de hand van een literatuurstudie, het opstellen van de tabel en het bespreken van de conclusies met verschillende collega's.
6.2.1.
Deze schade is naar het oordeel van de rechtbank veroorzaakt door het onrechtmatige besluit.
Heeft eiseres de hoogte van de schade voldoende onderbouwd?
6.3.
Naar de inschatting van eiseres omvatten de aanvullende werkzaamheden in totaal 80 uur. Uitgaande van een integraal kostprijs gebaseerd tarief van € 102 per uur (conform Bijlage 11: Tarieven [eiseres] ) bedraagt de schade volgens eiseres in totaal € 8.160.
6.3.1.
De schatting van eiseres dat naleving van het voorschrift 80 uur heeft gekost, acht de rechtbank – anders dan de gemachtigde van de commissie ter zitting – niet onjuist. Omdat eiseres ook het door haar gehanteerde tarief van € 102 voldoende heeft onderbouwd, is de rechtbank van oordeel dat eiseres heeft voldaan aan de op haar rustende stelplicht.
Kent de rechtbank een schadevergoeding toe?
6.4.
Omdat eiseres schade heeft geleden als gevolg van het onrechtmatige besluit en deze schade voldoende heeft onderbouwd wijst de rechtbank de gevraagde schadevergoeding ter hoogte van € 8.160 toe.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is gegrond. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit. De rechtbank ziet, gelet op het voorgaande, aanleiding zelf in de zaak te voorzien in die zin dat het besluit van 22 februari 2021 wordt herroepen, voor zover de commissie daarbij het voorschrift aan de projectvergunning heeft verbonden.
7.1.
De rechtbank wijst ook het verzoek om schadevergoeding toe.
7.2.
Omdat het beroep gegrond is en het verzoek om schadevergoeding wordt toegewezen moet de commissie het griffierecht aan eiseres vergoeden en krijgt eiseres ook een vergoeding van haar proceskosten. De commissie moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt € 2.625 omdat de gemachtigde van eiseres een beroepschrift heeft ingediend, om schadevergoeding heeft verzocht en aan de zitting heeft deelgenomen. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit van 3 augustus 2021;
- herroept het besluit van 22 februari 2021 voor zover de commissie daarin een voorschrift
aan de projectvergunning heeft verbonden;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats komt van het vernietigde bestreden besluit;
- veroordeelt de commissie tot het betalen van € 8.160 aan schadevergoeding aan eiseres;
- bepaalt dat de commissie het griffierecht van € 360 aan eiseres moet vergoeden;
- veroordeelt de commissie tot betaling van € 2.625 aan proceskosten aan eiseres.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.W.B. Heijmans, voorzitter, en mr. W.P.C.G. Derksen en mr. J.A.M. van Heijningen, leden, in aanwezigheid van mr. M.H.M. Steigenga-Gerritsen, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
griffier
voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Wet op de dierproeven
Artikel 10
1. Het is verboden een dierproef te verrichten voor een doel
a. dat, naar de algemeen kenbare, onder deskundigen heersende opvatting, ook kan worden bereikt anders dan door middel van een dierproef, of door middel van een dierproef waarbij minder dieren kunnen worden gebruikt of minder ongerief wordt berokkend dan bij de in het geding zijnde proef het geval is;
b. dat kan worden bereikt met behulp van een andere methode of beproevingsstrategie waarbij geen levende dieren worden gebruikt en die in de wetgeving van de Europese Unie is erkend;
c. waarvan het belang niet opweegt tegen het ongerief dat aan het proefdier wordt berokkend.
2. Ingeval er verschillende mogelijkheden bestaan om een dierproef te verrichten, wordt de dierproef geselecteerd die in de hoogste mate aan de volgende voorwaarden voldoet en naar verwachting bevredigende resultaten oplevert:
a. er wordt een zo gering mogelijk aantal dieren gebruikt;
b. de betrokken dieren zijn dieren die het minst gevoelig zijn voor pijn, lijden, angst of blijvende schade;
c. de desbetreffende dierproef berokkent de dieren het minste pijn, lijden, angst of blijvende schade.
Artikel 10a
1. Het is verboden een project uit te voeren indien de centrale commissie dierproeven daarvoor geen projectvergunning heeft verleend.
2. Bij een aanvraag om een projectvergunning wordt een projectvoorstel gevoegd dat is afgestemd met de instantie voor dierenwelzijn.
3. De centrale commissie dierproeven komt tot een oordeel over een projectvoorstel na advies van een op grond van artikel 18a erkende dierexperimentencommissie en op grondslag van de artikelen 2, tweede en derde lid, 9, 10, 10a2, 10a4, 10b, 10d tot en met 10h, 11, 13 en 13f.
10. De projectvergunning is beperkt tot de dierproeven die onderdeel uitmaken van het projectvoorstel op basis waarvan de projectbeoordeling heeft plaatsgevonden en onverminderd artikel 10a5 tot de categorieën waarin deze dierproeven naar ernst zijn ingedeeld.
Artikel 10a1
2. Aan de projectvergunning, bedoeld in 10a, eerste lid, kunnen voorschriften verbonden worden.
Artikel 10a2
1. De centrale commissie dierproeven verleent slechts een projectvergunning voor een project indien:
a. het project vanuit wetenschappelijk of onderwijskundig oogpunt verantwoord of wettelijk vereist is;
b. de doeleinden van het project het gebruik van dieren rechtvaardigen;
c. het project zo is opgezet dat de dierproeven zo humaan en milieuvriendelijk mogelijk kunnen worden uitgevoerd; en
d. het project is opgezet overeenkomstig artikel 9.
2. De projectbeoordeling omvat in het bijzonder:
a. een beoordeling van de doelstellingen van het project en de voorspelde wetenschappelijke opbrengsten of educatieve waarde;
b. een beoordeling van de vraag of het project in overeenstemming is met artikel 10;
c. een beoordeling van de indeling van het project naar de ernst van de dierproeven;
d. een analyse van de schade en de baten die het project oplevert, waarbij wordt nagegaan of de schade in de vorm van pijn, lijden, angst of blijvende schade bij de dieren wordt gerechtvaardigd door het te verwachte resultaat met inachtneming van de ethische overwegingen, en op termijn voordelen kan opleveren voor mens, dier of milieu;
e. een beoordeling van de motivering waarom wordt afgeweken van het bij of krachtens de artikelen 1e, eerste lid, 10e, tweede tot en met het vierde lid, 10f, eerste en vierde lid, 10g, eerste lid, 10h, eerste lid, 11, eerste lid, 13, derde lid, 13c, tweede lid, bepaalde, dan wel van de redenen, bedoeld in artikel 13f, tweede lid, onderdeel f;
f. een besluit over de vraag of, en zo ja wanneer, het project achteraf moet worden beoordeeld.

Voetnoten

1.Dat is geregeld in artikel 1b, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wod.
2.Memorie van Toelichting, Kamerstukken II, 2012–2013, 33 692, nr. 3, pag 28.
3.Dit volgt uit artikel 8:88, eerste lid, onder a, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
4.Dit volgt uit artikel 8:91 eerste lid, van de Awb.