ECLI:NL:RBGEL:2024:1991

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
9 april 2024
Publicatiedatum
9 april 2024
Zaaknummer
433191
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onderzoek naar de opvoedomstandigheden van een minderjarige en de noodzaak van ondertoezichtstelling

In deze zaak heeft de kinderrechter op 26 maart 2024 uitspraak gedaan over de ondertoezichtstelling van een minderjarige, geboren in 2015, en op 27 maart 2024 over de verzoeken tot uithuisplaatsing. De Raad voor de Kinderbescherming heeft verzocht om de ondertoezichtstelling voor de duur van twaalf maanden, evenals een machtiging tot uithuisplaatsing in een pleegzorgvoorziening. De ouders van de minderjarige, die samenwonen, hebben een eigen visie op de opvoeding en zijn niet bereid om hulpverlening te accepteren, wat leidt tot zorgen over de ontwikkeling van de minderjarige. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de ouders onvoldoende in staat zijn om aan de behoeften van de minderjarige te voldoen, ondanks de aanwezige hulpverlening. De kinderrechter heeft besloten om de minderjarige onder toezicht te stellen, maar heeft het verzoek tot uithuisplaatsing afgewezen, omdat er eerst onderzocht moet worden of de situatie thuis kan worden verbeterd met een deeltijdsteungezin en andere noodzakelijke hulp. De kinderrechter heeft benadrukt dat de ouders moeten samenwerken met de hulpverlening om de situatie te verbeteren.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Zutphen
Zaaknummer: C/05/433191 / ZJ RK 24-162
Datum uitspraak: 26 maart 2024 (ondertoezichtstelling)
27 maart 2024 (uithuisplaatsing)
Beschikking van de kinderrechter over een ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaak van
de Raad voor de Kinderbescherming,
gevestigd te Zwolle,
hierna te noemen de Raad,
over
[naam minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2015 in [geboorteplaats] ,
hierna te noemen [minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[naam moeder],
hierna te noemen de moeder,
[naam vader],
hierna te noemen de vader,
beiden wonende in [woonplaats] ,
advocaat mr. H.J. Scholten te Doetinchem.
De kinderrechter merkt als informant aan:
de gecertificeerde instelling
William Schrikker Jeugdbescherming en Jeugdreclassering
gevestigd te Amsterdam,
hierna te noemen de GI.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De kinderrechter neemt de volgende stukken mee in haar beoordeling:
- het verzoekschrift met bijlagen, ontvangen op 12 maart 2024.
1.2.
De mondelinge behandeling met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 19 maart 2024. Daarbij waren aanwezig: de ouders en hun advocaat, een vertegenwoordigster namens de Raad voor de Kinderbescherming en twee vertegenwoordigers namens de GI.

2.De feiten

De moeder oefent alleen het gezag over [minderjarige] uit.
[minderjarige] woont bij de moeder en de vader.

3.Het verzoek

3.1.
De Raad verzoekt de ondertoezichtstelling van [minderjarige] voor de duur van twaalf maanden.
Ook verzoekt de Raad een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg voor de duur van twaalf maanden. Het is daarbij de bedoeling dat [minderjarige] door de week vijf dagen in een deeltijdpleeggezin woont, en in het weekend bij zijn ouders.
De Raad verzoekt de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
3.2.
Er is sprake van een ernstig bedreigde ontwikkeling van [minderjarige] , omdat het ouders niet lukt het belang van [minderjarige] voorop te stellen ondanks langdurige en intensieve hulp. Ouders schreeuwen ongecontroleerd tegen [minderjarige] , [minderjarige] voelt zich verantwoordelijk voor volwassen taken, [minderjarige] zorgt voor moeder en er zijn zorgen over de gehechtheidsrelatie tussen [minderjarige] en ouders. De ouders sluiten niet aan bij wat [minderjarige] nodig heeft waardoor hij niet leert om met emoties om te gaan en relaties aan te gaan en onderhouden.
De ouders van [minderjarige] zijn, omdat zij een eigen visie hebben over een oplossing, op dit moment onvoldoende bereid en onvoldoende in staat onder eigen verantwoordelijkheid de bedreiging weg te nemen en hulpverlening te accepteren. De ouders hebben de top van hun leerbaarheid bereikt, erkennen de zorgen niet en willen door de hulpverlening met rust gelaten worden. De verwachting is gering dat ouders de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van [minderjarige] binnen een voor [minderjarige] aanvaardbare termijn weer zelf kunnen dragen.

4.Het standpunt van de ouders

4.1.
De advocaat heeft namens de ouders naar voren gebracht dat zij geen bezwaar hebben tegen de ondertoezichtstelling. [minderjarige] is eerder onder toezicht gesteld geweest. Wel verzoekt de advocaat om het verzoek om een machtiging uithuisplaatsing af te wijzen. Een deeltijduithuisplaatsing van vijf dagen door de week zoals voorgesteld door de Raad is schadelijk voor [minderjarige] . De ouders zijn tegen een deeltijdpleeggezinplaatsing, omdat [minderjarige] dan veel te veel heen en weer geslingerd wordt. Bovendien is de kans groot dat er geen deeltijdgezin in [woonplaats] beschikbaar is, en dan zou [minderjarige] naar een andere school moeten en van de voetbalclub af. De vraag is wat voor effect dat heeft op [minderjarige] . Het is traumatisch voor hem als hij in een andere woonplaats moet gaan wonen. Het uitgangspunt van de ondertoezichtstelling moet zijn hulp in huis. Er is al veel hulp in het gezin. Vanuit de ondertoezichtstelling moet gekeken worden naar die situatie. Ouders hebben in het vrijwillig kader een weekendsteungezin gehad. Toen dat was weggevallen hebben zij gevraagd om een nieuw weekendsteungezin voor een weekend per twee weken.

5.De beoordeling

5.1.
De kinderrechter begint te benoemen dat zij tijdens de mondelinge behandeling twee heel betrokken ouders heeft gezien en gesproken, die veel van [minderjarige] houden. De kinderrechter is er van overtuigd dat de ouders hun best doen om zo goed mogelijk voor [minderjarige] te zorgen. Tegelijkertijd is er veel hulpverlening in het gezin omdat er zorgen zijn over de opvoeding van [minderjarige] . Zorgelijk is dat ondanks de ingeschakelde hulpverlening het opvoedklimaat voor [minderjarige] niet verbetert en dat de ouders dat niet lijken in te zien, maar vragen om de intensiteit van de hulpverlening te verminderen.
5.2.
Op basis van de stukken en de mondelinge behandeling is de kinderrechter van oordeel dat is voldaan aan de wettelijke criteria genoemd in artikel 1:255 van het Burgerlijk Wetboek (BW).
5.3.
De concrete bedreiging in de ontwikkeling van [minderjarige] bestaat vooral uit het gegeven dat de ouders onvoldoende in staat zijn om aan te sluiten bij de ontwikkeling van [minderjarige] vanwege hun geringe draagkracht. Beide ouders hebben gezondheidsproblemen en de moeder is cognitief beperkt waardoor zij regelmatig overschat en overbelast wordt. Ook de vader is onvoldoende in staat een opvoedklimaat te creëren waarin [minderjarige] zich kan ontwikkelen. Er moet zicht komen op de opvoedstijl, de veiligheid en de emotionele ontwikkeling van [minderjarige] . De rechtbank acht het bijvoorbeeld zorgelijk dat de ouders met de beste bedoelingen [minderjarige] af en toe straffen zonder dat [minderjarige] begrijpt waarom hij straf krijgt. Dat maakt het voor hem onvoorspelbaar en onveilig. Daarnaast is er al jarenlang hulp in het gezin, maar dat leidt niet tot een verbetering van de situatie. Daarom is het belangrijk dat een jeugdbeschermer regie gaat voeren en gaat onderzoeken wat [minderjarige] nodig heeft en in welke vorm een deeltijdsteungezin ouders kan ontlasten in de zorgtaak voor [minderjarige] . Ook dient er duidelijkheid te komen over wat ‘goed genoeg ouderschap’ voor deze ouders en [minderjarige] is en in hoeverre de ouders daaraan kunnen voldoen. Het is belangrijk dat de ouders goed gaan samenwerken met de jeugdbeschermer en de aangeboden hulp accepteren. Er is intensievere begeleiding in de thuissituatie nodig.
5.4.
De kinderrechter stelt [minderjarige] daarom onder toezicht voor de verzochte duur van een jaar.
5.5.
Tijdens de mondelinge behandeling was de voormalige jeugdbeschermer aanwezig met wie ouders in het verleden goed hebben samengewerkt. Ook was de jeugdbeschermer die de ondertoezichtstelling gaat uitvoeren aanwezig. Beide jeugdbeschermers zullen bij het startgesprek aanwezig zijn, en de rechtbank vertrouwt er op dat de uitvoerende jeugdbeschermer, met het oog op continuïteit bij dit gezin, van de expertise van de voormalige jeugdbeschermer gebruik kan maken als dat nodig is.
5.6.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft de kinderrechter medegedeeld op 27 maart 2024 uitspraak te doen over het verzoek om uithuisplaatsing. Vervolgens heeft de kinderrechter het verzoek op 27 maart 2024 afgewezen. De kinderrechter onderschrijft de zorgen die de Raad heeft over het opvoedperspectief van [minderjarige] , gezien de jarenlange hulp in het gezin en de aanhoudende problemen. Tegelijkertijd is duidelijk dat de ouders niet achter een deeltijdplaatsing staan. Om een dergelijke plaatsing kans van slagen te geven is een nauwe samenwerking van de ouders met de hulpverlening en de deeltijdpleegouders van groot belang. Nu het draagvlak hiertoe ontbreekt, is de kans groot dat toewijzing van het verzoek direct leidt tot een definitieve uithuisplaatsing. De kinderrechter acht het, gelet hierop, van belang dat de GI eerst onderzoekt of de situatie thuis kan worden verbeterd met een deeltijdsteungezin en andere noodzakelijke hulp. Een belangrijke voorwaarde daarbij is wel dat de ouders de aangeboden hulp accepteren.

6.De beslissing

De kinderrechter:
6.1.
stelt [minderjarige] onder toezicht van William Schrikker Jeugdbescherming en Jeugdreclassering met ingang van 26 maart 2024 tot 26 maart 2025;
6.2.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
6.3.
wijst het verzoek voor het overige af.
Deze beslissingen zijn mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 26 maart 2024 (ondertoezichtstelling) en 27 maart 2024 (uithuisplaatsing) door mr. A.E.M. Overkamp, kinderrechter, in aanwezigheid van mr. M.M. Verschuren als griffier, en op schrift gesteld op 9 april 2024.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te Arnhem-Leeuwarden.