ECLI:NL:RBGEL:2024:1973

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
4 april 2024
Publicatiedatum
8 april 2024
Zaaknummer
C/05/417621
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot omgang en gezamenlijk gezag in een familiezaken

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 4 april 2024 uitspraak gedaan in een familiekwestie betreffende de omgang en het gezag over een minderjarige. De vader had verzocht om omgang met zijn kind, [minderjarige], en om gezamenlijk gezag. De rechtbank heeft het verzoek tot omgang afgewezen, omdat de emoties van de vader zo sterk aanwezig zijn dat dit schadelijk kan zijn voor het kind. De vader heeft het kind al zes jaar niet gezien en er is geen concreet zicht op hulpverlening die nodig is om de vader in staat te stellen een gezonde relatie met het kind op te bouwen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vader eerst hulp moet accepteren voordat er enige vorm van contact kan plaatsvinden. De Raad voor de Kinderbescherming heeft geadviseerd om de omgang aan te houden voor een periode van twaalf maanden, zodat de ouders de gelegenheid krijgen om hulpverlening in te schakelen. De rechtbank heeft ook het verzoek van de vader om gezamenlijk gezag afgewezen, omdat er onvoldoende vertrouwen is tussen de ouders en de vader geen actieve rol in het leven van het kind speelt. De rechtbank heeft wel een informatieregeling vastgesteld, waarbij de moeder de vader maandelijks op de hoogte moet houden van het wel en wee van [minderjarige]. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en de overige verzoeken zijn afgewezen.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK GELDERLAND
Familie- en jeugdrecht
Zittingsplaats Zutphen
Zaakgegevens: C/05/417621 / FZ RK 23-1074
Datum uitspraak: 4 april 2024
beschikking omgang, gezag en informatieregeling
in de zaak van
[naam moeder](hierna te noemen: de moeder),
wonende in [woonplaats moeder] , gemeente [naam gemeente] ,
advocaat: mr. M.J. Germs in Nijmegen,
tegen
[naam vader](hierna te noemen: de vader),
wonende in [woonplaats vader] , gemeente [naam gemeente] ,
advocaat: mr. J.A.N. Lap in Malden.

1.Het verdere verloop van de procedure

1.1.
Het verdere procesverloop blijkt uit de volgende stukken:
- de tussenbeschikking van deze rechtbank van 21 september 2023;
- het rapport van de Raad voor de Kinderbescherming (hierna te noemen: de Raad) van 22 februari 2024.
1.2.
Deze rechtbank heeft in de tussenbeschikking van 21 september 2023 onder meer:
- bepaald dat de vader met ingang van 1 april 2020 een bedrag van € 325 per maand moet betalen aan de moeder, als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige
[naam minderjarige], geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2013, hierna te noemen: [minderjarige] ;
- de Raad verzocht te rapporteren en te adviseren over het gezag over en de omgang met [minderjarige] ;
- iedere verdere beslissing op de verzoeken van de vader over het gezag, de omgang en de informatieregeling, aangehouden in afwachting van de uitkomsten van het raadsonderzoek.
1.3.
Op 7 maart 2024 is de mondelinge behandeling voortgezet. Hierbij zijn gehoord:
- de moeder, bijgestaan door mr. Germs;
- de vader, bijgestaan door mr. Lap;
- een vertegenwoordigster van de Raad.

2.Het advies van de Raad

2.1.
De Raad heeft in het rapport van 22 februari 2024 het volgende - samengevat - naar voren gebracht.
2.2.
De Raad adviseert de rechtbank om de beslissing over de omgang tussen de vader en [minderjarige] aan te houden voor een periode van twaalf maanden. De ouders wordt dan de gelegenheid gegeven om in de tussenliggende periode hulpverlening in te schakelen. [minderjarige] heeft de vader, op een enkele keer na, zes jaar lang niet gezien. [minderjarige] heeft meegemaakt dat de vader deel uitmaakte van zijn leven toen hij heel jong was, maar daarna niet meer. De vader is een hechtingsfiguur voor hem geweest en ineens kon hij niet meer op de vader rekenen en verder een band met hem opbouwen, toen de moeder de omgang heeft stopgezet. [minderjarige] heeft weinig herinneringen aan de vader. Hij heeft niet per se weerstand tegen contact met de vader. Hij weet wel dat de moeder vooral negatieve herinneringen aan de vader heeft. Als de moeder niet de positieve herinnering aan de vader levend houdt, zal [minderjarige] ervaren dat de vader er niet voor hem is en geen moeite voor hem doet. Voor [minderjarige] is het belangrijk dat hij kan gaan ontdekken wie hij is en wil zijn en dat hij eigenschappen van zijn moeder en ook van zijn vader heeft. Voor hem moet het verwarrend en onbegrijpelijk zijn dat de vader er niet voor hem is. Hierdoor kan hij het vertrouwen in de volwassenen om hem heen kwijtraken en een negatief zelfbeeld krijgen. De Raad is er verder bezorgd over dat de vader gezamenlijk met de moeder het gezag over [minderjarige] wil uitoefenen, maar hij ook aangeeft geen enkel vertrouwen in haar te hebben als opvoeder. De vader heeft geen vertrouwen in hulpverlenende instanties, terwijl [minderjarige] het juist nodig heeft dat de vader begeleiding zoekt om goed bij [minderjarige] te kunnen aansluiten. De moeder heeft kenbaar gemaakt dat zij bang is voor boos gedrag van de vader. Haar ervaringen en belevingen zijn gebaseerd op situaties van jaren geleden. Dit maakt het ingewikkeld om tot een basis te komen met de moeder en de vader als ouders van [minderjarige] . De ouders hebben al jaren geen rechtstreeks contact met elkaar. Als [minderjarige] merkt dat de moeder bang is voor de vader, kan zij deze gevoelens ook (onbewust) op hem overbrengen. Dit kan medebepalend zijn voor hoe [minderjarige] over de vader denkt. [minderjarige] heeft het nodig dat hij zelf een objectief beeld kan gaan vormen van wie de vader is en wat de vader wel of niet voor hem kan betekenen als ouder. De Raad vindt het opbouwen van omgangscontacten nu nog te vroeg. [minderjarige] zal zijn vader opnieuw moeten leren kennen. Hij kan het wel waarderen dat de vader aan hem denkt voor zijn verjaardag. [minderjarige] heeft het echter ook nodig dat de moeder hem toestemming kan geven voor contact met de vader en dat de vader in de omgang aansluit bij wat [minderjarige] nodig heeft om een fijn contact te ervaren. Bij beide ouders ziet de Raad op dit moment belemmeringen die obstakels vormen bij het opstarten van een omgangsregeling. Hier moet eerst aan gewerkt worden voordat omgang emotioneel veilig en verantwoord voelt voor [minderjarige] en voor beide ouders. Het is voor [minderjarige] fijn als de vader geregeld een kaartje naar hem stuurt voor feestdagen en andere bijzondere momenten. Daarnaast kan er (video)belcontact worden gestart, eens in de twee weken op een vast tijdstip, zodat [minderjarige] alvast kan wennen aan het contact met de vader en de vader meer op de hoogte raakt van de bezigheden en interesses van [minderjarige] .
2.3.
De Raad adviseert de rechtbank om het verzoek om gezamenlijk gezag af te wijzen. Het is niet in het belang van [minderjarige] dat de ouders gezamenlijk het gezag gaan uitoefenen. De vader heeft op dit moment geen opvoedersrol. Daarnaast valt te verwachten dat iedere vorm van overleg tussen de ouders zal leiden tot onderlinge escalaties. Het is eerst nodig dat de ouders hun eigen emoties en negatieve herinneringen over elkaar en hun stukgelopen relatie een plek geven. Wanneer de emoties niet meer de boventoon voeren, kan worden ingezet op een ouderschapstraject om te bekijken of het de ouders lukt om een vorm van samenwerking te vinden en om gezamenlijk afspraken te maken over [minderjarige] .
2.4.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft de zittingsvertegenwoordigster van de Raad het advies gehandhaafd. Als er contact tussen de vader en [minderjarige] plaatsvindt, moet dat op een voor [minderjarige] ontspannen manier plaatsvinden. Er zijn nu te veel spanningen tussen de ouders, die [minderjarige] zal aanvoelen. Het nu opstarten van omgang vormt daarom een te groot risico. Er zal eerst bij beide ouders rust moeten komen waar zij individueel aan moeten werken. Bij de vader is sprake van grote frustraties over het uitblijven van contact tussen hem en [minderjarige] . Het is niet in het belang van [minderjarige] als hij daarmee wordt geconfronteerd. Gezamenlijk gezag van de ouders vindt de Raad voor nu veel te kwetsbaar. Contact tussen de ouders ontbreekt immers.

3.Het standpunt van de moeder

3.1.
De moeder heeft verweer gevoerd tegen de verzoeken van de vader over de omgang en het gezag. Videobelcontact is alleen mogelijk onder de voorwaarde dat de vader met een goed plan komt. Hij zal bijvoorbeeld tijdens die contacten gecoacht moeten worden. De moeder heeft destijds omgang tussen de vader en [minderjarige] afgehouden op advies van de hulpverlening. De ouders waren bij BOR aangemeld voor begeleide omgang. De vader is tijdens een gesprek met BOR erg boos geworden. Veilig Thuis vond de situatie niet veilig genoeg om omgang tussen de vader en [minderjarige] op te starten. Daarop is toen ook hulpverlening vanuit Moviera bij de moeder betrokken geraakt. De vader heeft uitgesproken dat hij wil dat de moeder op haar nummer wordt gezet. Dit en het diepe wantrouwen vanuit de vader naar de hulpverlening maakt omgang zeer lastig. De vader stuurt kaartjes naar [minderjarige] , maar vraagt dan niet hoe het met [minderjarige] gaat. Bij [minderjarige] valt dit minder goed. De moeder beseft dat er een risico bestaat dat [minderjarige] haar emoties ten opzichte van de vader zal overnemen. Zoals de Raad ook aangeeft, moeten beide ouders zich committeren aan individuele hulp om het beter voor [minderjarige] te maken. De moeder is al met hulp voor zichzelf gestart.

4.Het standpunt van de vader

4.1.
De vader heeft zijn verzoeken gehandhaafd. Hij voelt zich niet begrepen en gehoord door de Raad. Op 8 november 2017 is de vader abrupt uit het leven van [minderjarige] gerukt. Dat is niet de keuze van [minderjarige] geweest. De moeder heeft daar eenzijdig de hand in gehad. Zij kon er niet goed mee overweg dat de vader in de eerste vier levensjaren van [minderjarige] duidelijk aanwezig was en hij en [minderjarige] maatjes vormden. De vader is er getuige van geweest dat de moeder [minderjarige] heeft mishandeld. [minderjarige] staat nu redelijk positief ten opzichte van de vader. Hij zegt niet dat hij geen omgang met de vader wil. Dat biedt openingen. Het plaatsvinden van videobelcontact is volgens de vader niet de juiste oplossing omdat het geforceerd is en gevoelig voor spanningen. [minderjarige] zal thuis zijn tijdens die contacten, terwijl hij weet dat de moeder moeite heeft met de vader. Dat creëert een ongemakkelijke situatie voor hem om ontspannen met de vader te praten. Daarbij heeft de moeder al een keer, op 1 december 2017, videobelcontact tussen de vader en [minderjarige] verstoord. Voor [minderjarige] en de vader zal fysiek contact onder begeleiding van bijvoorbeeld het Omgangshuis prettiger zijn. De Raad geeft aan dat er meer rust bij de ouders moet ontstaan. Als dat een voorwaarde is, zou er in veel zaken geen omgang tot stand komen. Het doel is dat de vader en [minderjarige] elkaar weer normaal kunnen zien. [minderjarige] mist zijn vader en de vader mist [minderjarige] . Vanaf november 2017 heeft de vader acht kaartjes naar [minderjarige] gestuurd en daarbij wel aan [minderjarige] gevraagd hoe het met hem gaat. Over het gezag heeft de vader aangegeven dat hij niet van plan is de moeder op korte termijn dwars te liggen. De vader ziet wel dat de ouders moeite hebben om met elkaar te communiceren. Volgens de Hoge Raad is dat geen bezwaar voor gezamenlijk gezag, als er maar minimale communicatie tussen ouders is.

5.De beoordeling

De omgang
5.1.
De rechtbank zal moeten beslissen of er omgang tussen de vader en [minderjarige] kan komen en zo ja, in welke vorm. De rechtbank kijkt vooral naar wat het beste is voor [minderjarige] . [minderjarige] is nu tien jaar en het grootste deel van zijn leven opgegroeid zonder de vader. Er is niet gebleken van zorgen over zijn ontwikkeling, anders dan dat [minderjarige] zijn vader ruim zes jaar niet meer heeft gezien. De vader heeft benoemd dat de moeder [minderjarige] zou hebben mishandeld. Nog los van het feit dat de moeder dit heeft bestreden, is van belang dat de vader niets weet over de situatie bij de moeder thuis over de laatste zes jaren. De moeder heeft verklaard dat er al kort na het definitief uiteengaan van partijen hulpverlening betrokken is geweest en dat zij daar veel aan heeft gehad. De rechtbank ziet geen aanwijzingen die reden tot zorg geven.
5.2.
De vader wil graag weer een band met [minderjarige] opbouwen. Hij heeft in beginsel ook het recht op (en de plicht tot) omgang met [minderjarige] en [minderjarige] heeft recht op contact met zijn vader. Er zijn daarbij wel kanttekeningen te plaatsen. Er is veel tijd verstreken sinds het laatste contact tussen de vader en [minderjarige] . De vader heeft zijn verzoek ingediend als reactie op het verzoek van de moeder om kinderalimentatie vast te stellen. De vader heeft geen eerdere juridische procedures gevoerd om te komen tot omgang met [minderjarige] . De moeder maakt zich zorgen over het gedrag van de vader en het effect daarvan op [minderjarige] . Veilig Thuis is wel betrokken geraakt bij het gezin naar aanleiding van twee meldingen van huiselijk geweld tussen de moeder en de vader. De vader ontkent dat hij de moeder heeft mishandeld en hij is daarvoor ondanks twee aangiften ook niet vervolgd. In de afsluitbrief van 10 januari 2018 geeft Veilig Thuis wel aan zich zorgen te maken over de veiligheid van [minderjarige] , omdat de vader zich niet aan de gemaakte afspraken wenste te houden. Daarbij is van belang dat emoties bij de vader de overhand kunnen krijgen op zijn gedrag. Dit is indertijd bij de hulpverlening al een probleem gebleken en komt ook nu weer tot uiting in de reactie van de vader op het conceptrapport van de Raad. De vader noemt de moeder een gestoorde moeder en de Raad een organisatie die doorgaat met ouderverstoting. In een brief van wat langer geleden (21 april 2015) geeft een voormalig werkgever van de vader aan dat het onprofessionele gedrag van de vader naar collega’s toe van kwaad tot erger gaat. Ook uit het verloop van de mondelinge behandeling valt op te maken dat de vader uit een hoek kan komen die zijn positie geen goed doet. De rechtbank kan het ongenoegen van de vader over het advies van de Raad op zich begrijpen, maar het feit dat de vader niet zijn neiging heeft kunnen onderdrukken om de zittingsvertegenwoordigster van de Raad daar in persoonlijke zin op aan te spreken geeft ernstig te denken.
5.3.
De vader is gekwetst omdat hij geen contact met [minderjarige] heeft. Het is te verwachten dat deze emoties sterker zullen worden naarmate contactherstel langer op zich laat wachten en als zaken anders lopen dan de vader voor ogen heeft. Voor de rechtbank is duidelijk geworden dat de emoties van de vader maken dat hij zich te weinig laat (bij)sturen. De vader externaliseert en vindt het moeilijk kritisch naar zichzelf of de gevolgen van zijn gedrag te kijken. Hij koestert wrok ten opzichte van de moeder en mist vertrouwen in haar als opvoeder. Volgens de vader is er sprake van ouderverstoting. De rechtbank gaat daar niet in mee. [minderjarige] heeft immers geen negatief beeld van zijn vader, althans dit komt niet naar voren in het raadsrapport. De vader heeft de afgelopen jaren zelf afstand genomen van [minderjarige] of in ieder geval jarenlang geen aantoonbare actie ondernomen om tot contactherstel te komen. De beperkingen als gevolg van het coronavirus hebben dat wellicht lastiger gemaakt, maar vormen geen afdoende reden om (zo lang) stil te blijven zitten.
5.4.
De sterke emoties van de vader brengen een risico met zich voor het verloop van eventuele omgang met [minderjarige] . De vader wil begeleide omgang. Hij heeft [minderjarige] echter zes jaar niet gezien. Dat is meer dan diens halve leven. De herinnering van de vader aan [minderjarige] staat ver af van wie [minderjarige] nu is. Een hernieuwd contact gaat daarom zonder enige twijfel gepaard met veel emoties. Als de vader deze niet goed kan kanaliseren, kan dit [minderjarige] schade toebrengen. Hieraan kan voor een deel tegemoet worden gekomen doordat de vader bijvoorbeeld op voorhand een recente foto van [minderjarige] ontvangt, maar dat kan het risico van overslaande emoties op [minderjarige] niet voldoende wegnemen. De rechtbank vindt het daarom belangrijk dat de vader eerst een vorm van begeleiding accepteert en van daaruit laat zien dat hij in staat is te doen wat anderen van hem vragen en wat [minderjarige] nodig heeft. De vader behoort zijn gevoelens van trots en gelijk willen krijgen aan de kant te zetten voor [minderjarige] , zodat onderling contact goed kan verlopen, waarin emoties geen verstorende factor zijn. Zolang de vader dat niet inziet en daarmee niet aan de slag gaat, vindt de rechtbank geen enkele vorm van contact tot de mogelijkheden behoren. Daarbij weegt zij ook mee dat [minderjarige] niet actief naar de vader vraagt. De situatie zoals die nu is, is niet per se goed voor [minderjarige] . Hem moet een alternatief kunnen worden geboden, maar alleen als met een redelijke mate van zekerheid gezegd kan worden dat dit beter voor hem is. Dat dit omgang met zijn vader inhoudt, staat nu onvoldoende vast. De rechtbank vindt omgang tussen de vader en [minderjarige] op dit moment dan ook in strijd met de zwaarwegende belangen van [minderjarige] . De sleutel tot omgang ligt bij de vader. Hij moet zich er bewust van worden dat hij met hulp zijn gedrag kan veranderen en dat dit nodig is om prettig en nuttig contact met [minderjarige] te kunnen onderhouden.
5.5.
De rechtbank schat in dat adequate hulpverlening een verschil bij de vader kan maken. Een vereiste daarvoor is wel dat die hulp daadwerkelijk kan worden ingezet en de vader daaraan zonder enig voorbehoud meewerkt. Tot nu toe is daarvan geen sprake. Al op voorhand geeft de vader aan dat hij alleen hulpverlening accepteert als hij een klik met de desbetreffende hulpverlener heeft. Hoewel dat prettig zou zijn, voert het te ver dit als voorwaarde te stellen. Een aanhouding van het verzoek, zoals de Raad voorstelt, zou alleen zinvol zijn als er in de komende periode concreet gewerkt wordt aan doelen die de mogelijkheid van contactherstel tussen de vader en [minderjarige] dichterbij brengen. Op dit moment ligt er echter geen concrete hulpvraag van de vader voor en de vader lijkt vooralsnog ook niet in staat daarin te veranderen. Daarom kan de rechtbank nu niet anders dan zijn verzoek tot omgang afwijzen. Overigens brengt dit ook mee dat de vader zodra hij wel aan de slag gaat met hulpverlening te allen tijde een nieuw verzoek kan doen.
Het gezag
5.6.
De vader verzoekt om met het gezag over [minderjarige] te worden belast. In dat geval zullen de ouders samen het gezag over [minderjarige] uitoefenen. De rechtbank vindt het in het belang van [minderjarige] noodzakelijk dat er geen gezamenlijk gezag komt. Voor gezamenlijk gezag is namelijk vereist dat de ouders in staat zijn tot een behoorlijke gezagsuitoefening en dat zij beslissingen die van belang zijn voor [minderjarige] in gezamenlijk overleg kunnen nemen of ten minste in staat zijn vooraf afspraken te maken over situaties die zich rond [minderjarige] kunnen voordoen. Daarvan is de rechtbank niet gebleken. Er zijn spanningen tussen de moeder en de vader en onderlinge communicatie vindt niet plaats. Ook speelt de vader al een aantal jaren geen wezenlijke rol in het leven van [minderjarige] . Hij is er onvoldoende van op de hoogte wat er voor [minderjarige] toe doet en welke beslissingen het beste zijn voor [minderjarige] . Een behoorlijke uitoefening van het gezag door de vader is daarmee niet mogelijk. De rechtbank zal het verzoek dan ook afwijzen.
De informatieregeling
5.7.
De vader heeft verzocht om een informatieregeling vast te stellen. Op grond van artikel 1:377b lid 1 van het Burgerlijk Wetboek kan op verzoek van een ouder een informatieregeling worden vastgesteld. Het tweede lid bepaalt dat van het eerste lid kan worden afgeweken als het belang van het kind dat vereist.
5.8.
Uit de stukken en de mondelinge behandeling zijn voor de rechtbank geen feiten of omstandigheden naar voren gekomen die maken dat het belang van [minderjarige] zich verzet tegen het vaststellen van een informatieregeling. De rechtbank zal daarom het verzoek van de vader toewijzen en bepalen dat de moeder elke maand door middel van een brief of e-mail, de vader informeert over het wel en wee van [minderjarige] .

6.De beslissing

De rechtbank:
6.1.
stelt vast als informatieregeling met betrekking tot de minderjarige:
[naam minderjarige], geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2013,
dat de moeder eenmaal per maand door middel van een brief of e-mail de vader informeert over het wel en wee van [minderjarige] ;
6.2.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
6.3.
wijst de overige verzoeken af.
Deze beschikking is gegeven door mr. R.A. Eskes, (kinder)rechter, in tegenwoordigheid van mr. V. Stroink als griffier en in het openbaar uitgesproken op 4 april 2024.
Indien hoger beroep tegen deze beschikking mogelijk is, kan dat worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.