ECLI:NL:RBGEL:2024:1835

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
10 april 2024
Publicatiedatum
2 april 2024
Zaaknummer
385419
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewijswaardering en wilsvertrouwensleer in koopovereenkomst geschil

In deze zaak, die voor de Rechtbank Gelderland is behandeld, gaat het om een geschil tussen [eiser] en [gedaagde] over de totstandkoming van een koopovereenkomst voor een woning. De rechtbank heeft op 10 april 2024 vonnis gewezen in deze zaak, waarin de vorderingen van [eiser] zijn afgewezen. De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen koopovereenkomst tot stand is gekomen, omdat [eiser] niet heeft bewezen dat [gedaagde] haar handtekening onder de e-mail van 1 december 2020 heeft gezet. De rechtbank heeft daarbij de verklaringen van getuigen en de omstandigheden van het geval in aanmerking genomen. De rechtbank heeft geoordeeld dat [gedaagde] niet de intentie had om de woning te verkopen en dat [eiser] niet gerechtvaardigd mocht vertrouwen op een overeenkomst. De proceskosten zijn voor rekening van [eiser].

Uitspraak

RECHTBANK Gelderland

Civiel recht
Zittingsplaats Arnhem
Zaaknummer: C/05/385419 / HA ZA 21-149
Vonnis van 10 april 2024
in de zaak van
[eiser],
te [plaats] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser] ,
advocaat: mr. W. de Vis te Alkmaar,
tegen
[gedaagde],
te [plaats] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
advocaat: mr. R.P. de Boer te Groenekan.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 15 februari 2023
- de nadere productie 29 zijdens [eiser]
- het proces-verbaal van enquête aan de zijde van gedaagde partij van 29 juni 2023
- het proces-verbaal van voortzetting enquête en contra-enquête van 17 november 2023
- de conclusie van [gedaagde]
- de antwoordconclusie van [eiser] .
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De verdere beoordeling

2.1.
De vorderingen van [eiser] in de onderhavige procedure zijn gestoeld op nakoming van een door hem gestelde koopovereenkomst met [gedaagde] . Een overeenkomst komt op grond van artikel 6:217 BW tot stand door een aanbod en de aanvaarding daarvan. Een voorstel tot het aangaan van een overeenkomst kan slechts als een aanbod worden beschouwd indien het voldoende bepaald is. Zowel een aanbod als de aanvaarding daarvan kan in iedere vorm plaatsvinden en ook in een of meer gedragingen besloten liggen (vgl. artikel 3:37 BW). Of sprake is van aanvaarding van een aanbod waardoor een overeenkomst tot stand is gekomen, moet plaats vinden aan de hand van de wilsvertrouwensleer van artikel 3:33 en 3:35 BW, waarbij het aankomt op de zin die de ontvanger van die berichten redelijkerwijs daaraan mocht hechten en wat hij in de gegeven omstandigheden redelijkerwijze heeft mogen verwachten. Daarvoor zijn alle omstandigheden van het geval van belang (ECLI:NL:HR:2017:315, rov. 3.3.2 en ECLI:NL:HR:2018:819).Nu het hier de koop van een woning betreft, geldt ook het schriftelijkheidsvereiste.
2.2.
bij tussenvonnis van 15 februari 2023 heeft [gedaagde] toegelaten tot het leveren van tegenbewijs. Alvorens in te gaan op de waardering van het bewijs ziet de rechtbank aanleiding om tegen de achtergrond van dit kader nog enkele aspecten van de zaak uit te lichten.
Het aanbod
2.3.
[eiser] stelt in de dagvaarding op 2 december 2020 een schriftelijk bod op de woning van [gedaagde] te hebben gedaan door een e-mail te sturen aan de makelaar van [gedaagde] , [betrokkene 1] . Ter zitting is dit aangevuld met de stelling dat hij op 1 december 2020 telefonisch contact had opgenomen met [betrokkene 1] en hem had meegedeeld dat hij de vraagprijs wilde bieden. [betrokkene 1] heeft vervolgens om een schriftelijke bevestiging gevraagd en daarop heeft [eiser] de e-mail gestuurd. Van een schriftelijk bod is geen sprake aldus de advocaat van [eiser] op zitting.
2.4.
[gedaagde] heeft betwist dat de e-mail een bod is; niet genoemd wordt om welke woning het gaat en de koopprijs wordt niet genoemd.
De aanvaarding
2.5.
[eiser] stelt onder randnummer 2.9 van de dagvaarding dat [betrokkene 1] hem op 10 december 2020 heeft laten weten dat [gedaagde] graag in gesprek wilde met [eiser] om de laatste details te bespreken van de koop. De aanleiding hiervoor zou het bod van [eiser] zijn. Ter zitting heeft [eiser] gesteld dat [betrokkene 1] [eiser] liet weten dat hij zelf een afspraak met [gedaagde] moest inplannen en dat hij niet bij dat overleg aanwezig zou zijn. [eiser] en zijn vrouw zijn vervolgens op zondag 13 december 2020 om 11:00 uur op de afspraak verschenen bij [gedaagde] thuis, aldus [eiser] . Om 16:00 uur zijn zij weer naar huis gegaan aldus [eiser] in randnummer 2.15 van de dagvaarding.
2.6.
[gedaagde] betwist dat er een afspraak is gemaakt voor zondag 13 december 2020. Zij wilde sowieso haar makelaar aanwezig hebben bij afspraken en bezichtigingen.
2.7.
Partijen twisten over de vraag of [gedaagde] zowel de inboedellijst als de geprinte e-mail van 1 december 2020 met daarop een paar handgeschreven bijschriften, waaronder de koopsom, heeft ondertekend. In het tussenvonnis van 22 december 2021 in deze zaak heeft de rechtbank geoordeeld dat de e-mail met bijschriften de essentialia van de overeenkomst bevat en dat deze overeenkomst daarmee voldoende bepaalbaar is.
2.8.
De rechtbank heeft daarop een onderzoek door een handschriftdeskundige gelast naar de handtekening onder de geprinte e-mail van 1 december 2020. De bevindingen uit dat onderzoek zijn besproken en beoordeeld in het tussenvonnis van 15 februari 2023 in deze zaak [1] .
2.9.
Samengevat heeft de rechtbank overwogen dat (i) de deskundige er geen aanwijzingen voor heeft gevonden om aan te nemen dat de handtekening is nagebootst en (ii) het veel waarschijnlijker is dat de handtekening door [gedaagde] is geplaatst dan dat de handtekening niet door haar is geplaatst. Dit is onvoldoende om met een redelijke mate van zekerheid te kunnen aannemen dat de handtekening door [gedaagde] is gezet, maar wel voldoende om op dit punt een bewijsvermoeden aan te nemen. De rechtbank heeft daarom voorshands als waar aangenomen dat de handtekening op de geprinte e-mail van 1 december 2020 door [gedaagde] is geplaatst en haar tot tegenbewijs toegelaten.
2.10.
Bij herlezing van het dossier ten behoeve van dit vonnis heeft de rechtbank een betwisting van [gedaagde] gelezen die zij na het tussenvonnis van 22 december 2021 heeft aangevoerd. Het betreft haar betwisting van de stelling van [eiser] dat de bijschriften op de e-mail van 1 december 2020, waaronder de koopprijs, zijn bijgeschreven vóórdat [gedaagde] haar handtekening zette [2] . Ze wijst erop dat de bijschriften ook niet geparafeerd zijn. Nu deze betwisting is gedaan na het tussenvonnis van 22 december 2021 is deze bij de beoordeling in dat vonnis niet meegenomen. Echter, de rechtbank heeft de betwisting ook niet besproken in haar tussenvonnis van 15 februari 2023 zodat zij dit nu alsnog zal doen.
2.11.
Vast staat dat de bijschriften, waaronder de koopprijs, door [eiser] zijn bijgeschreven. Alleen het e-mailadres bovenaan het printje van de e-mail is door [gedaagde] bijgeschreven. Zulks is onweersproken verklaard ter zitting. Gelet op de betwisting staat niet vast dat de bijschriften op het printje stonden vóórdat [gedaagde] beweerdelijk haar handtekening zette. Het is [eiser] die zich beroept op het rechtsgevolg van de stelling dat de bijschriften al op de e-mail stonden vóór ondertekening, omdat de bijschriften maken dat de e-mail de essentialia van de koopovereenkomst, waaronder de koopsom, bevatten. Dit zou betekenen dat [eiser] dit dient te bewijzen, en als hem dat niet lukt, de rechtbank moet terugkomen van haar bindende eindbeslissing uit het tussenvonnis van 22 december 2021 inhoudende dat de e-mail de essentialia van een overeenkomst bevat en daarmee voldoende bepaalbaar is. Dit zou vervolgens leiden tot een afwijzing van de vorderingen van [eiser] . De rechtbank zal [eiser] niet toelaten tot bewijslevering zoals hierna zal worden toegelicht.
2.12.
De verklaring van [gedaagde] bestaat volgens [eiser] uit haar ondertekening van de geprinte e-mail met bijschriften.
2.13.
[gedaagde] heeft de ondertekening van de e-mail stellig ontkend. Om deze reden heeft de rechtbank een onderzoek door een handschriftdeskundige gelast en op basis van de resultaten van dat onderzoek voorshands als waar aangenomen dat de handtekening op de geprinte e-mail van 1 december 2020 door [gedaagde] is geplaatst en haar tot tegenbewijs toegelaten. In enquête zijn drie getuigen opgeroepen en gehoord.
2.14.
[gedaagde] heeft als getuige [betrokkene 4] , makelaar van beroep, doen horen. Hij heeft verklaard niet uit eigen wetenschap te weten of [gedaagde] de handtekening heeft gezet op de geprinte e-mail van 1 december 2020. Zijn verklaring kan daarom niet bijdragen aan het bewijs.
2.15.
Ook heeft zij zichzelf als getuige doen horen. Zij is partijgetuige als bedoeld in artikel 164 Rv. In art. 164 lid 2 Rv ligt besloten dat de verklaring van een partijgetuige geen bewijs in haar voordeel kan opleveren indien geen aanvullende bewijzen voorhanden zijn die zodanig sterk zijn en zodanig essentiële punten betreffen, dat zij de partijverklaring voldoende geloofwaardig maken. Dit geldt echter uitsluitend wanneer het gaat om een verklaring omtrent door die partij te bewijzen feiten. In dit geval is het [eiser] die moet bewijzen dat de handtekening van [gedaagde] is, en is [gedaagde] toegelaten tot tegenbewijs. Het gaat hier dus niet om feiten die [gedaagde] moet bewijzen, zodat de rechter in dit geval (...) vrij is in de waardering van de verklaring die [gedaagde] als partijgetuige heeft afgelegd.
2.16.
[gedaagde] verklaart:
U vraagt mij of de inventarislijst ter plekke is gemaakt en is ondertekend. Ja, dat is gevraagd en ik dacht dat dit geen kwaad kon. Er stond nog geen handtekening op toen ik tekende. Ik weet niet meer of de heer [eiser] daarna heeft getekend. U vraagt mij of ik weet of hij de e-mail van 1 december 2020 bij zich had. Nee, dat weet ik niet. U vraagt mij of ik de e-mail van 1 december 2020 heb ondertekend. Ik zou alleen nooit een e-mail ondertekenen omdat dit aan de makelaar is. Ik heb dit dus altijd geweigerd. U vraagt mij wat ik precies heb geweigerd. Ik heb geweigerd om een afspraak bij de notaris te maken omdat ik de makelaar er eerst bij wilde hebben. U houdt mij voor dat ik niet weet of ik de e-mail van 1 december 2020 heb gezien die dag. Dat klopt. U vraagt mij of ik dan zeker weet of ik de e-mail wel of niet heb ondertekend. Nee, ik twijfel. Ik weet het gewoon niet meer. (…)
Ik heb nooit de intentie gehad om het huis te verkopen. Die mensen kwamen op een ongelegen dag, op een zondag, mij overrompelen en ik moest iets tegen mijn zin in doen. Ik had niemand bij me die me hielp. U houdt mij voor dat het u bevreemd dat ik een makelaar heb ingeschakeld terwijl ik het huis niet wilde verkopen. Ik antwoord daarop als volgt. We wilden vier jaar in dit huis wonen en toen wilden we naar Amsterdam verhuizen. Mijn man is toen tien jaar lang ziek geweest en ik was toen helemaal niet bezig met de verkoop van het huis. Ik was daar niet mee bezig, want ik was mantelzorger.
2.17.
Tot slot heeft [gedaagde] haar verkoopmakelaar, [betrokkene 1] , doen horen. Hij verklaart:
Ik weet dat het er vandaag over gaat dat [eiser] beweert dat hij de bungalow heeft gekocht. In mijn beleving is dat nooit gebeurd. Ik heb een bezichtiging met [eiser] gehad in de bungalow. Ik weet niet of zijn vrouw daar bij was. De bezichtiging is afgesloten met de opmerking: we laten het even bezinken, we komen erop terug. Vervolgens is er met [eiser] over gesproken dat hij wilde dat [gedaagde] een deel van de koopsom zou financieren door hem geld te lenen. Dit is met mij besproken. Ik heb dit toen met [gedaagde] besproken. Zij wilde dit niet. Dat heb ik aan [eiser] gezegd. De situatie was toen: geen deal. Het bleef stil. Enige tijd later beweerde hij dat hij op eigen gelegenheid, dus buiten [betrokkene 2] om, bij [gedaagde] was geweest en dat hij de bungalow had gekocht. Het is in de branche totaal niet de bedoeling dat mensen buiten de makelaar om bij verkopers langsgaan. (…) Na deze bewering van [eiser] is er geen verzoek gekomen om een koopovereenkomst of iets dergelijks op te stellen.
[gedaagde] zocht contact met ons hierover. Zij was overrompeld. [eiser] was daar onaangekondigd geweest en had haar een document laten tekenen. Ik ben daar niet bij geweest dus daarover kan ik niks uit eigen waarneming verklaren. (…)
De bezichtiging die ik met [eiser] gehouden heb was op een vrijdagmiddag. De bewering van [eiser] dat hij de woning gekocht zou hebben was in ieder geval in de maand december. Over het document wat getekend zou zijn begreep ik van [gedaagde] dat zij een roerende zakenlijst had getekend. (…)
U toont mij productie vijf bij dagvaarding [dit is de e-mail van 1 december 2020 zonder bijschriften, toevoeging rb]. Ik meen dat [betrokkene 3] de partner is van [eiser] . Het is een wat vreemde mail omdat er niet over de koopsom wordt gesproken. Ik kan me niet herinneren dat voorafgaand van deze mail telefonisch contact met [eiser] is geweest. Ik zie in de email dat hij het snel wilde doen. Nu borrelt bij mij op dat de bungalow een cadeau voor zijn vrouw zijn geweest. U vraagt mij of ik weet hoe de afspraak tussen [eiser] en [gedaagde] tot stand is gekomen voor bezoek op 13 december. Daar herinner ik me niks van. Ik hoor de rechter vragen dat daar nog een vraag aan vooraf gaat, namelijk of ik wist dat [eiser] bij [gedaagde] langs zou gaan. Ik herinner me niet dat [eiser] op eigen gelegenheid naar [gedaagde] toe zou gaan.
2.18.
Het is aan [eiser] om desgewenst in contra-enquête nader bewijs van de voorshands bewezen geachte feiten te leveren (zie HR 26 april 2013, ECLI:NL:HR:2013:BZ8766). Hij heeft dit gedaan door in contra-enquête twee getuigen op te roepen en te doen horen. [eiser] heeft allereerst zichzelf als getuige doen horen. Hij is partijgetuige (zie hiervoor onder 2.15) en nu hij de bewijslast draagt van zijn stelling dat [gedaagde] de e-mail van 1 december 2020 heeft ondertekend, geldt voor hem wel de beperkte bewijskracht als bedoeld in artikel 164 lid 2 Rv. [eiser] verklaart:
Toen heb ik een schriftelijke bod gedaan gelijk aan de vraagprijs met daarbij een lijst roerende goederen. Ik heb dit aan mijn vrouw gedicteerd. Zij heeft dit naar mij gemaild en ik heb het naar het algemene emailadres van [betrokkene 2] gestuurd. Daarvoor had ik al telefonisch contact gehad met [betrokkene 1] over mijn bod en op zijn verzoek heb ik dat schriftelijk bevestigd. U toont mij productie 5 bij dagvaarding. Dat is de email die ik bedoel. U zegt mij dat hier de koopsom niet instaat. De koopsom is gelijk aan de vraagprijs. Dat staat niet in deze mail maar ik had een optie tegen vraagprijs, die heb ik uitgewonnen. (…)
[betrokkene 1] heeft mij verteld dat [gedaagde] in principe akkoord was met het uitwinnen van de optie maar dat zij kennis wilde maken en het nog over roerende zaken wilde hebben.
U vraagt mij hoe het verder ging. [betrokkene 1] gaf mij het telefoonnummer van [gedaagde] om een afspraak te maken voor de kennismaking. Ik heb haar gebeld. Zij stelde zondag voor. Ik heb daarop [betrokkene 1] gebeld en gezegd dat we zondag wilden afspreken. Hij zei dat het hem niet schikte maar dat het ook wel zonder hem kon. Ik heb hem toen gezegd dat hij zich niet druk hoefde te maken over zijn courtage mocht dat een discussie worden met [gedaagde] omdat hij er niet bij zou zijn. Ik heb gezegd dat ik daar dan voor in zou staan. (…)
U vraagt mij hoe het ondertekenen van de stukken ter sprake is gekomen. Na het rondje door het huis zijn we gaan zitten. Ik heb toen een schoon a4tje aan mijn vrouw gegeven en zij heeft een lijst onroerende zaken opgeschreven. Toen spraken we over de prijs daarvoor. Ik heb opgeschreven 369 voor het OG en 11 duizend voor de roerende zaken. Toen hebben we de hand geschud en zei zij: fijn dat we eruit zijn. Toen heb ik gezegd: mag ik u vragen om een handtekening te zetten want het is een cadeau voor mijn vrouw morgen. Dat wilde ze wel. Ik heb toen eerst mijn handtekening gezet op alle documenten. Ik heb haar ook gevraagd of ik een foto mocht maken van de ondertekening. Dat mocht. Zij heeft vervolgens eerst getekend voor het onroerend goed en toen voor de roerende zaken. Van dat laatste moment is een foto gemaakt. Na dit bezoek is er nog positief appverkeer tussen ons geweest. Ik vind het niet heel bijzonder dat de handtekeningen over elkaar heen staan. Ik zie dit wel vaker.
2.19.
Tot slot heeft [eiser] zijn echtgenote, [betrokkene 2] , als getuige doen horen. Zij verklaart:
Ter voorbereiding heb ik de gang van zaken doorgesproken met mijn man. (…)
Om het bod te doen heb ik een tekst getypt die mijn man dicteerde. Daar stond alles in wat nodig is om een huis te kopen. Volgens mij stond er ook in hoe hoog het bod was. Deze tekst is vervolgens geprint maar ook gemaild naar de makelaar. Bij het voorlezen van de dictaat merk ik op dat de tekst die ik getypt heb een inventarislijst was. Na het doorlezen van het dictaat merk ik op dat het niet alleen een inventarislijst was.
U vraagt mij of hetgeen die ik typte dan geen bod was. Nee, het was geen bod. Mijn man had al iets gemaakt. Dat heeft mijn man mij verteld en ik heb het ook gezien. Het was een koopovereenkomst. Het was één pagina. Het was een printje. Ik heb dit printje 13 december gezien.
De tweede keer dat ik de bungalow zag was tijdens ons bezoek op zondag 13 december, de dag voor mijn verjaardag. Mijn man heeft volgens mij een telefonische afspraak gemaakt. Ik heb haar die dag zelf nog gebeld om te zeggen dat we later kwamen. Zij reageerde daar goed op. Het doel van dat bezoek was om te kijken naar spulletjes om over te nemen. U vraagt mij of er dan dus al overeenstemming over de koop was. De koop was zo goed als rond. We hadden de koopprijs geboden en ze was het er mee eens. Hoe dat gegaan is weet ik niet meer.
Het was een gezellige ontvangst met koffie en we kregen een rondleiding. Ze vertelde enthousiaste verhalen. Er zijn toen twee documenten ondertekend. Een lijst met roerende zaken die ik had opgeschreven en het printje van de email waar ik al over vertelde.
U vraagt mij hoe die documenten zo ter sprake kwamen. Zij vond zichzelf een betere makelaar dan [betrokkene 1] en ze zou het zelf wel regelen. Zij nam het initiatief tot het tekenen van documenten. Ze had zelf geen stukken bij zich maar mijn man had de geprinte email mee en veel andere documenten waaronder de brochure. Mijn man vond het goed om het daar te regelen. (…)
U toont mij productie 7 bij dagvaarding [de print van de e-mail van 1 december 2020 met bijschriften en handtekeningen, toevoeging rechtbank]. Deze email heb ik getypt. Ik denk even na. Dit heb ik gedaan en deze heeft zij ook getekend. Ik herken het handschrift van mijn man, die heeft er dingen bijgeschreven. Dit was het blad waar ik op doelde met het ene document; het document dat [gedaagde] tekende.
2.20.
De rechtbank hecht in het bijzonder waarde aan de verklaring van [betrokkene 1] . Hij is geen partij in deze zaak en heeft ook geen belang bij de uitkomst ervan. Hij is daarmee de meest onafhankelijke getuige. Over de gang van zaken verklaart hij gelijk aan [gedaagde] : er is een bezichtiging geweest in zijn bijzijn, toen was er geen deal en enige tijd later beweerde [eiser] dat hij buiten hem om, bij [gedaagde] was geweest en dat hij de bungalow had gekocht. [betrokkene 1] rept met geen woord over een optierecht tegen vraagprijs, overleg over een nadere bezichtiging en instemming van [gedaagde] met een bezichtiging zonder bijstand van [betrokkene 1] .
2.21.
De verklaring van [betrokkene 1] doet afbreuk aan de geloofwaardigheid van de verklaring van [eiser] , die naar zijn zeggen twee keer heeft gebeld met [betrokkene 1] ; eerst om het nummer van [gedaagde] te krijgen en vervolgens om te kijken of zondag [betrokkene 1] zou schikken. Daarnaast verklaart [eiser] uitgebreid over het optierecht dat zou zijn overeengekomen, hetgeen niet wordt bevestigd door [betrokkene 1] . Die verklaart dat het na de eerste bezichtiging stil bleef en dat na een gesprek over de wijze van financiering de situatie zo was dat er geen deal lag. [betrokkene 1] verklaart zelfs dat [eiser] beweerde dat hij op eigen gelegenheid, dus buiten [betrokkene 1] om, bij [gedaagde] is langsgegaan. Dit staat haaks op de verklaring van [eiser] dat [betrokkene 1] hierover vooraf is geïnformeerd en zei dat het ook wel zonder hem kon. Ook staat het haaks op hetgeen in de branche gebruikelijk is, namelijk dat een verkoop via de makelaar verloopt.
2.22.
De verklaring van [betrokkene 1] versterkt de geloofwaardigheid van de verklaring van [gedaagde] nu die verklaringen aangaande de gang van zaken overeenkomen.
2.23.
Over het zetten van de handtekening door [gedaagde] hebben drie getuigen verklaard. [gedaagde] verklaart dat ze niet meer weet of ze de e-mail heeft gezien en of ze die heeft ondertekend. De rechtbank maakt hieruit op dat ze in ieder geval zich niet bewust is geweest van het tekenen van iets anders dan een inventarislijst, laat staan een koopovereenkomst. [eiser] en zijn vrouw hebben beiden verklaard dat [gedaagde] de geprinte e-mail heeft getekend. Daarbij is van belang dat ten aanzien van [eiser] de beperkte bewijskracht als bedoeld in artikel 164 lid 2 Rv geldt en de rechtbank zijn verklaring minder geloofwaardig acht om redenen als hiervoor uiteengezet. Ook is voor de waardering van belang dat [betrokkene 2] belang heeft bij de uitkomst van de zaak en de echtgenote is van [eiser] .
2.24.
De rechtbank is van oordeel dat [gedaagde] erin is geslaagd het hiervoor bedoelde tegenbewijs te leveren. Zij is vanaf het begin van mening geweest dat zij geen koopovereenkomst heeft gesloten. Zij was overrompeld door het bezoek van [eiser] en zijn echtgenote, zo verklaart ook [betrokkene 1] , heeft in ieder geval de inventarislijst ondertekend, zo heeft zij van meet af aan gezegd, maar kan zich niet heugen een handtekening onder een koopovereenkomst te hebben gezet. In de conclusie na deskundigenbericht is [gedaagde] hier verder op ingegaan. Zij voert aan dat, stel dat zij het document getekend heeft, zij in de druk en agitatie over het urenlange onverwachte bezoek van [eiser] , op dat moment niet heeft beseft dat zij met haar handtekening instemde met een verkoop aan eiser. Zij is altijd van mening geweest dat er een makelaarscontract zou moeten worden getekend voordat er een perfecte koopovereenkomst tot stand zou komen. Daarom had zij ook een verkopend makelaar ingeschakeld, aldus nog steeds [gedaagde] . Door de consistentie van haar verklaring, die wordt ondersteund door de verklaring van [betrokkene 1] , acht de rechtbank haar geslaagd in het ontzenuwen van de voorshands bewezen geachte stelling van [eiser] dat zij haar handtekening heeft gezet.
2.25.
Er is onvoldoende bewijs voor de stelling van [eiser] dat [gedaagde] haar handtekening onder de e-mail van 1 december 2020 heeft gezet. Van het deskundigenbericht heeft de rechtbank al geoordeeld dat het niet doorslaggevend is en de getuigenverklaringen van [eiser] en zijn vrouw leveren onvoldoende aanvullend bewijs op. De verklaring van [eiser] acht de rechtbank minder geloofwaardig en is onderhevig aan de beperkte bewijskracht, de verklaring van zijn echtgenote legt onvoldoende gewicht in de schaal om het bewijs wel geleverd te achten.
2.26.
De conclusie is dat nu niet is bewezen dat [gedaagde] haar handtekening onder de e-mail heeft gezet, er geen koopovereenkomst tot stand is gekomen. Aanvullende bewijslevering over het moment van het toevoegen van de bijschriften (zie hiervoor onder 2.11) kan niet tot een andere uitkomst leiden en de rechtbank zal daarom [eiser] niet toelaten tot aanvullende bewijslevering.
2.27.
Daar komt bij dat, zelfs al zou [gedaagde] haar handtekening hebben gezet onder de e-mail - hetgeen [eiser] dus niet heeft bewezen - haar wil om haar bungalow aan [eiser] te verkopen, ontbrak. [eiser] heeft er ook niet op mogen vertrouwen dat zij haar bungalow aan hem wilde verkopen. [eiser] is makelaar van beroep en behoort als geen ander te weten dat de aan- en verkoop van een woning een beslissing is die men niet lichtvaardig neemt. Door onverwacht op zondagochtend bij [gedaagde] langs te gaan zonder haar verkoopmakelaar, bijna vijf uur te blijven en haar beweerdelijk een e-mail te laten ondertekenen en daar foto’s van te maken terwijl [gedaagde] over het papier gebogen zit, heeft hij een verre van gebruikelijke of zorgvuldige weg bewandeld. Er is dus geen situatie dat wil en verklaring overeenstemmen of dat [eiser] daar gerechtvaardigd op mocht vertrouwen. Dit leidt tot het resultaat dat er geen overeenkomst tot stand is gekomen.
2.28.
De vorderingen van [eiser] zullen worden afgewezen, nu die alle zijn gestoeld op de totstandkoming van de koopovereenkomst.
2.29.
[eiser] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van Klaassen worden begroot op:
- griffierecht
952,00
- kosten getuigen
205,00
- salaris advocaat
8.680,50
(4,50 punten × € 1.929,00)
- nakosten
178,00
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
10.015,50
De kosten van de deskundige zijn al door [eiser] betaald, en komen daarom niet in dit overzicht voor. Die blijven voor zijn rekening.
2.30.
Wegens vertrek uit de rechtspraak kan de rechter ten overstaan van wie mondelinge behandeling op 24 november 2021 is gehouden, dit vonnis niet wijzen.

3.De beslissing

De rechtbank
3.1.
wijst de vorderingen van [eiser] af,
3.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde] begroot op € 10.015,50, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening als [eiser] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
3.3.
verklaart dit vonnis wat betreft de onder 3.2. genoemde beslissing uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.J. Meijer en in het openbaar uitgesproken op 10 april 2024.
115

Voetnoten

1.www.rechtspraak.nl: ECLI:NL:RBGEL:2023:2434
2.Antwoordakte wijziging van eis tevens akte uitlating producties, randnummer 5.