ECLI:NL:RBGEL:2024:1969

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
3 april 2024
Publicatiedatum
8 april 2024
Zaaknummer
C/05/432830 KG RK 24/214
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wraking van de rechter in een mentorzaak met beschuldigingen van partijdigheid

Op 3 april 2024 heeft de wrakingskamer van de Rechtbank Gelderland, locatie Zutphen, een verzoek tot wraking van mr. J.H. Steverink afgewezen. Verzoekster, wonende te Voorst, had de wraking aangevraagd in een lopende zaak waarin zij verzocht om de huidige mentor van haar zoon te ontslaan en zichzelf als nieuwe mentor te benoemen. Tijdens de zitting had verzoekster de indruk gekregen dat de rechter partijdig was ten voordele van de mentor, wat zij onderbouwde met voorbeelden van non-verbale communicatie en de vraagstelling van de rechter. De rechter had echter laten weten niet in de wraking te berusten en had gereageerd op de beschuldigingen.

De wrakingskamer oordeelde dat verzoekster geen concrete feiten had aangedragen die de vrees voor partijdigheid van de rechter objectief gerechtvaardigd maakten. De wrakingskamer benadrukte dat een rechter wordt vermoed onpartijdig te zijn en dat er bijzondere omstandigheden moeten zijn om aan te nemen dat deze onpartijdigheid in het geding is. De keuze van de rechter om een andere mentor te benaderen werd gezien als een procesbeslissing, waarover de wrakingskamer niet oordeelt. De wrakingskamer concludeerde dat de beslissing van de rechter niet zo onbegrijpelijk was dat deze alleen verklaard kon worden door vooringenomenheid.

Uiteindelijk werd het verzoek tot wraking afgewezen, en de beslissing werd openbaar uitgesproken. Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.

Uitspraak

beslissing
RECHTBANK GELDERLAND, locatie Zutphen
Wrakingskamer
zaaknummer: C/05/ 432830 / KG RK 24/214
Beslissing van 3 april 2024
van de wrakingskamer van de rechtbank op het verzoek van
[verzoeker],
wonende te Voorst,
hierna te noemen: verzoekster,
strekkende tot de wraking van
mr. J.H. Steverink,
rechter in deze rechtbank
hierna te noemen: de rechter.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het schriftelijk wrakingsverzoek van 26 februari 2024 met bijlagen;
  • de schriftelijke reactie van de rechter;
  • de e-mails van 4 maart 2024, 11 maart 2024 en 12 maart 2024 van verzoekster;
  • de aantekeningen van de griffier van de mondelinge behandeling op 20 maart 2024.
1.2.
Bij de mondelinge behandeling zijn verschenen verzoekster en haar zoon [zoon] (hierna ook: de rechthebbende). De rechter heeft laten weten niet te zullen verschijnen.

2.Het wrakingsverzoek

2.1.
Het verzoek strekt tot wraking van de rechter in de zaak met nummer MB 17986 tussen verzoekster en Melse Wassink, bureau voor Bewind & Curatele B.V. (hierna: de mentor). In deze zaak heeft verzoekster verzocht om de huidige mentor van haar zoon [zoon] te ontslaan en haarzelf als mentor te benoemen.
2.2.
Verzoekster heeft blijkens haar schriftelijk verzoek, zoals toegelicht bij de mondelinge behandeling, het volgende aan haar verzoek ten grondslag gelegd. Verzoekster heeft tijdens de zitting de indruk gekregen dat de rechter partijdig was ten voordele van de mentor. Dit bleek uit de vraagstelling van de rechter, het oogcontact van de rechter met de mentor en het instemmend knikken van de rechter wanneer de mentor aan het woord was. Daarnaast heeft de rechter zonder overleg na de zitting De Rots Bewindvoering B.V. benaderd als opvolgend mentor. De rechter heeft dit tijdens de zitting niet besproken met verzoekster.
2.3.
De rechter heeft laten weten niet in de wraking te berusten en heeft op het verzoek gereageerd. Die reactie wordt hierna voor zover nodig besproken.

3.De beoordeling

3.1.
Een rechter kan alleen gewraakt worden als zich omstandigheden voordoen waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Daarvan is sprake als de rechter jegens een procesdeelnemer vooringenomen is of als de vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd is. Daarbij is het uitgangspunt dat een rechter wordt vermoed onpartijdig te zijn omdat hij als rechter is aangesteld. Voor het oordeel dat de rechterlijke onpartijdigheid toch schade lijdt, bestaat alleen grond in geval van bijzondere omstandigheden die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het aannemen van (de objectief gerechtvaardigde schijn van) partijdigheid. Uit de wet volgt dat de verzoekster die concrete omstandigheden moet aanvoeren en wel zodra deze aan hem bekend zijn geworden.
3.2.
Samengevat heeft verzoekster ten eerste aan haar wrakingsverzoek ten grondslag gelegd dat de rechter tijdens de zitting voor haar gevoel beter contact had met de mentor. Dit bleek onder meer uit de non-verbale communicatie tussen de rechter en de mentor.
Naar het oordeel van de wrakingskamer heeft verzoekster geen concrete feiten en omstandigheden naar voren gebracht op basis waarvan de vooringenomenheid van de rechter ten aanzien van één van de partijen kan worden aangenomen.
Zelfs al zou worden aangenomen dat de rechter op de door verzoekster gestelde wijze met de mentor contact heeft gehad tijdens de zitting, blijkt hieruit – naar het oordeel van de wrakingskamer – nog geen partijdigheid van de rechter jegens de mentor. Hierbij heeft te gelden dat de rechter een grote mate van vrijheid heeft bij het bepalen van de gang van zaken op zitting. Ook al zou de rechter (instemmend) hebben geknikt als de mentor aan het woord was, kan hieruit niet de conclusie worden getrokken dat de rechter het met de mentor eens is. Dit geldt eveneens voor de wijze van vraagstelling van de rechter. Uit de volgens verzoekster door de rechter gestelde vraag aan de mentor: ‘
hebben jullie geen 1 persoon?’ kan geen (schijn van) partijdigheid of vooringenomenheid worden afgeleid.
Verder acht de wrakingskamer van belang dat de geschetste gang van zaken van verzoekster dat de rechter partijdig is geweest jegens de mentor haaks staat op de reactie van de rechter. Hij heeft toegelicht dat in een nog te wijzen beschikking juist een andere mentor zal worden benoemd. Dit impliceert dat de rechter de huidige mentor zal ontslaan en daarmee dus in het nadeel van de huidige mentor zal beslissen. Ook in dat licht vindt het gevoel van verzoekster dat de rechter partijdig is ten voordele van de mentor, dus geen steun in de feiten.
3.3.
Verzoekster heeft ten tweede aan haar verzoek tot wraking ten grondslag gelegd dat de rechter buiten haar om een andere mentor heeft benaderd. De wrakingskamer begrijpt verzoekster zo, dat zij het er niet mee eens is dat de rechter haar niet heeft gehoord voordat hij contact heeft opgenomen met een mogelijke nieuwe mentor. Wanneer een rechter tot de conclusie komt dat een mentor moet worden ontslagen, is het aan die rechter om een geschikte nieuwe mentor te benoemen. Kennelijk heeft de rechter er in dit geval voor gekozen om zelf een mogelijke nieuwe mentor te benaderen en deze mentor contact te laten opnemen met de rechthebbende. De rechter had er ook voor kunnen kiezen om eerst verzoekster en rechthebbende hierover te horen. De wrakingskamer oordeelt dat deze keuze van de rechter een processuele beslissing is, waarover de wrakingskamer in beginsel geen oordeel toekomt. Het is namelijk niet aan de wrakingskamer om te beoordelen of een beslissing van een rechter juist is. De wrakingskamer beoordeelt alleen of een rechter partijdig is. Een beslissing van een rechter kan daarbij alleen aanleiding zijn om vooringenomenheid te vermoeden, indien die beslissing zo onbegrijpelijk is dat daarvoor redelijkerwijs geen andere verklaring dan vooringenomenheid is te geven. Dat van dergelijke feiten of omstandigheden sprake is, is gesteld noch gebleken.
3.4.
Verzoekster is het daarnaast niet eens met de keuze van de rechter om een andere mentor te benaderen, omdat zij graag zelf tot mentor wil worden benoemd. Ook haar zoon wil dat graag. Hierbij speelt een rol dat verzoekster en rechthebbende niet tevreden zijn over het verblijf van rechthebbende bij Trajectum in Eefde en dat rechthebbende graag ergens anders wil wonen. Ook hier geldt dat het niet aan de wrakingskamer is om te beoordelen of een rechter een goede beslissing neemt. De wrakingskamer gaat er dus niet over of verzoekster wel of niet de nieuwe mentor van haar zoon moet worden.
3.5.
Gelet op het vorenstaande zal het wrakingsverzoek worden afgewezen.

4.De beslissing

De wrakingskamer van de rechtbank:
- wijst het verzoek tot wraking af.
Deze beslissing is gegeven door mr. E. Schippers, voorzitter, mr. E.H.T. Rademaker en mr. G. Edelenbos, leden in tegenwoordigheid van de griffier [griffier] en in openbaar uitgesproken op 3 april 2024. Bij afwezigheid van de voorzitter is de beslissing ondertekend
door de oudste rechter.
de griffier de oudste rechter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.