Op 3 april 2024 heeft de wrakingskamer van de Rechtbank Gelderland, locatie Zutphen, een verzoek tot wraking van mr. J.H. Steverink afgewezen. Verzoekster, wonende te Voorst, had de wraking aangevraagd in een lopende zaak waarin zij verzocht om de huidige mentor van haar zoon te ontslaan en zichzelf als nieuwe mentor te benoemen. Tijdens de zitting had verzoekster de indruk gekregen dat de rechter partijdig was ten voordele van de mentor, wat zij onderbouwde met voorbeelden van non-verbale communicatie en de vraagstelling van de rechter. De rechter had echter laten weten niet in de wraking te berusten en had gereageerd op de beschuldigingen.
De wrakingskamer oordeelde dat verzoekster geen concrete feiten had aangedragen die de vrees voor partijdigheid van de rechter objectief gerechtvaardigd maakten. De wrakingskamer benadrukte dat een rechter wordt vermoed onpartijdig te zijn en dat er bijzondere omstandigheden moeten zijn om aan te nemen dat deze onpartijdigheid in het geding is. De keuze van de rechter om een andere mentor te benaderen werd gezien als een procesbeslissing, waarover de wrakingskamer niet oordeelt. De wrakingskamer concludeerde dat de beslissing van de rechter niet zo onbegrijpelijk was dat deze alleen verklaard kon worden door vooringenomenheid.
Uiteindelijk werd het verzoek tot wraking afgewezen, en de beslissing werd openbaar uitgesproken. Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.