ECLI:NL:RBGEL:2024:1831

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
3 april 2024
Publicatiedatum
2 april 2024
Zaaknummer
422145
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aanneming van werk en geschil over verbouwingskosten tussen aannemer en opdrachtgevers

In deze zaak, die voor de Rechtbank Gelderland is behandeld, gaat het om een geschil tussen [eiser 1] en [gedaagde 2] over de kosten van een verbouwing. [gedaagde 2] hebben op 5 september 2019 een woning gekocht en hebben [eiser 1] ingeschakeld voor de verbouwing. Na de koop heeft [eiser 1] een globale kostenraming opgesteld van € 324.500,-- exclusief btw. Tijdens de onderhandelingen is er onduidelijkheid ontstaan over de prijsstelling en de aard van de overeenkomst. [gedaagde 2] stellen dat er een vaste prijs is afgesproken van € 325.000,-- inclusief btw, terwijl [eiser 1] aanvoert dat het om een regieovereenkomst gaat. De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen schriftelijke overeenkomst is opgesteld en dat de werkzaamheden die zijn uitgevoerd niet volledig overeenkomen met de oorspronkelijke kostenraming. Er zijn verschillende facturen verstuurd, maar de transparantie in de facturering is onvoldoende. De rechtbank heeft besloten dat een deskundige moet worden ingeschakeld om de omvang van de verrichte werkzaamheden en de redelijkheid van de kosten vast te stellen. Daarnaast is er een vordering van [eiser 2] die ook aan de orde komt, waarbij de rechtbank zal beoordelen of de facturen van [eiser 2] redelijk zijn. De zaak is aangehouden voor verdere behandeling en het inwinnen van deskundigenadvies.

Uitspraak

RECHTBANK Gelderland

Civiel recht
Zittingsplaats Arnhem
Zaaknummer: C/05/422145 / HA ZA 23-314
Vonnis van 3 april 2024
in de zaak van

1.[eiser 1]

,
te [plaats 1] ,
2.
[eiser 2],
h.o.d.n. [bedrijf] ,
te [plaats 2] ,
eisende partijen in conventie,
verwerende partij ( [eiser 1] ) in reconventie,
hierna samen te noemen: [eisers] ,
advocaat: mr. J.J.M. van Lint te Sassenheim,
tegen

1.[gedaagde 1] ,

2.
[gedaagde 2] ,
echtelieden, beiden te Utrecht,
gedaagde partijen in conventie,
eisende partijen (tegen [eiser 1] ) in reconventie,
hierna samen te noemen: [gedaagde 2] ,
advocaat: mr. E.M.A.C. van Dort te Amsterdam.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 23 augustus 2023
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 20 december 2023.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[gedaagde 2] hebben op 5 september 2019 met [eiser 1] de woning, gelegen aan de [adres+plaats] (hierna: de woning), die zij -onder voorbehoud met betrekking tot de verbouwingsmogelijkheden- hadden gekocht bezichtigd.
Bij deze bezichtiging was ook architect [betrokkene] (hierna: [betrokkene] ) aanwezig.
2.2.
Nadat de koop van de woning definitief was geworden heeft [betrokkene] ontwerpen en tekeningen gemaakt ten behoeve van de uitbreiding en aanpassing van de woning. [betrokkene] heeft een overzicht opgesteld van de in dat verband te verrichten werkzaamheden. [betrokkene] heeft dit overzicht met de tekeningen op 27 november 2019 aan [eiser 1] gestuurd.
2.3.
[eiser 1] heeft op basis van voormeld overzicht een specificatie van de te verrichten werkzaamheden (met de prijzen per onderdeel) opgesteld en dit overzicht als bijlage per e-mail 20 december 2019 aan [gedaagde 2] verzonden. [eiser 1] komt uit op een bedrag van € 324.500,--
exclusief btw. In deze kostenraming zijn diverse werkzaamheden (onder andere schilderwerkzaamheden en asbestverwijdering) uitgesloten.
2.4.
In deze e-mail komen onder meer de navolgende passages voor:
“De werkzaamheden zijn gebaseerd op de tekeningen d.d. 25-11-2019 project 1296 incl. werkomschrijving.
De prijzen zijn globaal en bij benadering met mijn vaste onderaannemers waar het voor te realiseren is (om een exacte prijs bepaling zijn er meer technische gegevens nodig en situaties die na het sloopwerkzaamheden naar voren komen).”
2.5.
[betrokkene] heeft op 31 december 2019 per e-mail aan [gedaagde 2] laten weten dat -zakelijk weergegeven- het totaalbedrag dat [eiser 1] heeft begroot te hoog is, waarbij hij enkele posten vermeldt waar dat volgens hem voor geldt. [betrokkene] vervolgt: “
Al met al als ik het zo bekijk moet het binnen budget gemaakt kunnen worden.
2.6.
[gedaagde 2] hebben op 2 januari 2020 met [eiser 1] overleg gevoerd over de globale kostenraming van [eiser 1] .
2.7.
[gedaagde 2] hebben dezelfde dag nog (om 14:32:05 uur
)een e-mail aan [eiser 1] en [betrokkene] gezonden, waarin onder meer staat:
“Beste [eiser 1] en [betrokkene] ,
Hierbij ter bevestiging hetgeen we hebben afgesproken.Naar aanleiding van het verbouwingsplan (reeds gestuurd door [betrokkene] en overzicht document bijlage) is het maximale budget vastgesteld op € 325.000,--inclusief Btw(onderstreping rechtbank)
”.
2.8.
Daarop heeft [eiser 1] in een WhattsApp bericht van 2 januari 2020 (te 21:38 uur) aan [gedaagde 1] het volgende laten weten: “
, een paar mensen gesproken vandaag (stukadoor, loodgieters enzo) die hebben er ook zin in. We gaan er voor zorgen dat het een paleisje gaat worden.”
2.9.
[gedaagde 1] heeft per e-mail van 13 april 2020 het volgende aan [eiser 1] laten weten:
“We hebben de veranderingen aan de begane grond nog een keer bekeken en willen met een praktische wijziging wat betere verhoudingen voor de keuken creëren.Plan:1. Extra ingang bijkeuken iets verplaatsen;2. Muur tussen keuken en bijkeuken iets (60 cm) verschuiven richting bijkeuken;3. Muur van speelkamere en keuken iets verkorten (1.25 cm).(...)Dit komt meer overeen met verandering van 1ste verdieping en kan hopelijk met huidige constructie aanpassingen worden gerealiseerd.”
2.10.
[eiser 1] is op 7 mei 2020 begonnen met de werkzaamheden.
2.11.
[eiser 2] heeft als elektricien werkzaamheden in de woning van [gedaagde 2] verricht.
2.12.
In de periode van 19 juli 2020 tot 6 april 2021 heeft [eiser 1] in totaal 8 facturen ad in totaal € 272.722,96 aan [gedaagde 2] verstrekt die alle door [gedaagde 2] zijn voldaan.
2.13.
[eiser 1] heeft op 22 juli 2021 aan [gedaagde 2] een factuur ad € 15.655,05 verstrekt die door [gedaagde 2] -ondanks aanmaning - onbetaald is gelaten.
2.14.
[eiser 1] heeft op 27 juli 2021 aan [gedaagde 1] een overzicht gestuurd van onder meer manuren in de weken 43 tot en met 52 van 2020 en de manuren tot en met week 23 van 2021.
2.15.
[eiser 2] heeft aan [gedaagde 2] een factuur d.d. 4 augustus 2021 ad
€ 10.909,23 verstrekt. [gedaagde 2] hebben deze factuur niet betaald.
2.16.
Bij brief van 11 november 2021 heeft [eiser 2] [gedaagde 2] gesommeerd om voormeld bedrag, vermeerderd met rente te betalen, bij gebreke waarvan aanspraak wordt gemaakt op buitengerechtelijke incassokosten ad € 884,09. Deze sommatie heeft niet tot betaling geleid.
2.17.
[eiser 1] heeft op 12 juli 2022 aan [gedaagde 2] een ongespecificeerde factuur ad € 88.724,77 gestuurd, welke factuur door [gedaagde 2] onbetaald is gelaten.
2.18.
Bij brief van de raadsman van [eisers] d.d. 18 juli 2022 zijn [gedaagde 2] -tevergeefs- gesommeerd tot betaling:
- aan [eiser 1] van een bedrag van in totaal € 104.379,32 (betreft de facturen ad
€ 15.655,05 en ad € 88.724,27) bij gebreke waarvan aanspraak wordt gemaakt op buitengerechtelijke incassokosten ad € 1.818,79;
- aan [eiser 2] van een bedrag van € 11.844,13 (hoofdsom ad € 10.909,23, vermeerderd met wettelijke rente en buitengerechtelijke incassokosten).

3.Het geschil

in conventie
3.1.
[eisers] vorderen - samengevat - dat de rechtbank bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
I primair:
[gedaagde 2] hoofdelijk veroordeelt:
a. tot betaling aan [eiser 1] van een bedrag van € 104.379, 32 in hoofdsom en een bedrag van € 1.818,79 aan buitengerechtelijke kosten, beide bedragen te vermeerderen met de wettelijke rente,
b. tot betaling aan [eiser 2] van een bedrag van € 10.909,23 in hoofdsom en een bedrag van € 884,09 aan buitengerechtelijke kosten, beide bedragen te vermeerderen met de wettelijke rente,
II subsidiair (voor het geval dat de vordering van [eiser 2] zou worden afgewezen):
[gedaagde 2] hoofdelijk veroordeelt:
a. tot betaling aan [eiser 1] van een bedrag van € 104.379, 32 in hoofdsom en een bedrag van € 1.818,79 aan buitengerechtelijke kosten, beide bedragen te vermeerderen met de wettelijke rente,
b. tot betaling aan [eiser 1] het door [eiser 2] gefactureerde bedrag van € 10.909,23 in hoofdsom en een bedrag van € 884,09 aan buitengerechtelijke kosten, beide bedragen te vermeerderen met de wettelijke rente,
III zowel primair als subsidiair: [gedaagde 2] hoofdelijk veroordeelt in de kosten van deze procedure en (voorwaardelijk) in de nakosten.
3.2.
[gedaagde 2] voeren verweer. [gedaagde 2] concluderen tot niet-ontvankelijkheid van [eisers] , dan wel tot afwijzing van de vorderingen van [eisers] , met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren hoofdelijke veroordeling van [eisers] in de kosten van deze procedure, te vermeerderen met de wettelijke rente en de nakosten.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.
in reconventie
3.4.
[gedaagde 2] vorderen - samengevat - dat de rechtbank bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
a. [eiser 1] veroordeelt tot betaling van een bedrag van in totaal € 25.387,32, te vermeerderen met de wettelijke rente,
b. [eiser 1] veroordeelt in de kosten van deze procedure, te vermeerderen met de wettelijke rente en de nakosten.
3.5.
[eiser 1] voert verweer. [eiser 1] concludeert tot niet-ontvankelijkheid van [gedaagde 2] , dan wel tot afwijzing van de vorderingen van [gedaagde 2] , met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren hoofdelijke veroordeling van [gedaagde 2] in de kosten van deze procedure, de nakosten daaronder begrepen.
3.6.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

in conventie en in reconventie
4.1.
Gelet op de samenhang tussen de vorderingen in conventie en in reconventie zullen beide vorderingen gezamenlijk worden behandeld.
4.2.
In de kern komt het geschil tussen [eiser 1] en [gedaagde 2] hierop neer dat [eiser 1] het standpunt inneemt dat [gedaagde 2] nog niet alle aan de verbouwing verbonden kosten hebben betaald, terwijl [gedaagde 2] stellen dat zij met het betalen van de eerste acht facturen al meer hebben betaald dan waarop [eiser 1] jegens hen aanspraak kan maken alsmede dat [eiser 1] in twee gevallen een onjuist btw-tarief heeft gehanteerd.
Daarnaast is er nog een openstaande vordering van [eiser 2] . [gedaagde 2] stellen dat zij geen overeenkomst hebben gesloten met [eiser 2] en zij betwisten overigens de hoogte van de openstaande vordering.
De vordering van [eiser 1]
Is sprake van aanneming van werk tegen een vaste prijs?
4.3.
De eerste vraag die [eiser 1] en [gedaagde 2] verdeeld houdt is of tussen hen een aanneemovereenkomst tegen een vaste prijs (maximaal € 325.000,--, inclusief BTW) is overeengekomen (standpunt van [gedaagde 2] ) of dat sprake is van een aanneemovereenkomst op basis van regie, waarbij een globale kostenraming van
€ 324.500,-- (exclusief btw) is gegeven (standpunt van [eiser 1] ).
4.4.
[eiser 1] heeft op 20 december 2019 een globale kostenraming gegeven, uitkomend op een bedrag van € 324.500,-- (exclusief btw). Uit de inhoud van zijn e-mail van 20 december 2019 blijkt duidelijk dat [eiser 1] daarbij “slagen om de arm” heeft gehouden.
4.5.
Ter zitting verklaart [eiser 1] dat [gedaagde 2] in een gesprek dat zij op 2 januari 2020 met elkaar hebben gevoerd hadden aangegeven dat zij dat bedrag niet konden betalen en dat hij toen heeft voorgesteld om het werk in regie uit te voeren omdat [gedaagde 2] dan goedkoper zouden uitkomen. [eiser 1] verklaart tevens dat in zijn kostenraming speling zit.
4.6.
[gedaagde 2] voeren ter zitting aan dat zij op 2 januari 2020 tegen [eiser 1] hebben gezegd dat zij voor de verbouwing een bedrag van € 325.000,-- hadden en meer niet. [eiser 1] heeft dit ter zitting niet tegengesproken. Hiermee strookt dat [gedaagde 2] dezelfde dag nog de hiervoor onder 2.7. vermelde e-mail aan [eiser 1] hebben gestuurd waarin zij aangeven dat het maximale budget is vastgesteld op € 325.000,-- inclusief btw. Het enkele feit dat [eiser 1] in zijn reactie op voormelde e-mail toen niet prompt aan [gedaagde 2] heeft aangegeven dat dit niet is afgesproken, wil echter niet zeggen dat [eiser 1] er stilzwijgend mee akkoord is gegaan om het werk voor een bedrag van maximaal € 325.000,-- (inclusief btw) uit te voeren. Dit zou namelijk betekenen dat [eiser 1] meer dan € 60.000,-- is gezakt met zijn globale kostenraming (die vermeerderd met btw uitkomt op een bedrag van € 392.645,--), terwijl gesteld noch gebleken is dat “voorbehouden” uit de globale kostenraming op 2 januari 2021 waren komen te vervallen dan wel dat [gedaagde 2] toen heeft aangegeven om het werk te vereenvoudigen. Onder deze omstandigheden is niet logisch dat [eiser 1] zijn globale kostenraming zo fors naar beneden zou hebben bijgesteld.
De rechtbank acht de stelling van [eiser 1] dat hij destijds bij zijn reactie -laat op de avond- over het hoofd heeft gezien dat achter het door [gedaagde 2] vermelde bedrag stond “inclusief btw” voldoende aannemelijk, nu eerder sprake was van een globale kostenraming exclusief btw.
[gedaagde 2] mochten er dan ook niet gerechtvaardigd op vertrouwen dat [eiser 1] het werk voor maximaal € 325.000,-- (inclusief btw) zou uitvoeren.
4.7.
[eiser 1] heeft tussentijds facturen aan [gedaagde 2] verstuurd met een bijlage waarin werkzaamheden en geleverde materialen en (niet bij elke factuur) gewerkte uren worden opgevoerd. Dit is niet de gebruikelijke gang van zaken bij een aanneemovereenkomst tegen een vaste aanneemsom. Deze wijze van facturering past veeleer bij een overeenkomst op basis van regie, waarbij de prijs bestaat uit een vergoeding voor de werkelijke uitvoeringskosten van het werk (arbeidsloon en materiaalkosten), verhoogd met een opslag voor algemene kosten en winst.
4.8.
Vast staat dat partijen voor het sluiten van de overeenkomst geen afspraken hebben gemaakt over het uurloon en de prijs per eenheid materiaal. Dit staat er -anders dan [gedaagde 2] stellen- niet aan in de weg om te oordelen dat er tussen partijen een regieovereenkomst tot stand is gekomen.
inhoud van de overeenkomst
4.9.
Nu [eiser 1] naar aanleiding van de bespreking op 2 januari 2020 geen schriftelijke overeenkomst heeft opgesteld waarin de door hem met [gedaagde 2] gemaakte afspraken zijn vastgelegd, wordt de inhoud van de overeenkomst bepaald door de werkzaamheden die zijn opgenomen in het door [eiser 1] opgestelde overzicht van 20 december 2019 (dat was gebaseerd op de tekeningen en werkzaamheden die door [betrokkene] waren opgesteld).
4.10.
Aan de inhoud van het verbouwingsplan van 2 januari 2020 gaat de rechtbank voorbij. Hoe dit verbouwingsplan van [gedaagde 2] zich verhoudt tot het overzicht van [eiser 1] is door geen van partijen verduidelijkt. Die overzichten sluiten overigens niet naadloos op elkaar aan. Zo heeft [eiser 1] in zijn globale kostenraming van 20 december 2019 schilderswerkzaamheden expliciet uitgesloten, terwijl in het verbouwingsplan schilderwerkzaamheden zijn opgenomen. Meer in het bijzonder stellen [gedaagde 2] niet dat zij op 2 januari 2020 met [eiser 1] zijn overeengekomen dat de schilderswerkzaamheden wel door of in opdracht van [eiser 1] zouden worden uitgevoerd.
In het verbouwingsplan worden overigens (anders dan in de kostenraming van [eiser 1] ) geen prijzen per onderdeel van de werkzaamheden vermeld, maar is ruimte opengelaten achter de categorieën werkzaamheden met als kopje “kosten excl. Btw en incl. Btw”.
is de overeenkomst tussentijds beëindigd en gedeeltelijk ontbonden?
4.11.
[gedaagde 2] stellen dat tijdens het overleg op 29 januari 2021 de samenwerking met [eiser 1] is beëindigd en de samenwerkingsovereenkomst gedeeltelijk is ontbonden. Met [eiser 1] is afgesproken dat hij nog enkele werkzaamheden zou (laten) afmaken waar hij reeds aan begonnen was.
4.12.
[eiser 1] spreek dit gemotiveerd tegen. Hij stelt dat er nadien nog meer werk is bijgekomen. Ter zitting stelt [eiser 1] dat hij op verzoek van [gedaagde 2] nog een houten eiken vloer heeft gelegd, de trap heeft bekleed en het plafond met eiken heeft betimmerd. [gedaagde 2] hebben dit ter zitting niet tegengesproken.
Onder deze omstandigheden kan niet worden gezegd dat de overeenkomst door [gedaagde 2] gedeeltelijk is opgezegd als bedoeld in artikel 7:764 BW.
Daaraan doet niet af dat uit de door [gedaagde 2] als productie 14 overgelegde offerte en de als producties 15 en 16 overgelegde facturen kan worden afgeleid dat er na 29 januari 2021 nog werkzaamheden in de woning hebben plaatsgevonden die niet door [eiser 1] aan [gedaagde 2] in rekening zijn gebracht.
Uitgangspunt bij de eindafrekening
4.13.
Bij een aannemingsovereenkomst op basis van regie geldt als uitgangspunt dat de opdrachtgever de door de aannemer gemaakte kosten dient te voldoen. Op grond van artikel 7:752 lid 1 BW is de opdrachtgever een redelijke prijs verschuldigd. Bij de bepaling van de prijs wordt rekening gehouden met de door de aannemer ten tijde van het sluiten van de overeenkomst gewoonlijk bedongen prijzen en met de door hem ter zake van de vermoedelijke prijs gewekte verwachtingen.
4.14.
Ter bescherming van de opdrachtgever bepaalt artikel 7:752 BW dat indien een richtprijs was bepaald, deze richtprijs met niet meer dan 10% zal mogen worden overschreden, tenzij de aannemer de opdrachtgever zo tijdig mogelijk voor de waarschijnlijkheid van een verdere overschrijding heeft gewaarschuwd, om hem de gelegenheid te geven het werk alsnog te beperken of te vereenvoudigen.
4.15.
Ook indien de richtprijs niet met meer dan 10% wordt overschreden blijft de eis voorop staan dat de opdrachtgever een redelijke prijs verschuldigd is.
4.16.
[gedaagde 2] stellen dat van een redelijke prijs geen sprake is.
Zij voeren daartoe het volgende aan.
Een deel van het werk is meegevallen. Dit levert een besparing op voor [eiser 1] .
De volgende werkzaamheden die waren opgenomen in het verbouwingsplan van 2 januari 2020 zijn niet uitgevoerd door [eiser 1] of zijn onderaannemers:
- Op de begane grond: de schuifdeuren, het buitenkozijn plus twee deuren en twee binnendeuren;
- Op de eerste verdieping: 3 binnendeuren, 2 schuifdeuren, een vlizotrap en de gehele vliering;
- Van de uitbouw: alle zonwering en de nokvorsten zijn niet aangesmeerd;
- De rietenkap (zuidgevel) is niet verlengd en het riet hoefde (op die plek) dus niet hersteld te worden, hetgeen een besparing is van ruim € 10.000,--;
- Het isoleren van de vloer op de begane grond is niet gebeurd;
- Het stucwerk is buiten geheel komen te vervallen en binnen gedeeltelijk;
- Het schilderwerk binnen en buiten is geheel komen te vervallen;
- Houten vloer balkon en transparante balustrade (materiaal en arbeid);
- Asbest ruimen garage.
Van deze niet uitgevoerde werkzaamheden zijn de stucadoorswerkzaamheden, de schilderswerkzaamheden, werkzaamheden van de tegelzetter en de werkzaamheden aan het balkon uitbesteed aan derde partijen. De daarmee gemoeide kosten bedragen in totaal
€ 37.669,75.
De kosten van de overige niet uitgevoerde werkzaamheden bedragen in totaal zeker
€ 30.000,--.
4.17.
[gedaagde 2] stellen voorts dat zij in het kader van de aanneemovereenkomst een bedrag van in totaal € 37.030,33 hebben betaald aan onderaannemers van [eiser 1] .
4.18.
[gedaagde 2] stellen dat zij voor de verbouwing aldus reeds een bedrag van in totaal € 309.753,29 (€ 272.722,96 + € 37.030,33) hebben betaald. Vermeerderd met het aan derde partijen betaalde bedrag van in totaal € 37.669,75 voor werkzaamheden die in het verbouwingsplan waren opgenomen, maar door [eiser 1] of zijn onderaannemers niet zijn verricht hebben zij in totaal € 347.423,04, voor de verbouwing betaald. Hierdoor is het budget van € 325.000,-- (inclusief btw) met € 22.423,04 overschreden, aldus nog steeds [gedaagde 2] . [gedaagde 2] vorderen in reconventie onder meer dit bedrag terug.
4.19.
[eiser 1] betwist niet dat een deel van de overeengekomen werkzaamheden niet is uitgevoerd en dat er meevallers waren. [eiser 1] stelt dat op verzoek van [gedaagde 2] een groot aantal wijzigingen hebben plaatsgevonden die tot hogere kosten hebben geleid. [eiser 1] stelt dat hij [gedaagde 2] telkens erop heeft gewezen dat alle extra wensen en afwijkende wensen vanzelfsprekend tot extra kosten zal leiden. In ieder geval hadden [gedaagde 2] dit moeten begrijpen.
4.20.
[eiser 1] heeft ter onderbouwing van het door hem gestelde meerwerk als productie 29 een lijst van “
Extra werkzaamheden woonhuis familie [gedaagde 1] aan de [adres+plaats] afwijkend van tekening en omschrijving d.d. 25-11-2019 project 1296”) in het geding gebracht. Dit overzicht bevat 56 punten. Tot welk bedrag dat aan extra kosten heeft geleid, wordt in dat overzicht niet vermeld.
4.21.
[eiser 1] stelt dat hij dit overzicht ook al op 29 oktober 2021 aan [gedaagde 2] heeft overhandigd en dat [gedaagde 2] daar in een gesprek op 4 november 2021 mee akkoord zijn gegaan, op punt 56 (de dixies) na. [gedaagde 2] betwisten dit laatste. Zij wijzen op de e-mail van [gedaagde 1] van 1 december 2021 waarin hij (in niet mis te verstane bewoordingen) aan [eiser 1] te kennen geeft het niet eens te zijn met bedoeld overzicht. De conclusie is dat tussen partijen geen overeenstemming bestaat over aard en omvang van de door [eiser 1] gestelde meerwerkzaamheden.
4.22.
[gedaagde 2] betwisten niet dat op hun verzoek extra werkzaamheden hebben plaatsgevonden.
[gedaagde 2] stellen dat de kosten van de sloopwerkzaamheden volgens eigen zeggen van [eiser 1] waren meegevallen ten opzichte van de begroting. Ook de kosten van het plaatsen van de constructie vielen mee, doordat [eiser 1] een eenvoudiger constructie had bedacht. De dakconstructie voor de dakkapellen werd eenvoudiger dan aanvankelijk overeengekomen. [gedaagde 2] stellen dat de kosten van de besparingen ruimschoots opwegen tegen de kosten van de extra werkzaamheden. [gedaagde 2] stellen dat [eiser 1] altijd heeft aangegeven dat hun budget niet zou worden overschreden omdat er al veel werkzaamheden waren meegevallen en werkzaamheden waren vervallen die waren opgenomen in het verbouwingsplan en dat door het vervallen van die werkzaamheden grote kostenposten kwamen te vervallen, zodat er financiële ruimte was voor andere werkzaamheden.
4.23.
De rechtbank kan aan de hand van de stukken en de door [eiser 1] en [gedaagde 2] betrokken stellingen de omvang van de door [eiser 1] en zijn onderaannemers daadwerkelijk verrichte werkzaamheden niet vaststellen. Ook kan de rechtbank niet beoordelen of er sprake is van een redelijke prijs.
De rechtbank acht dan ook het inwinnen van een deskundigenbericht noodzakelijk, waarbij met de benoeming van één deskundige kan worden volstaan.
Partijen zullen ieder worden belast met de helft van het voorschot op de kosten van het deskundigenbericht.
4.24.
[eiser 1] heeft voor de verbouwing een bedrag van in totaal € 377.103,28
(het reeds voor [gedaagde 2] betaalde bedrag van € 272.722,96 plus het bedrag van de openstaande factureren ad in totaal € 104.380,32) aan [gedaagde 2] in rekening gebracht. Daarnaast staat als onweersproken vast dat [gedaagde 2] aan de door [eiser 1] ingeschakelde onderaannemers een bedrag van in totaal € 37.030,33 hebben betaald. [eiser 1] stelt weliswaar dat [gedaagde 2] separate overeenkomsten met de onderaannemers hebben gesloten, wat door [gedaagde 2] overigens met klem wordt tegengesproken, maar dat kan [eiser 1] niet baten. Immers, uit de globale kostenbegroting van [eiser 1] kan geen andere conclusie worden getrokken dan dat de kosten van de door [eiser 1] in te schakelen onderaannemers daarin is inbegrepen.
Aldus dient voor het antwoord op de vraag of er sprake is van een redelijke prijs voor de door [eiser 1] en zijn onderaannemers verrichte werkzaamheden te worden uitgegaan van een bedrag van € 414.133,61 (€ 377.103,28 + € 37.030,33 inclusief btw).
4.25.
Bij het bepalen van de omvang van de redelijke prijs zal dan ook geen rekening worden gehouden met de stelling van [gedaagde 2] dat zij werkzaamheden die onderdeel uitmaakten van de met [eiser 1] gesloten overeenkomst door derden hebben laten uitvoeren omdat [eiser 1] of diens onderaannemers deze werkzaamheden niet hebben verricht. Het daarmee volgens [gedaagde 2] gemoeide bedrag van € 37.669,75 dient dan ook in deze buiten beschouwing te worden gelaten.
4.26.
De rechtbank is voornemens de volgende vragen aan de deskundige voor te leggen:
a. Kunt u de omvang van de door [eiser 1] en zijn onderaannemers verrichte werkzaamheden aan de woning van [gedaagde 2] vaststellen?
U dient hierbij de werkzaamheden die [gedaagde 2] hebben uitbesteed aan derden, waarvan de kosten in totaal € 37.669,75 bedragen, buiten beschouwing te laten. Om welke werkzaamheden het hierbij gaat kunt u vinden in de conclusie van antwoord tevens eis in reconventie van [gedaagde 2] d.d. 8 maart 2022 onder randnummer 105 in combinatie met producties 14, 15 en 16 van [gedaagde 2] .
b. Kunt u aangeven welke werkzaamheden uit het overzicht van [eiser 1] van 20 december 2019 niet dan wel in vereenvoudigde vorm zijn uitgevoerd door [eiser 1] en zijn onderaannemers en welke werkzaamheden in een duurdere vorm zijn uitgevoerd en welke werkzaamheden er door [eiser 1] en zijn onderaannemers zijn uitgevoerd die niet op voormeld overzicht van [eiser 1] zijn vermeld?
c. Kunt u aangeven hoeveel kosten [eiser 1] heeft bespaard door werkzaamheden uit het overzicht van [eiser 1] van 20 december 2019 niet dan wel in vereenvoudigde vorm uit te voeren?
e. Is een totaalbedrag van € 414.133,61(inclusief btw) een redelijke prijs voor de door [eiser 1] en zijn onderaannemers uitgevoerde verbouwingswerkzaamheden, rekening houdend met de door [eiser 1] en zijn onderaannemers ten tijde van het sluiten van de overeenkomst (2 januari 2020) gewoonlijk bedongen prijzen en zo nee, welk bedrag geldt dan naar uw oordeel als een redelijke prijs? Wilt u daarbij afzonderlijk aangeven of de prijs die [eiser 2] voor het elektra in totaal heeft gerekend € 24.689,01 redelijk is?
f. Welke andere feiten en omstandigheden, gebleken uit het onderzoek, zijn van belang voor een goed begrip van de zaak?
4.27.
[eiser 1] en [gedaagde 2] zullen in de gelegenheid worden gesteld om bij akte ter rolle aan te geven over welke hoedanigheid de deskundige dient te beschikken en de naam/namen te vermelden van de persoon/personen die zij voor benoeming tot deskundige in aanmerking vinden komen. Partijen wordt in overweging gegeven voorafgaand aan het nemen van bedoelde akte met elkaar is overleg te treden over de persoon/personen die zij voor benoeming tot deskundige in aanmerking willen laten komen. Zij worden daarbij in overweging gegeven om ter zake met een eensluidend voorstel te komen. Mochten partijen daar niet uitkomen dan zal de rechtbank enkel gemotiveerde bezwaren tegen de door andere tegenpartij voorgestelde deskundige(n) betrekken in haar beslissing welke persoon tot deskundige zal worden benoemd. Tot slot mogen partijen ook andere vragen opgeven die zij aan de deskundige gesteld wensen te zien.
4.28.
Nadat het deskundigenbericht is uitgebracht zullen partijen zich daarover mogen uitlaten en zal de rechtbank een oordeel geven over welke prijs als een redelijke prijs voor de door [eiser 1] en zijn onderaannemers verrichte werkzaamheden moet worden beschouwd.
4.29.
De rechtbank merkt reeds nu het volgende op.
4.30.
Bij een regieovereenkomst is [eiser 1] als aannemer jegens [gedaagde 2] als zijn opdrachtgevers verplicht om de voor het werk gemaakte kosten deugdelijk te administreren en om deze kosten op transparante wijze te kunnen verantwoorden.
4.31.
Van een transparante wijze van facturering is in het onderhavige geval geen sprake geweest. De eerste 8 facturen bevatten weliswaar bijlagen met de materiaalkosten en de kosten van de door [eiser 1] ingeschakelde bedrijven, maar de eigen uren en arbeidskosten van [eiser 1] (waaronder begrepen de uren en arbeidskosten van zijn personeelsleden) worden maar in één factuur (de factuur van 7 januari 2021 ad € 75.370,90) aan [gedaagde 2] in rekening gebracht. Het gaat daarbij om de manuren over de weken 19 tot en met 42 van 2020. De manuren vanaf week 43 van 2020 tot en met januari 2021 waren nog niet door [eiser 1] in rekening gebracht toen hij met [gedaagde 2] op 29 januari 2021 een onderhoud over de kosten van de verbouwing had.
4.32.
In dat onderhoud stellen [gedaagde 2] dat zij [eiser 1] erop hebben gewezen dat het totaal van zijn facturen hun maximale budget van € 325.000,-- (inclusief btw) fors zou overschrijden, gelet op de manuren die nog in rekening moesten worden gebracht en de werkzaamheden die nog moesten worden verricht.
Ter zitting heeft [gedaagde 2] verklaard dat zij de facturen die [eiser 1] tot 29 januari 2020 had verzonden niet eerder heeft nagekeken omdat de facturen nog binnen het budget bleven. Anders dan [gedaagde 2] stellen, mochten zij uit het enkele feit dat in alle facturen op de eerste bladzijde staat vermeld “totaal materiaal en arbeid”, terwijl uit de bijlage van slechts één factuur blijkt om hoeveel uren het gaat, niet afleiden dat in de overige facturen de kosten van de manuren waren meegerekend. De conclusie dat bedoelde facturen binnen het budget bleven is niet op goede gronden getrokken.
4.33. Zowel [eiser 1] als [gedaagde 2] hebben hier dus steken laten vallen. De rechtbank zal zich nu nog niet uitlaten over de vraag in welke mate dit consequenties heeft voor de toewijsbaarheid van de vorderingen.
De vordering van [gedaagde 2]
4.34.
De vordering bestaat uit twee onderdelen:
a. betaling van het bedrag van € 22.423,04 waarmee hun budget is overschreden, zoals hiervoor reeds is weergegeven;
b. terugbetaling van een bedrag ad € 2.964,28 dat volgens hen onverschuldigd is betaald.
4.35.
Aan de vordering onder b. leggen [gedaagde 2] de volgende stellingen ten grondslag. In de facturen van 2 oktober 2020 (ad € 46.807,77) en 14 november 2020
(ad € 28.574,53) wordt telkens over het totaalbedrag een btw tarief van 21% in rekening gebracht. Dat is niet juist omdat in beide facturen tevens sprake is van isolatie-werkzaamheden, waarvoor een btw tarief van 9 % geldt.
Nu in de eerstgenoemde factuur sprake is van 3 categorieën lijkt het redelijk om ervan uit te gaan dat 1/3 van het factuurbedrag (€ 12.894,70) betrekking heeft op isolatie-werkzaamheden. Over dat bedrag hebben zij 12% (21%-9%) teveel betaald. Dit komt neer op een bedrag van € 1.547,36.
Op de tweede factuur staan twee categorieën werkzaamheden opgesomd. Het lijkt redelijk om ervan uit te gaan dat de helft van het factuurbedrag (€ 11.807,66) betrekking heeft op isolatiewerkzaamheden. Over dat bedrag hebben zij 12% teveel betaald. Dit komt neer op een bedrag van € 1.416,92.
4.36.
[eiser 1] heeft deze vordering eerst ter zitting tegengesproken.
4.37.
Dit onderdeel van de vordering wordt als onvoldoende onderbouwd afgewezen. In beide gevallen gaat het om
“Betimmeren isoleren bestaande kapkonstruktie met 2x 80 mm steenwol afgewerkt met gipsplaat of houten vloerdelen”. Het moet voor [gedaagde 2] mogelijk zijn geweest om te achterhalen wat voor bedrag een aannemer voor dergelijke werkzaamheden zou hebben gerekend. [gedaagde 2] hebben er geen blijk van gegeven dat zij die moeite hebben gedaan. Dit had wel van hen verwacht mogen worden. Reeds om die reden gaat de rechtbank niet mee in de door [gedaagde 2] in dit kader opgevoerde rekenexercitie.
4.38.
[eiser 1] heeft niet bestreden dat voor isolatiewerkzaamheden een btw tarief van
9 % geldt. Dit betekent dat voor die werkzaamheden in beide facturen als hiervoor vermeld ten onrechte 21% btw in rekening is gebracht. De rechtbank geeft partijen in overweging om op dit punt in onderling overleg tot een vergelijk te komen.
De vordering van [eiser 2]
4.39.
Voorop wordt gesteld dat [eiser 1] in zijn globale kostenraming aangeeft: “
De prijzen zijn globaal en bij benadering met mijn vaste onderaannemers waar het voor te realiseren is”.Dit betekent dat de globale kostenraming mede is gebaseerd op prijzen van de vaste onderaannemers van [eiser 1] . Niet in geschil is dat [eiser 2] , elektricien, tot deze categorie behoort. Ter zitting verklaart [eiser 1] dat hij voorafgaand aan het gesprek op 2 januari 2020 contact heeft gehad met [eiser 2] .
In de kostenramin wordt voor
“geheel nieuwe elektra installatie incl meterkast”een bedrag van € 20.000,-- opgenomen.
4.40.
Onder deze omstandigheden mochten [gedaagde 2] , die betwisten dat zij met [eiser 2] een overeenkomst van opdracht hebben gesloten, ervan uitgaan dat [eiser 1] als opdrachtgever de elektriciteitswerkzaamheden door [eiser 2] zou laten uitvoeren.
4.41.
Daarbij komt dat [eiser 2] ter zitting stelt dat hij door [eiser 1] is benaderd en dat toen een bedrag van € 20.000,-- is bepaald. [eiser 2] stelt dat hij de opdracht van [eiser 1] heeft gekregen om het elektra te verzorgen in de woning van [gedaagde 2] .
4.42.
Daarmee is de grondslag aan de vordering van [eiser 2] op [gedaagde 2] komen te ontvallen.
4.43.
Vast staat dat [gedaagde 2] drie facturen van [eiser 2] tot een totaal bedrag van € 13.779,78 (€ 7.927,92+€ 2.748,21+ € 3.103,65) hebben betaald. De vierde factuur ad € 10.909,23 is niet betaald. In totaal heeft [eiser 2] voor zijn werkzaamheden een bedrag van € 24.689,01 in rekening gebracht.
Zoals hiervoor al is aangegeven zal aan de deskundige worden gevaagd of dit laatste bedrag redelijk is.
Dit betekent dat op de subsidiaire vordering van [eiser 1] daar waar het betreft de onbetaalde factuur van [eiser 2] met nevenvorderingen in een later stadium zal worden beslist.
4.44.
Iedere verdere beslissing in conventie en in reconventie zal worden aangehouden.

5.De beslissing

De rechtbank
in conventie en in reconventie
5.1.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van
woensdag 1 mei 2024voor het nemen van een akte door [eiser 1] en [gedaagde 2] over wat is vermeld onder 4.27.
5.2.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.F. van den Berg en in het openbaar uitgesproken op 3 april 2024.