1.De inhoud van de tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 26 november 2021, te Druten, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto, merk Peugeot), komende uit de richting van de
Buurmeesterstraat, gaande in de richting van de Spadesteekstraat, daarmee rijdende over de weg, de van Heemstraweg, roekeloos, althans zeer dan wel aanmerkelijk, onvoorzichtig, onoplettend en/of onachtzaam heeft gereden, hierin bestaande dat verdachte,
- terwijl verdachte een beginnend bestuurder was en/of
- terwijl het donker was en/of
- terwijl het regende en/of het wegdek nat was en/of
- terwijl deze weg verdeeld was in twee rijstroken door middel van rode straatklinkers en/of
- terwijl naast deze rijbanen een aanliggend fietspad lag, dat door middel van een verhoogde en
onderbroken betonband was gescheiden van de rijbaan en/of
- terwijl tegemoetkomend verkeer reeds op korte afstand was genaderd,
- aldaar heeft gereden met een snelheid ongeveer gelegen tussen de 69 en 107 kilometer per uur, in elk geval met een hogere snelheid dan de aldaar maximum toegestane snelheid van 50 kilometer per uur, in elk geval met een hogere snelheid dan die voor een veilig verkeer ter plaatse geboden was en/of
- niet of in onvoldoende mate heeft gelet en/of is blijven letten op het direct voor hem, verdachte, gelegen weggedeelte(n) van die weg (de van Heemstraweg) en/of
- niet (voortdurend) de controle over het door hem bestuurde motorrijtuig heeft gehouden en/of
- in strijd met artikel 3 van het Reglement Verkeersregels en Verkeerstekens 1990 niet aan zijn
verplichting heeft voldaan om zoveel mogelijk rechts te houden en/of
- met dat door hem bestuurde motorrijtuig (personenauto, merk Peugeot), naar links heeft
gestuurd en/of naar links is gegaan, waarbij hij niet het verloop van die weg (de Van Heemstraweg) heeft gevolgd en/of geheel of gedeeltelijk met het door hem bestuurde motorrijtuig op de weghelft van het tegemoetkomend verkeer is terechtgekomen/heeft gereden en/of
- aldaar is gebotst tegen, althans in aanrijding is gekomen met, een op die voor het
tegemoetkomend verkeer bestemde rijstrook rijdend, toen dicht genaderd zijnde ander voertuig
(personenauto, merk Skoda), terwijl verdachte op dat moment verkeerde in de toestand, bedoeld in artikel 8, derde lid, sub b onder 1 van de Wegenverkeerswet 1994,
en aldus zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, waardoor een ander (te weten [slachtoffer]) zwaar lichamelijk letsel of
zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de
uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 26 november 2021 te Druten als bestuurder van een voertuig (personenauto,
merk Peugeot), komende uit de richting van de Buurmeesterstraat, gaande in de richting van de
Spadesteekstraat, daarmee rijdende op de weg, de van Heemstraweg,
- aldaar heeft gereden met een snelheid ongeveer gelegen tussen de 69 en 107 kilometer per uur, in elk geval met een hogere snelheid dan de aldaar maximum toegestane snelheid van 50 kilometer per uur, in elk geval met een hogere snelheid dan die voor een veilig verkeer ter plaatse geboden was en/of
- niet (voortdurend) de controle over het door hem bestuurde motorrijtuig heeft gehouden en/of
- in strijd met artikel 3 van het Reglement Verkeersregels en Verkeerstekens 1990 niet aan zijn
verplichting heeft voldaan om zoveel mogelijk rechts te houden en/of
- met dat door hem bestuurde motorrijtuig (personenauto, merk Peugeot), naar links heeft
gestuurd en/of naar links is gegaan, waarbij hij niet het verloop van die weg (de Van Heemstraweg) heeft gevolgd en/of geheel of gedeeltelijk met het door hem bestuurde motorrijtuig op de weghelft van het tegemoetkomend verkeer is terechtgekomen/heeft gereden en/of
- aldaar is gebotst tegen, althans in aanrijding is gekomen met, een op die voor het
tegemoetkomend verkeer bestemde rijstrook rijdend, toen dicht genaderd zijnde ander voertuig (personenauto), door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd;
2.
hij op of omstreeks 26 november 2021 te Druten als bestuurder van een motorrijtuig,
personenauto, dit motorrijtuig heeft bestuurd na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte van zijn bloed bij een onderzoek als bedoeld in artikel 8, derde lid, aanhef en onder b van de Wegenverkeerswet 1994, 2,63 milligram, in elk geval hoger dan 0,2 milligram alcohol per milliliter bloed bleek te zijn, terwijl voor het besturen van dat motorrijtuig een rijbewijs was vereist en nog geen zeven jaren waren verstreken sedert de datum waarop aan hem voor de eerste maal een rijbewijs voor de categorie AM of T is afgegeven en hij op het tijdstip van die afgifte de leeftijd van 18 jaar nog niet had bereikt.
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs
De feiten
Op grond van de bewijsmiddelen wordt het volgende, dat verder ook niet ter discussie staat, vastgesteld.
Op 26 november 2021 omstreeks 22:25 uur heeft een verkeersongeval plaatsgevonden op de van Heemstraweg in Druten. Hierbij waren een personenauto betrokken, bestuurd door verdachte, en een personenauto, bestuurd door [slachtoffer] (hierna: [slachtoffer]). Verdachte heeft gereden met te hoge snelheid en heeft met zijn auto de verhoogde betonband aan de rechterzijde van de weg aangetikt en heeft daardoor de macht over het stuur verloren. Door vervolgens tegen te sturen is hij met zijn auto op de andere weghelft terecht gekomen en frontaal in botsing gekomen met het voertuig van [slachtoffer].Als gevolg van het ongeval heeft [slachtoffer] letsel opgelopen, te weten twee breuken in het bekken, een breuk in een nekwervel, een breuk in het borstbeen, twee gebroken ribben en diverse blauwe plekken.
Op 27 november 2021 om 00:31 uur is bij verdachte bloed afgenomen ten behoeve van een onderzoek als bedoeld in artikel 8, lid 2, onder a van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WVW). Het resultaat hiervan bedroeg 2,63 milligram ethanol per milliliter bloed.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het onder feit 1 primair tenlastegelegde (roekeloos rijden) en feit 2 tenlastegelegde.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit voor de onder feit 1 primair tenlastegelegde roekeloosheid. Volgens de raadsman kan hoogstens gezegd worden dat verdachte aanmerkelijk of zeer onvoorzichtig heeft gereden.
Beoordeling door de rechtbank
Bewijsmiddelen
Verdachte heeft verklaard dat hij bij wat maten aan het drinken was en daar wodka dronk. Naar eigen zeggen is hij in de auto gestapt nadat hij zo’n 6 à 7 glazen wodka als mix had gedronken.Ter terechtzitting heeft verdachte verklaard dat hij, achteraf gezien, niet meer tot het besturen van een auto in staat was.
De botsing vond plaats rond 22:25 uur op de van Heemstraweg in Druten. Verdachte reed in een Peugeot, was beginnend bestuurder en is frontaal in botsing gekomen met de Skoda Fabia van [slachtoffer]. Het was regenachtig, het wegdek op de plaats van het ongeval was nat, de weg was recht, het was donker en er was straatverlichting aanwezig.De rijbaan had een breedte van circa 6,3 meter en was door middel van rode straatklinkers verdeeld in twee rijstroken. Naast de rijbaan lag aan beide zijden een fietspad, dat door middel van een verhoogde en onderbroken aangelegde betonband was gescheiden van de rijbaan.
Hoewel verdachte zelf niet meer precies weet hoe hard hij reed op het moment dat hij de macht over het stuur verloor, volgt uit het terzake opgemaakte NFI-rapport dat de snelheid van verdachte tussen de 69 en 107 km/h moet hebben gelegen.De ter plaatse toegestane snelheid was 50 km/h.
Beoordeling door de rechtbank
Het letsel van [slachtoffer] moet naar het oordeel van de rechtbank naar zijn aard worden aangemerkt als zwaar lichamelijk letsel. De vraag die de rechtbank dient te beantwoorden, is of verdachte aan het ontstaan daarvan, in strafrechtelijke zin, schuld heeft. De vraag die voor een bewezenverklaring van het onder feit 1 primair ten laste gelegde allereerst ter beoordeling voorligt, is of sprake is van schuld in de zin van artikel 6 van de WVW. Om tot het oordeel te komen dat daarvan sprake is, is vereist dat het rijgedrag van verdachte zeer, althans aanmerkelijk onoplettend, onvoorzichtig of onachtzaam was. Daarvoor moet beoordeeld worden of sprake was van een aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid. Daarbij geldt dat gekeken moet worden naar het geheel van gedragingen van verdachte, naar de aard en de concrete ernst van de verkeersovertreding(en) en voorts naar de omstandigheden waaronder die overtreding is begaan. Daarnaast geldt dat niet enkel uit de ernst van de gevolgen van verkeersgedrag kan worden afgeleid dat sprake is van schuld in de zin van artikel 6 WVW.
De verdediging heeft betoogd dat geen sprake is van roekeloosheid zoals bedoeld in art. 5a WVW, nu verdachte weliswaar onder invloed van alcohol was en te hard heeft gereden, maar geenszins welbewust en met groot gevaar voor andere verkeersdeelnemers, in ernstige mate, belangrijke verkeersregels heeft overtreden. Meer in het bijzonder: het op de andere weghelft terechtkomen en daarmee onvoldoende rechts houden van verdachte maakt niet dat sprake is geweest van roekeloosheid.
De rechtbank overweegt als volgt. Anders dan de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat de plaats van het ongeluk geen onoverzichtelijk gedeelte van de weg betrof. Dat het op dat moment donker was en regende en dat ter plaatse betonbanden lagen maakt dit niet anders. Verdachte verklaart de macht over het stuur te zijn verloren nadat hij in aanraking kwam met de betonband aan de rechterzijde van de weg. Bij het tegensturen is hij op de andere weghelft geraakt. Dit is geen bewuste actie geweest. De rechtbank volgt verdachte in zijn verklaring op dit punt, die wordt ondersteund door de schade aan zijn auto die is vastgesteld in het proces-verbaal FOV.
Een aanzienlijke overschrijding van de toegestane maximumsnelheid, terwijl de bestuurder onder invloed is van alcohol, zoals hier aan de orde, is op zich niet voldoende om aan te nemen dat sprake is van het in ernstige mate schenden van de verkeersregels. Er is de rechtbank onvoldoende van bijkomende, aan verdachte verwijtbare, omstandigheden gebleken die maken at geoordeeld moet worden dat in dit geval desondanks sprake is geweest van roekeloosheid aan de zijde van verdachte.
De rechtbank stelt op basis van de hiervoor genoemde bewijsmiddelen vast dat verdachte onder invloed was van een veel grotere hoeveelheid alcohol dan wettelijk is toegestaan. Het is een feit van algemene bekendheid dat het gebruik van alcoholhoudende drank de rijvaardigheid, waaronder het beoordelen van verkeerssituaties, negatief beïnvloedt. Verder blijkt uit de bewijsmiddelen dat het donker was, dat het regende, dat het wegdek nat was en dat de weg waar het ongeval heeft plaatsgevonden voorzien was van aan beide zijden betonbanden. Omstandigheden waardoor een nog grotere mate van voorzichtigheid geboden is. Hoewel op basis van de bewijsmiddelen niet is vast te stellen hoe hard verdachte exact heeft gereden, gaat de rechtbank er op grond van de NFI-rapportage in combinatie met de verklaring van [slachtoffer] vanuit dat verdachte minimaal 69 km/h heeft gereden, terwijl de ter plaatse toegestane maximumsnelheid 50 km/h bedraagt.
Gelet op het geheel van deze gedragingen van verdachte, de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval is de rechtbank van oordeel dat verdachte zeer onvoorzichtig en onoplettend heeft gereden. Daarmee is het ongeval aan zijn schuld te wijten.
De rechtbank komt dan ook tot bewezenverklaring van het onder feit 1 primair en feit 2 tenlastegelegde.
Eendaadse samenloop
De bewezenverklaarde gedragingen leveren een in zodanige mate samenhangend, zich min of meer op dezelfde tijd en plaats afspelend feitencomplex op, terwijl de strekking van de desbetreffende strafbepalingen in grote mate overeenkomt, namelijk de bescherming van de verkeersveiligheid, dat de verdachte daarvan in wezen één verwijt wordt gemaakt.