ECLI:NL:RBGEL:2024:1957

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
17 april 2024
Publicatiedatum
5 april 2024
Zaaknummer
C/05/422979 / HA ZA 23-340
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verdeling van de woning tussen ex-echtgenoten met betrekking tot peildatum waardering en vergoedingsrechten

In deze zaak, die voor de Rechtbank Gelderland is behandeld, gaat het om de verdeling van een woning tussen ex-echtgenoten, de man en de vrouw, na hun echtscheiding in 2011. De man heeft de woning in 2004 gekocht en is na de echtscheiding met de kinderen in de woning blijven wonen. De vrouw heeft na de echtscheiding elders gewoond. De man vordert dat de vrouw haar medewerking verleent aan de verdeling van de woning, waarbij hij haar aandeel in de woning wil overnemen en zij ontslagen wordt uit de hoofdelijke aansprakelijkheid voor de hypothecaire lening. De vrouw verzet zich tegen deze verdeling en vordert in reconventie dat er een 'spoorboekje' wordt vastgesteld voor de verkoop of overname van de woning.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de waarde van de woning op het moment van de verdeling € 230.000,00 bedraagt. De man heeft vergoedingsrechten ingediend met betrekking tot de aflossingen van de hypothecaire lening en investeringen in de woning. De rechtbank oordeelt dat de peildatum voor de waardering van de woning de huidige waarde is, en niet de waarde in 2011, omdat partijen ten onrechte aannamen dat het huwelijksvermogen al was afgewikkeld. De rechtbank wijst de vorderingen van de vrouw in reconventie af en bepaalt dat de vrouw haar medewerking moet verlenen aan de verdeling van de woning, waarbij zij ontslagen wordt uit de hoofdelijke aansprakelijkheid voor de hypothecaire lening.

De rechtbank compenseert de proceskosten, zodat iedere partij de eigen kosten draagt. Dit vonnis is gewezen op 17 april 2024 door mr. S.J. Peerdeman.

Uitspraak

RECHTBANK Gelderland

Civiel recht
Zittingsplaats Arnhem
Zaaknummer: C/05/422979 / HA ZA 23-340
Vonnis van 17 april 2024
in de zaak van
[eiser],
wonende te [plaats 1] ,
eisende partij in conventie,
verwerende partij in reconventie,
hierna te noemen: de man,
advocaat: mr. J.G. Kalk te Nijmegen,
tegen
[gedaagde],
wonende te [plaats 2] ,
gedaagde partij in conventie,
eisende partij in reconventie,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. B. Anik te Arnhem.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 22 november 2023,
- de conclusie van antwoord in reconventie tevens akte wijziging eis en overlegging producties 12 tot en met 17,
- het verkort proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 6 maart 2024.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Partijen zijn op 26 december 2003 te Kosovo met elkaar gehuwd. De vrouw is op
4 januari 2005 bij de man in Nederland komen wonen. Op 6 september 2011 is de echtscheiding tussen hen uitgesproken door de rechtbank te Mitrovica te Kosovo.
2.2.
Op 2 september 2004 heeft de man het 99/100ste deel van de woning aan de [adres+plaats] (hierna: de woning) van zijn moeder gekocht tegen een koopprijs van € 112.365,00 kosten koper. Dat deel van de woning is op 27 oktober 2004 aan de man geleverd. Zijn moeder is voor 1/100ste deel eigenaar van de woning gebleven. De moeder is na de verkoop en levering in de woning blijven wonen, samen met de man en de vrouw (vanaf 2005) en hun drie kinderen (geboren in 2005, 2007 en 2008).
2.3.
De man en zijn moeder hebben blijkens de hypotheekakte van 27 oktober 2004 voor de aankoop van de woning een hypothecaire geldlening afgesloten bij de CVB Bank N.V. van € 137.974,00.
2.4.
Na de echtscheiding in 2011 is de man met de kinderen van partijen en zijn moeder in de woning blijven wonen. De vrouw is toen elders gaan wonen.
2.5.
Op 6 mei 2021 is door de gemeente [plaats 1] een perceel grond gelegen achter de woning aan de moeder van de man geleverd.
2.6.
Toen de man in 2022 de hypothecaire geldlening wilde oversluiten, bleek uit informatie van de notaris dat op het huwelijk van partijen het Nederlandse huwelijksvermogensrecht van toepassing was en dat zij in gemeenschap van goederen waren gehuwd, zodat alsnog een verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap diende plaats te vinden.
2.7.
Bij brief van 20 april 2023 heeft de advocaat van de man de vrouw verzocht of zij wilde meewerken aan de verdeling van de woning, waarbij de man de onverdeelde helft van (99/100ste van) de woning van haar zou overnemen en de vrouw zou worden ontslagen uit de hoofdelijke aansprakelijkheid voor de hypothecaire geldlening.
2.8.
Bij brief van 2 mei 2023 heeft de advocaat van de vrouw aan de advocaat van de man meegedeeld dat de vrouw niet bereid was om mee te werken aan de door de man voorgestelde verdeling.
2.9.
Op 6 december 2023 is de woning op gezamenlijk verzoek van partijen getaxeerd door [bedrijf] . In het taxatierapport is vermeld dat de woning op
6 december 2023 een marktwaarde heeft van € 230.000,00.

3.Het geschil

in conventie
3.1.
De man vordert, na vermindering van eis, dat de rechtbank bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis:
I. zal bepalen dat de vrouw binnen een week na dit vonnis haar medewerking dient te verlenen aan het verlijden van de aktes tot verdeling en levering van (bedoeld zal zijn:) haar aandeel in het 99/100ste aandeel in de woning aan de man, waarbij de vrouw zal worden ontslagen uit de hoofdelijke aansprakelijkheid van de op de woning rustende hypothecaire geldlening, met machtiging van de man om het vonnis op de voet van (bedoeld zal zijn:) artikel 3:300 lid 2 BW in de plaats te doen stellen van de medewerking van de vrouw, waarbij de kosten voor het opstellen van de verdelingsakte bij helft tussen partijen zullen worden gedragen,
II. zal bepalen dat de vrouw aan de man binnen een week na dit vonnis zal voldoen primair de helft van de onderwaarde van de woning per 2011 van € 6.422,13, subsidiair ter zake van de vergoedingsrechten van de man € 9.240,34, althans een door de rechtbank in goede justitie te bepalen bedrag,
III. zal bepalen dat de vrouw aan de man binnen een week na dit vonnis zal voldoen de helft van de kosten die de man vanaf 2011 heeft betaald inzake de eigenaarslasten, waterschapslasten en de premie opstalverzekering voor de woning van € 2.184,37 (p.m.), dan wel een in goede justitie te bepalen bedrag,
met veroordeling van de vrouw in de proceskosten.
3.2.
De vrouw voert verweer. Zij concludeert tot afwijzing van de vorderingen van de man.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.
in reconventie
3.4.
De vrouw vordert dat de rechtbank bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis:
I. zal bepalen dat er een ‘spoorboekje’ wordt vastgesteld teneinde tot verkoop c.q. overname van de woning te komen,
II. zal bepalen dat de woning door een onafhankelijke NVM-taxateur getaxeerd dient te worden,
III. zal bepalen dat de man binnen twee maanden na datum van het taxatierapport aan de vrouw dient te laten weten of hij de woning kan overnemen,
IV. zal bepalen dat wanneer de man de woning niet kan overnemen, binnen een week na zijn mededeling daaromtrent, dan wel binnen een week na afloop van de twee maanden termijn, aan een NVM-makelaar de opdracht wordt verstrekt om de woning in de verkoop te zetten,
V. zal bepalen dat partijen een redelijk bod dienen te aanvaarden, waarbij de NVM-makelaar kan bepalen of een bod redelijk is,
VI. zal bepalen dat indien de man zijn medewerking niet aan de hiervoor vermelde vorderingen verleent, dit vonnis als vervangende toestemming kan worden aangemerkt om de gevorderde handelingen alsnog te kunnen verrichten,
in voorwaardelijke reconventie:
VII. zal bepalen dat, indien de vordering van de man met betrekking tot de helft van de eigenaarslasten, waterschapslasten en opstalverzekering wordt toegewezen, de eigenaarslasten worden verrekend met een gebruiksvergoeding van € 9.320,00 per jaar.
3.5.
De man voert verweer. Hij concludeert tot afwijzing van de vorderingen van de vrouw.
3.6.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

in conventie en in reconventie
4.1.
Gelet op de samenhang tussen de vorderingen in conventie en in reconventie, zullen deze hierna gezamenlijk worden behandeld.
4.2.
De vorderingen van partijen strekken ertoe de wijze van verdeling van de woning te gelasten. Partijen zijn het niet eens over de financiële afwikkeling daarvan.
4.3.
De man stelt dat de woning aan hem dient te worden toegedeeld tegen de waarde daarvan in 2011, omdat partijen vanaf de echtscheiding in 2011 ervan zijn uitgegaan dat het huwelijksvermogen was afgewikkeld. De man is met de kinderen vanaf 2011 in de woning blijven wonen en hij heeft sindsdien alle lasten van de woning betaald. Pas toen in 2022 bleek dat tussen partijen een huwelijksgoederengemeenschap naar Nederlands recht bestond en de woning nog verdeeld moest worden, heeft de vrouw zich op het standpunt gesteld dat de woning moet worden verdeeld tegen de huidige waarde en dat zij aanspraak maakt op de helft van de overwaarde van de woning. De woning had in 2011, uitgaande van een 99/100ste deel, een onderwaarde van € 12.844,26. Bij toedeling van de woning aan de man, dient de vrouw de helft daarvan, dus € 6.422,13 aan hem te vergoeden. Subsidiair stelt de man dat, indien van de huidige waarde van de woning moet worden uitgegaan, hij aanspraak maakt op vergoeding van zijn inbreng in de woning, bestaande uit de aflossing van de hypothecaire geldlening(en) en de door hem gedane investeringen in de woning. Die vergoeding moet ingevolge artikel 1:87 BW worden berekend aan de hand van de beleggingsleer. Uitgaande van de huidige waarde van de woning is de overwaarde van een 99/100ste deel van de woning volgens de man € 107.450,30. Het vergoedingsrecht met betrekking tot de aflossing van de hypothecaire geldlening bedraagt € 53.183,15 en met betrekking tot de investeringen in de woning € 72.747,82. De man stelt dat hij dan een vordering heeft op de onverdeelde ontbonden huwelijksgoederengemeenschap van € 18.480,67, waarvan de vrouw de helft, dus € 9.240,34 aan hem moet betalen. Daarnaast moet de vrouw de helft van de eigenaarslasten, bestaande uit de gemeentelijke belastingen, waterschapslasten en de premie opstalverzekering, vanaf 2011 aan de man betalen, zijnde berekend tot en met augustus 2023 een bedrag van € 2.184,37 (p.m).
4.4.
De vrouw kan ermee instemmen dat de woning aan de man wordt toegedeeld, onder de voorwaarde dat zij wordt ontslagen uit de hoofdelijke aansprakelijkheid voor de hypothecaire lening. Zij is het niet eens met de door de man voorgestelde peildatum voor de vaststelling van de waarde van de woning in 2011 en meent dat bij de verdeling van de huidige waarde van de woning moet worden uitgegaan. Zij betwist dat de man vergoedingsrechten heeft met betrekking tot de aflossing van de hypothecaire geldlening(en) en de door hem gedane investeringen in de woning. Zij maakt aanspraak op de helft van de overwaarde van de woning. De vrouw beroept zich ten aanzien van de vordering met betrekking tot de eigenaarslasten op verjaring. Indien de vordering van de man met betrekking tot de eigenaarslasten wordt toegewezen, beroept zij zich op verrekening van deze lasten met een aan haar toekomende gebruiksvergoeding.
4.5.
De rechtbank overweegt het volgende.
Volgens vaste rechtspraak geldt dat bij een verdeling van een gemeenschap dient te worden uitgegaan van de waarde van de te verdelen goederen per peildatum van de datum van verdeling, tenzij partijen daarover een andere afspraak hebben gemaakt of op grond van de redelijkheid en billijkheid een andere datum geldt. De rechtbank ziet in hetgeen de man heeft gesteld onvoldoende aanleiding om in afwijking van de hoofdregel uit te gaan van een peildatum in 2011 voor het vaststellen van de waarde van de woning. Kennelijk zijn beide partijen uitgegaan van de onjuiste veronderstelling dat het huwelijksvermogen tussen hen reeds was afgewikkeld. Niet gesteld of gebleken is dat de vrouw daarvan enig verwijt kan worden gemaakt. De enkele omstandigheid dat de man sinds 2011 alle lasten van de woning heeft voldaan, is niet voldoende om van de hoofdregel af te wijken. De rechtbank zal dan ook uitgaan van de huidige waarde van de woning. Partijen zijn het erover eens dat die € 230.000,00 is. Daarvan zal 99/100ste deel, dus € 227.700,00 in de verdeling worden betrokken.
4.6.
Op 6 september 2011 is de echtscheiding uitgesproken door de rechtbank te Kosovo. Op grond van artikel 1:99 BW (oud) zoals dat tot 1 januari 2012 gold, is de huwelijksgoederengemeenschap ontbonden bij het eindigen van het huwelijk, dat wil zeggen per de datum dat de echtscheiding is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand. Partijen hebben niets gesteld over de datum van inschrijving van de echtscheiding in de registers van de burgerlijke stand. De rechtbank gaat ervan uit dat die inschrijving niet eerder dan op 1 januari 2012 heeft plaatsgevonden, aangezien onvoldoende is weersproken dat op de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap de beleggingsleer van toepassing is, zoals is bepaald in het vanaf 1 januari 2012 geldende artikel 1:87 BW.
4.7.
Uit de door de man overgelegde stukken van de Regiobank volgt dat er twee hypothecaire leningen op de woning rusten. Leningdeel 1 bedroeg oorspronkelijk € 137.974,00, bedraagt per 31 december 2023 € 115.041,00 en heeft als einddatum
1 november 2034. Leningdeel 2 bedroeg oorspronkelijk € 10.000,00, bedraagt per 31 december 2023 € 5.027,41 en heeft als einddatum 1 mei 2035.
De rechtbank acht aannemelijk dat leningdeel 1 is aangegaan voor de aankoop van de woning. De vrouw heeft dat onvoldoende gemotiveerd betwist. Leningdeel 2 is gelet op de einddatum hoogstwaarschijnlijk na de aankoop van de woning afgesloten, namelijk per
1 mei 2005. De man heeft ter zitting verklaard dat deze tweede lening mogelijk is aangegaan in verband met de aankoop van een auto, maar dat hij dat niet zeker weet. De rechtbank acht niet aangetoond dat deze lening is aangewend voor de aankoop van de woning of voor investeringen aan de woning, zodat dit deel van de lening bij de vaststelling van de financiële afwikkeling van de verdeling van de woning buiten beschouwing zal worden gelaten. De man heeft onvoldoende feiten en omstandigheden gesteld waarom de aflossing van dit leningdeel bij de verdeling van de woning moet worden betrokken.
4.8.
Uit de door de man overgelegde stukken volgt dat op de hypothecaire geldlening(en) in 2011 nog nagenoeg niets was afgelost. Uit de IB aangifte van de man over 2011 volgt dat de eigenwoningschuld op 31 december 2011 € 146.688,00 bedroeg. Dat komt min of meer overeen met de oorspronkelijke schuld van € 137.974,00 in 2004 en € 10.000,00 in 2005. De rechtbank gaat ervan uit dat op leningdeel 1 door de man in de periode van 1 januari 2012 tot en met 31 december 2023 € 22.933,00 (€ 137.974,00 -/- € 115.041,00) is afgelost. De vrouw heeft de berekeningswijze van het vergoedingsrecht van de man ter zake van de aflossingen niet betwist. Volgens die berekeningswijze heeft de man een vergoedingsrecht van € 46.472,16 (€ 22.933,00 : € 112.365,00 x € 227.700,00).
4.9.
De man stelt dat hij voor een bedrag van in totaal € 52.753,75 investeringen in de woning heeft gedaan, bestaande uit kosten voor een nieuwe keuken en nieuw sanitair, regulier schilderwerk, het vervangen van rotte kozijnen door kozijnen met dubbelglas, het vervangen van de cv-ketel, het aanleggen van vloerverwarming en het leggen van plavuizen. De man stelt dat deze werkzaamheden het gewone onderhoud van de woning betreffen of zijn verricht tot het behoud van de woning. Het betreft immers een woning uit 1982 en zonder de door de man verrichte werkzaamheden, zou de woning ook niet de waarde hebben die deze thans heeft.
De vrouw betwist dat de man de investeringen heeft gedaan en dat die strekken tot gewoon onderhoud of tot het behoud van de woning.
4.10.
De rechtbank is van oordeel dat de man voldoende heeft aangetoond dat hij voor € 52.753,75 investeringen in de woning heeft gedaan. Hij heeft daarvan facturen en betaalbewijzen overgelegd. Dat een deel van de werkzaamheden door het eigen bedrijf van de man zijn uitgevoerd, doet daaraan op zich zelf niet af. Ook uit de foto’s bij het taxatierapport blijkt voldoende dat de keuken en het sanitair in de woning zijn vernieuwd. Verder blijkt uit het taxatierapport dat de woning redelijk tot goed is onderhouden. De rechtbank acht verder voldoende aangetoond dat de werkzaamheden grotendeels zagen op gewoon onderhoud of het behoud van de woning. Indien er niets aan de woning zou zijn gedaan sedert het bouwjaar 1982, dan zou de woning ook niet de huidige waarde hebben gehad. Dat geldt echter niet voor de aanleg van de vloerverwarming en het leggen van de plavuizen. Dit is geen gewoon onderhoud en dat dit noodzakelijk was voor het behoud van de woning is door de man niet nader onderbouwd. De rechtbank zal om die reden de investeringen tot een bedrag van € 9.770,75 buiten beschouwing laten, zodat de door de man gedane investeringen in de woning worden vastgesteld op € 42.983,00. De vrouw heeft de berekeningswijze van het vergoedingsrecht van de man ter zake van de investeringen niet betwist. Volgens die berekeningswijze heeft de man een vergoedingsrecht van € 63.001,95 (€ 42.983,00 : (€ 112.365,00 + € 42.983,00) x € 227.700,00).
4.11.
Gelet op het voorgaande bedraagt de te verdelen waarde (van het 99/100ste deel) van de woning, uitgaande van de huidige waarde van € 227.700,00, leningdeel 1 van de hypothecaire geldlening en het vergoedingsrecht van de man van respectievelijk € 46.472,16 (aflossingen) en € 63.001,95 (investeringen), dan € 3.184,89 (€ 227.700,00 -/- € 115.041,00 = € 112.659,00 -/- € 46.472,16 -/- € 63.001,95). Daarvan komt in beginsel de helft, dus € 1.592,45, toe aan de vrouw.
4.12.
De man heeft echter ter zake van de door hem in de periode van 2011 tot en met augustus 2023 betaalde eigenaarslasten een bedrag van € 2.184,37 van de vrouw tegoed. De man heeft voldoende onderbouwd dat hij deze lasten heeft voldaan. Nu de man dit bedrag wenst te verrekenen met de vrouw, gaat haar beroep op verjaring niet op. Dat zou betekenen dat de vrouw nog € 591,93 aan de man dient te voldoen. De rechtbank komt daardoor toe aan de beoordeling van de voorwaardelijke ingestelde vordering van de vrouw ter zake van de gebruiksvergoeding. Bij de berekening van de gebruiksvergoeding gaat de vrouw ten onrechte uit van 4% van de WOZ-waarde. Een rendement van 4% wordt al lange tijd niet meer gerealiseerd en ook de WOZ-waarde is niet het juiste uitgangspunt. Uitgegaan dient te worden van de helft van een rendement van 1,5 tot 2% van de overwaarde van de woning. Wat daar ook van zij, de vrouw wenst dat de door haar verschuldigde eigenaarslasten worden verrekend met de aan haar toekomende gebruiksvergoeding. De rechtbank acht dat redelijk. Dat betekent dat bij de toedeling van (het 99/100ste aandeel in) de woning aan de man tegen de huidige waarde, waarbij de vrouw zal dienen te worden ontslagen uit de hoofdelijke aansprakelijkheid voor de daarop rustende hypothecaire leningen, partijen per saldo niets meer aan elkaar verschuldigd zijn.
4.13.
Gelet op wat hiervoor is overwogen zal in conventie de vordering van de man onder I zal worden toegewezen en zullen de vorderingen onder II en III worden afgewezen. In reconventie zullen de vorderingen van de vrouw worden afgewezen.
4.14.
Nu partijen met elkaar gehuwd zijn geweest en dit geschil uit die relatie voortvloeit zullen de proceskosten zowel in conventie als in reconventie worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

5.De beslissing

De rechtbank
in conventie
5.1.
veroordeelt de vrouw om binnen een week na dagtekening van dit vonnis haar medewerking te verlenen aan het verlijden van de aktes tot verdeling en levering van haar aandeel in het 99/100ste aandeel in de woning aan de man, waarbij de vrouw zal worden ontslagen uit de hoofdelijke aansprakelijkheid van de op de woning rustende hypothecaire geldlening(en) en waarbij de kosten voor het opstellen van de verdelingsakte bij helft tussen partijen zullen worden gedragen, met dien verstande dat partijen voor het overige niets meer aan elkaar verschuldigd zijn,
5.2.
bepaalt dat indien de vrouw niet aan de veroordeling onder 5.1. voldoet, dit vonnis op de voet van artikel 3:300 lid 2 BW in de plaats treedt van de benodigde wilsverklaring van de vrouw strekkende tot verdeling en levering van (haar aandeel in) de woning aan de man,
5.3.
compenseert de kosten van de procedure tussen partijen, zodat iedere partij de eigen kosten draagt,
5.4.
verklaart dit vonnis wat betreft de onder 5.1. en 5.2. genoemde beslissingen uitvoerbaar bij voorraad,
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af,
in reconventie
5.6.
wijst de vorderingen af,
5.7.
compenseert de kosten van de procedure tussen partijen, zodat iedere partij de eigen kosten draagt,
Dit vonnis is gewezen door mr. S.J. Peerdeman en in het openbaar uitgesproken op 17 april 2024.