ECLI:NL:RBGEL:2024:1770

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
29 maart 2024
Publicatiedatum
29 maart 2024
Zaaknummer
05-080628-23
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Doodslag met psychische problematiek en gevolgen voor de strafmaat

Op 29 maart 2024 heeft de Rechtbank Gelderland uitspraak gedaan in de zaak tegen een 31-jarige man uit Wijchen, die werd beschuldigd van de doodslag op een 29-jarige man uit Nijmegen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 21 maart 2023 in Lent, tijdens een ruzie, de man met een mes heeft gestoken, wat leidde tot diens overlijden. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet volledig toerekeningsvatbaar was vanwege psychische problematiek, waaronder een persoonlijkheidsstoornis en middelengebruik. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 9 jaar, met daarnaast de oplegging van een gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel (GVM) om de kans op herhaling te verkleinen. De rechtbank heeft de voorkeur gegeven aan tbs met voorwaarden, maar door de wettelijke beperkingen was dit niet mogelijk. De rechtbank heeft ook de vorderingen van de nabestaanden tot schadevergoeding toegewezen, waaronder affectieschade en kosten voor lijkbezorging.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Arnhem
Parketnummer: 05/080628-23
Datum uitspraak : 29 maart 2024
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie
tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1992 in [geboorteplaats] ,
op dit moment gedetineerd in de [vestigingsplaats] .
raadsman: mr. M.A.W. Nillesen, advocaat in 's-Hertogenbosch.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 5 juli 2023, 22 september 2023, 15 december 2023 en 7, 8 en 29 maart 2024.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is, na een toegewezen vordering nadere omschrijving, ten laste gelegd dat:
a. a) hij op of omstreeks 21 maart 2023 te Lent, althans in de gemeente Nijmegen, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen opzettelijk en met voorbedachten rade
[slachtoffer] van het leven heeft beroofd, door (telkens) opzettelijk meermalen, althans eenmaal met kracht met een mes, althans met een scherp en/of puntig voorwerp in de hartstreek dan wel borststreek, althans in het bovenlichaam van die [slachtoffer] te steken, ten gevolge waarvan die [slachtoffer] is overleden;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
b) hij op of omstreeks 21 maart 2023 te Lent , althans in de gemeente Nijmegen, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen [slachtoffer] opzettelijk van het leven heeft beroofd, door (telkens) opzettelijk meermalen, althans eenmaal met kracht met een mes, althans met een scherp en/of puntig voorwerp in de hartstreek dan wel borststreek, althans in het bovenlichaam van die [slachtoffer] te steken, ten gevolge waarvan die [slachtoffer] is overleden, welke doodslag werd gevolgd, vergezeld en/of voorafgegaan van enig strafbaar feit, te weten diefstal met geweld (van een mobiele telefoon) en welke doodslag werd gepleegd met het oogmerk om de uitvoering van dat feit voor te bereiden, gemakkelijk te maken en/of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf en/of aan andere deelnemers aan dat feit straffeloosheid en/of het bezit van het wederrechtelijk verkregene te verzekeren;
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
c) hij op of omstreeks 21 maart 2023 te Lent , althans in de gemeente Nijmegen, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen opzettelijk [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, door (telkens) opzettelijk meermalen, althans eenmaal met kracht met een mes, althans met een scherp en/of puntig voorwerp in de hartstreek dan wel borststreek, althans in het bovenlichaam van die [slachtoffer] te steken, ten gevolge waarvan die [slachtoffer] is overleden;
meest subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
d) hij op of omstreeks 21 maart 2023 te Lent, althans in de gemeente Nijmegen tezamen en in vereniging met (een) ander(en), met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een mobiele telefoon, toebehorende aan [slachtoffer] , welke diefstal werd voorafgegaan van geweld tegen die [slachtoffer] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, welk geweld hierin bestond dat hij, verdachte, tezamen en in vereniging met anderen
- die [slachtoffer] heeft/hebben geslagen en/of gestompt en/of vervolgens meermalen, althans eenmaal met een mes, althans met een scherp en/of puntig voorwerp in de richting van de borststreek, althans in het bovenlichaam van die [slachtoffer] heeft/hebben gestoken en/of die [slachtoffer] vervolgens in hulpeloze toestand heeft/hebben achtergelaten terwijl dat feit de dood van genoemde [slachtoffer] ten gevolge had.
Opmerking rechtbank
De aanduiding a t/m d is aangebracht door de rechtbank. Het uitstrepen van het onder a) tenlastegelegde bestanddeel ‘voorbedachten rade’ kan, bij bewezenverklaring, in beginsel de juridische kwalificatie ‘doodslag’ opleveren. De raadsman heeft betoogd dat deze lezing dwingend is, in die zin dat bij het vrijspreken van het onderdeel ‘met voorbedachte rade’ en bewezenverklaring van het restant, de rechtbank genoopt zou zijn het onder a) opgenomen feit te kwalificeren als doodslag zodat niet meer kan worden toegekomen aan het onder b) subsidiair tenlastegelegde.
De rechtbank volgt de raadsman hierin niet. Het is aan de officier van justitie om de inhoud en inrichting van de tenlastelegging vorm te geven en de bedoeling van de onderhavige tenlastelegging is duidelijk. De rechtbank constateert dat onder c) expliciet de doodslag is opgenomen en leest de bovenstaande tenlastelegging zo, dat de kennelijke bedoeling is geweest om primair (a) de
moordop [slachtoffer] aan verdachte ten laste te leggen, subsidiair (b) de
gekwalificeerde doodslagen pas onder het meer subsidiair (c) tenlastegelegde de
doodslagvan [slachtoffer] .
Het uitstrepen van het bestanddeel ‘voorbedachten rade’ zal hiermee niet zonder meer (impliciet subsidiair) de kwalificatie ‘doodslag’ opleveren, en het ‘doorzakken’ naar de gekwalificeerde doodslag voorkomen, zoals door de raadsman is betoogd.
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
De feiten
Op grond van de bewijsmiddelen wordt het volgende, dat verder ook niet ter discussie staat, vastgesteld.
Op 21 maart 2023 werd [slachtoffer] zwaar gewond aangetroffen op de Lentse Warande in Lent. Kort daarop is hij overleden. [2] Bij de sectie op het lichaam van [slachtoffer] zag de patholoog links aan de zijkant van de borstkas één steekletsel en aan de linkerelleboog twee snijletsels. Deze letsels waren bij leven ontstaan door scherprandig perforerende en snijdende krachtsinwerking met één of meerdere scherprandige voorwerpen (zoals een mes). Bij het steekletsel links aan de borstkas was een naar rechts en gering naar boven verlopend steekkanaal met perforatie van onder meer de linkerborst-holte, de linkerlong, het hartzakje, de linker kransslagader en de rechterhartkamer. Hierbij zijn long- en ademhalingsfunctiestoornissen evenals hartpompfunctiestoornissen te verwachten. Daarnaast was er sprake van substantieel bloedverlies (sub B6). Dit bloedverlies verklaart, al zeker in combinatie met de te verwachten hartpomp-, long- en ademhalingsfunctie- stoornissen het overlijden zonder meer. [3]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat verdachte dient te worden vrijgesproken van de primair ten laste gelegde moord op [slachtoffer] , omdat niet met voldoende zekerheid valt vast te stellen dat verdachte daadwerkelijk het plan had om [slachtoffer] te doden. Wel acht de officier van justitie op basis van de verklaringen van verdachte bewezen dat hij de doodslag op [slachtoffer] heeft gepleegd met het oogmerk om de daarop volgende diefstal van diens telefoon gemakkelijker te maken. Zij komt daarmee tot bewezenverklaring van de subsidiair ten laste gelegde gekwalificeerde doodslag.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft eveneens bepleit dat geen sprake was van voorbedachte raad bij verdachte, zodat hij van moord moet worden vrijgesproken. Ten aanzien van de subsidiair tenlastegelegde gekwalificeerde doodslag heeft de raadsman bepleit dat verdachte weliswaar als motief had dat hij de telefoon van [slachtoffer] wilde hebben, maar dat verdachte [slachtoffer] niet heeft gestoken om de telefoon te kunnen pakken, zodat het oogmerk ontbrak. Er was sprake van twee aparte momenten, waarbij het pakken van de telefoon een nieuwe situatie opleverde en losstond van de vechtpartij. De ten laste gelegde doodslag kan wel bewezen worden verklaard.
Beoordeling door de rechtbank
Verdachte heeft erkend dat hij op 21 maart 2023 naar de Lentse Warande is gereden, daar [slachtoffer] heeft ontmoet en hem met een mes heeft gestoken. [4] Op grond van het voorgaande stelt de rechtbank vast dat verdachte degene is geweest die [slachtoffer] op 21 maart 2023 van het leven heeft beroofd door hem links aan de zijkant van de borstkas te steken met een mes.
Voorbedachte raad
De vraag die de rechtbank vervolgens moet beantwoorden is of sprake is geweest van voorbedachte raad, met andere woorden: of verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan moord.
De Hoge Raad stelt hoge eisen aan een bewezenverklaring van voorbedachte raad. Vast moet komen te staan, dat verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en dat hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap heeft kunnen geven.
Bij de vraag of sprake is van voorbedachte raad gaat het bij uitstek om een weging en waardering van de omstandigheden van het concrete geval, waarbij de rechter het gewicht moet bepalen van de aanwijzingen die voor of tegen het bewezen verklaren van voorbedachte raad pleiten. De vaststelling dat de verdachte voldoende tijd had om zich te beraden op het te nemen of het genomen besluit vormt weliswaar een belangrijke objectieve aanwijzing, maar behoeft de rechter niet ervan te weerhouden aan contra-indicaties een zwaarder gewicht toe te kennen.
Voor de beoordeling van deze vraag acht de rechtbank het volgende van belang.
Uit het dossier is gebleken dat tussen verdachte en [slachtoffer] voorafgaand aan de dood van [slachtoffer] , vanaf maart 2022, een conflict gaande was, hetgeen meermalen is uitgelopen op een handgemeen.
De officier van justitie heeft er op gewezen dat het dossier aanwijzingen bevat dat verdachte het plan had om [slachtoffer] van het leven te beroven. Zo doet verdachte op 28 december 2022 aangifte van mishandeling tegen [slachtoffer] , waarbij hij tegen de verbalisanten ter plaatse zegt dat hij zich zal gaan bewapenen met een mes om zich te verdedigen tegen [slachtoffer] . Hij gaf daarbij onder meer aan dat hij [slachtoffer] zou doodsteken en dat hij hem hartstikke dood zou maken. Hij herhaalde een aantal keren dat hij het probleem zelf zou oplossen en dat hij zich zou bewapenen om zich te verdedigen. Op 6 maart 2023 wordt aan verdachte gemeld dat de voornoemde mishandelingszaak wordt geseponeerd, waarna verdachte op 7 maart 2023 via www.bol.com een mes bestelt. Op 10 maart 2023 belt verdachte vervolgens meermaals met het servicecentrum van de politie. In deze gesprekken geeft verdachte aan dat hij ten einde raad is en dat hij zich bij een volgende confrontatie zal gaan verdedigen met een wapen. Verdachte geeft aan dat of hij doodgaat, of [slachtoffer] . Vanaf 6 maart 2023 heeft verdachte contact met [naam 1] en vraagt haar een afspraak te maken met [slachtoffer] . Via [naam 1] zorgt verdachte ervoor dat [slachtoffer] op de Lentse Warande is op 21 maart 2023. Verdachte heeft hierover verklaard dat hij [slachtoffer] wilde confronteren en dat hij de telefoon van [slachtoffer] wilde hebben, omdat daarop een video van de mishandeling op 28 december 2022 zou staan. [naam 1] heeft verklaard dat verdachte tegen haar zei dat als [slachtoffer] en hij het niet uit konden praten, ze dan maar zouden knokken.
De rechtbank constateert op basis van het voorgaande dat verdachte op zichzelf voldoende tijd heeft gehad om na te denken over het besluit om [slachtoffer] om het leven te brengen. Hij spreekt op enig moment zelfs het voornemen uit om [slachtoffer] dood te steken. Tussen deze uitspraak op 28 december 2022 en de uiteindelijke aankoop van het mes zit echter ruim twee maanden tijd. Hieruit leidt de rechtbank af dat verdachte er weliswaar over nadacht om [slachtoffer] wat aan te doen, maar dat aan dit plan op dat moment geen concrete uitvoering werd gegeven. Bovendien kan bepaald niet worden uitgesloten dat verdachte deze uitspraken deed uit emotie, nu uit de meldingen ook valt af te leiden dat verdachte wanhopig en emotioneel was. Uit verdachtes herhaaldelijke contacten met de politie komt naar voren dat hij zich met het mes wilde verdedigen tegen [slachtoffer] . Dat duidt op zichzelf niet op een plan om hem om het leven te brengen, hoogstens op een risico dat dit het gevolg zou kunnen zijn. Tot slot volgt uit de verklaringen van [naam 1] en verdachte zelf dat verdachte [slachtoffer] wilde confronteren en dat hij zich voorbereidde op een mogelijke vechtpartij met [slachtoffer] ; de bedoeling om hem te doden blijkt hier niet uit. Dat verdachte twee vrienden heeft gevraagd mee te gaan en dat hij heeft afgesproken op een plek die veelvuldig wordt gebruikt als ‘hangplek’ waar altijd wel mensen zijn om te ‘chillen’, kan worden gezien als een contra-indicatie voor een vooropgezet plan om [slachtoffer] te doden, zoals de raadsman terecht heeft aangevoerd.
In het licht van deze omstandigheden acht de rechtbank het waarschijnlijker dat verdachte op 21 maart 2023, toen hij [slachtoffer] neerstak, handelde in een gemoedsopwelling en niet ter uitvoering van een vooropgezet plan. De uitspraken die verdachte - kennelijk geëmotioneerd en nog ruim voordat hij het mes kocht – in december 2022 deed, zijn in het licht van het voorgaande onvoldoende overtuigend om te kunnen komen tot een bewezenverklaring van voorbedachte raad. De rechtbank zal verdachte dan ook vrijspreken van moord.
Gekwalificeerde doodslag (subsidair)
Door de officier van justitie is gesteld dat verdachte de doodslag op [slachtoffer] heeft gepleegd, gevolgd door de diefstal van diens telefoon, met het oogmerk om die diefstal gemakkelijker te maken, zoals subsidiair ten laste gelegd.
De rechtbank stelt voorop dat voor een bewezenverklaring van artikel 288 van het Wetboek van Strafrecht de doodslag moet zijn gepleegd met het specifieke doel, het oogmerk, om de telefoon van [slachtoffer] weg te kunnen nemen. Daarbij merkt de rechtbank op dat ‘oogmerk’ wordt gezien als de zwaarste vorm waarin opzet (willens en wetens handelen) zich kan voordoen. Verdachte heeft verklaard dat hij [slachtoffer] wilde confronteren en zijn telefoon wilde pakken, omdat daarop de video zou staan van de vechtpartij bij de kiosk op 28 december 2022. Hieruit leidt de rechtbank af dat de (video op de) telefoon een motief was voor verdachte om [slachtoffer] naar de Lentse Warande te laten komen. Eenmaal daar ontstond tussen verdachte en [slachtoffer] vrijwel onmiddellijk een vechtpartij. Toen [slachtoffer] hem bleef slaan, pakte verdachte het mes uit zijn jaszak en klapte het open in de hoop dat dit [slachtoffer] zou afschrikken. Hij probeerde de vuisten van [slachtoffer] weg te slaan. Vervolgens heeft verdachte [slachtoffer] met twee handen geduwd, terwijl hij het mes in zijn rechterhand had. Op een gegeven moment riep [slachtoffer] : ‘heb je me nou gestoken bro’. Toen [slachtoffer] naar de grond zakte en verdachte terug naar de auto liep, zag verdachte een telefoon in [slachtoffer] auto oplichten. In een opwelling heeft hij deze meegegrist en later weggegooid, zo heeft hij ter zitting verklaard. [5]
Dat verdachte [slachtoffer] die avond heeft gestoken (en gedood) met het specifieke doel (oogmerk) om daarna de telefoon te kunnen wegnemen, acht de rechtbank op basis van deze omstandigheden niet bewezen. Daarbij acht zij van belang dat – zoals eerder is vastgesteld – verdachte geen vooropgezet plan had om [slachtoffer] te doden. Het ging verdachte ook niet zozeer om de telefoon zelf maar om de video die daarop stond. Zijn doel was die video te verwijderen. Daarvoor was niet per se noodzakelijk dat hij zich de telefoon zou toeëigenen. De rechtbank acht het aannemelijk dat verdachte, nu de situatie zich op een andere manier had ontwikkeld dan verdachte zich had voorgesteld, de telefoon bij gelegenheid heeft meegenomen uit de auto van [slachtoffer] , op het moment dat hij deze na afloop van het steekincident op afstand zag oplichten in de auto.
Gelet op het voorgaande, zal verdachte worden vrijgesproken van de subsidiair tenlastegelegde gekwalificeerde doodslag.
Conclusie (doodslag)
De rechtbank komt wel tot een bewezenverklaring van de meer subsidiair tenlastegelegde doodslag van [slachtoffer] . Het dossier bevat geen overtuigend bewijs dat het de bedoeling was van verdachte om [slachtoffer] te doden. Er was dus geen sprake van vol opzet. Maar hij heeft wel in geagiteerde toestand de confrontatie opgezocht met medeneming van een mes, is het gevecht met [slachtoffer] aangegaan en heeft daarbij het mes gepakt en opengeklapt. Met dat opengeklapte mes in handen heeft hij slagen afgeweerd en heeft hij kennelijk uiteindelijk [slachtoffer] van zich af geduwd. Daarbij is [slachtoffer] dodelijk geraakt. Het moet allemaal heel snel gegaan zijn. Door aldus te handelen had verdachte kunnen en moeten beseffen hoe gevaarlijk hij bezig was en hoe gemakkelijk hij [slachtoffer] op kwetsbare plaatsen zou kunnen raken met het mes. Naar algemene ervaringsregels bestaat bij het steken van een persoon in het bovenlichaam de aanmerkelijke kans dat één of meer vitale organen en (slag)aderen worden geraakt en dat deze persoon aan deze verwonding(en) komt te overlijden. Door met het mes in zijn hand de confrontatie met [slachtoffer] aan te gaan en slaande en duwende bewegingen richting het lichaam van [slachtoffer] te maken, heeft verdachte naar het oordeel van de rechtbank de aanmerkelijke kans dat [slachtoffer] hierbij zou komen te overlijden bewust aanvaard. Zodoende was sprake van voorwaardelijk opzet op de dood.
Op basis van het dossier kan niet worden vastgesteld dat verdachte [slachtoffer] met kracht heeft gestoken. Verdachte zal van dit onderdeel van de tenlastelegging worden vrijgesproken.
Medeplegen
Tot slot moet de rechtbank beoordelen of sprake was van een bewuste en nauwe samenwerking tussen verdachte, [naam 1] en de twee personen die samen met verdachte in de auto naar de Lentse Warande zijn gegaan. Hiervoor is zogenaamd dubbel opzet vereist: opzet gericht op de samenwerking en opzet gericht op het gronddelict. De rechtbank kan uit het dossier niet afleiden dat deze personen wisten dat verdachte een mes bij zich had, laat staan dat hij dit mes bij een gevecht uiteindelijk ook zou gebruiken. Niet bewezen is daarom dat sprake is geweest van medeplegen. Verdachte zal ook van dit onderdeel van de tenlastelegging worden vrijgesproken.

3.De bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het meer subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, te weten dat:
hij op
of omstreeks21 maart 2023 te Lent,
althans in de gemeente Nijmegen, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleenopzettelijk [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, door
(telkens) opzettelijk meermalen, althans eenmaal met krachtmet een mes
, althans met een scherp en/of puntig voorwerpin de
hartstreek dan welborststreek,
althans in het bovenlichaamvan die [slachtoffer] te steken, ten gevolge waarvan die [slachtoffer] is overleden.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
Doodslag.

5.De strafbaarheid van het feit

De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte handelde uit noodweer, dan wel noodweerexces, zodat verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging. Er zou sprake zijn van een aanval door [slachtoffer] . Verdachte heeft verklaard dat [slachtoffer] zijn jas uit deed en zei: ‘kom vechten’. Vervolgens kwam [slachtoffer] op verdachte af en sloeg hem meermaals. Ook nadat verdachte het mes uit zijn jaszak pakte, bleef [slachtoffer] doorgaan met slaan. Verdachte heeft zich hiertegen verdedigd. Deze lezing wordt niet weersproken door andere bewijsmiddelen. Geen van de getuigen heeft het volledige incident waargenomen. De verdediging heeft verder gesteld dat verdachte weliswaar (in eerste instantie) de confrontatie heeft opgezocht, maar dat dit volgens vaste jurisprudentie niet wegneemt dat zich alsnog een noodweersituatie kan voordoen.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte geen gerechtvaardigd beroep op noodweer toekomt.
De rechtbank is van oordeel dat niet aannemelijk is geworden dat sprake was van een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding door [slachtoffer] , waartegen verdachte zich diende te verdedigen.
Ingevolge vaste jurisprudentie van de Hoge Raad kan een beroep op noodweer niet worden aanvaard wanneer de gedraging van degene die zich op deze exceptie beroept, noch op grond van diens bedoeling, noch op grond van de uiterlijke verschijningsvorm van zijn gedraging kan worden aangemerkt als 'verdediging', maar - naar de kern bezien - als aanvallend moet worden gezien, bijvoorbeeld gericht op een confrontatie of deelneming aan een gevecht. In dat geval kan ook een beroep op noodweerexces niet slagen.
Uit de verklaring van verdachte volgt dat hij [slachtoffer] wilde confronteren. Eenmaal aangekomen op de Lentse Warande stapte hij naar eigen zeggen boos uit de auto en ging hij naar [slachtoffer] om ‘verhaal te halen’. Dit wordt bevestigd in de verklaring van [naam 1] , die zegt dat verdachte vijandig uit de auto kwam en snel op [slachtoffer] afliep. Voor iedereen was direct te zien dat verdachte uit was op een confrontatie. Hij had tegen [naam 1] ook eerder gezegd dat het mogelijk knokken zou worden. Ook voor [slachtoffer] was dat kennelijk duidelijk, gezien de reactie dat hij zijn jas uitdeed en zei: ‘kom vechten’. Verschillende getuigen ( [getuige 1] , [naam 1] en [getuige 2] ), beschrijven vervolgens een vechtpartij, waarbij beiden met elkaar op de vuist gingen. Dat [slachtoffer] de agressor was, blijkt niet uit deze verklaringen. Zowel verdachte als [naam 1] hebben voorts verklaard dat het een kortdurende vechtpartij was en dat verdachte al snel het mes pakte. Dit alles brengt de rechtbank tot de conclusie dat juist de gedragingen van verdachte als aanvallend moeten worden aangemerkt. Van een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding door [slachtoffer] waartegen verdachte zich moest verdedigen, is niet gebleken. De rechtbank verwerpt het beroep op noodweer.
Daar komt, geheel ten overvloede bij dat, als al een situatie zou worden aangenomen waarin verdachte zich gerechtvaardigd bedreigd voelde door [slachtoffer] , hij een andere oplossing had kunnen kiezen. Hij was degene met een mes, hij was met twee vrienden gekomen en zijn auto stond vlakbij. Hij had dus ook kunnen weggaan en, in de gegeven situatie die hij zelf had uitgelokt, ook moeten weg gaan.
Het feit is strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Nu de rechtbank van oordeel is dat geen sprake was van een noodweersituatie, komt de rechtbank niet toe aan bespreking van het beroep op noodweerexces.
Verdachte is strafbaar.

7.De overwegingen ten aanzien van straf en/of maatregel

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft primair gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 10 jaren, uitgaande van gekwalificeerde doodslag, alsmede. oplegging van de maatregel van terbeschikkingstelling (hierna: tbs) met last tot verpleging. Indien de rechtbank – anders dan de officier van justitie - komt tot een bewezenverklaring van de meer subsidiair ten laste gelegde doodslag, heeft de officier van justitie een gevangenisstraf gevorderd voor de duur van 9 jaren met daarnaast de oplegging van de tbs-maatregel met last tot verpleging.
Het standpunt van de verdediging
Indien verdachte niet wordt ontslagen van alle rechtsvervolging, heeft de raadsman bepleit dat aan verdachte de maatregel van tbs met voorwaarden wordt opgelegd, zoals geadviseerd door de deskundigen, met daarbij de maximaal op te leggen gevangenisstraf van 5 jaren. Indien de rechtbank dit nodig acht, kan daarnaast een gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel (hierna: GVM) aan verdachte worden opgelegd. Tot slot heeft de raadsman bepleit dat de oplegging van een tbs-maatregel met last tot dwangverpleging niet mogelijk is, nu niet is voldaan aan het gevaarscriterium.
De beoordeling door de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf rekening gehouden met de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard en de omstandigheden waaronder dit is begaan. De rechtbank heeft verder rekening gehouden met de persoon en de omstandigheden van verdachte.
De ernst van het feit
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan doodslag. Op 21 maart 2023 heeft hij [slachtoffer] met behulp van een vriendin naar de Lentse Warande laten komen. Verdachte wilde [slachtoffer] confronteren naar aanleiding van een langer lopend conflict tussen hen en nam een mes mee. Op de Lentse Warande ontstond al snel een vechtpartij tussen verdachte en [slachtoffer] . Verdachte pakte het mes uit zijn jaszak en [slachtoffer] kwam uiteindelijk door één steek in de borststreek om het leven. Nadat [slachtoffer] riep dat verdachte hem gestoken had, is verdachte weggerend, heeft kans gezien de telefoon van [slachtoffer] mee te nemen en is samen met drie anderen in de auto weggereden. Hij heeft het slachtoffer bloedend achtergelaten, zonder hulp in te schakelen of 112 te bellen. Deze fors uit de hand gelopen ruzie kende daarmee een fatale afloop. [slachtoffer] overleed ter plaatse aan zijn verwonding op de jonge leeftijd van 29 jaar.
Doodslag is één van de ernstigste misdrijven die het Wetboek van Strafrecht kent. Door zijn handelen heeft verdachte het slachtoffer het meest fundamentele recht, namelijk het recht op leven, ontnomen. De nabestaanden is hiermee immens leed toegebracht. Dit hebben zij ter terechtzitting op duidelijke en waardige wijze onder woorden gebracht. De rechtbank heeft in de verklaringen gehoord dat het slachtoffer een geliefde broer en zoon was, die altijd voor zijn familie en vrienden klaarstond. Zijn dood heeft bij de familie een litteken voor het leven achtergelaten en het gemis is er nog elke dag.
Ook verdachte lijdt zichtbaar onder wat hij gedaan heeft en wat hij de familie en vrienden van [slachtoffer] heeft aangedaan. Hij zal, net als de familie en vrienden, iedere dag hiermee geconfronteerd worden en zal met zichzelf in het reine moeten komen.
De persoon van verdachte
De rechtbank heeft kennisgenomen van verschillende rapportages over verdachte, waaronder de Pro Justitia-rapportage van
- drs. [Psychiater] , psychiater, van 11 oktober 2023;
- drs. [GZ-Psycholoog] , GZ-psycholoog, van 27 oktober 2023 en
- drs. [GZ-psycholoog] , GZ-psycholoog, van 13 februari 2024
en van het reclasseringsadvies van Novadic-Kentron van 28 februari 2024.
Het onderzoek van [GZ-Psycholoog] is onvoltooid, omdat verdachte zijn medewerking heeft afgebroken. Daarnaast heeft de rechtbank ook gelet op het strafblad van verdachte.
Uit het dossier is naar voren gekomen dat tussen verdachte en het slachtoffer een langer lopend conflict gaande was. Uit de meldingen die verdachte bij de politie deed, volgt dat verdachte zich bedreigd voelde, dat hij vond dat de politie niets deed en dat hij ten einde raad was. In de rapportages wordt onder meer beschreven op welke wijze deze gevoelens mogelijk tot stand zijn gekomen en in hoeverre de persoonlijkheid van verdachte uiteindelijk heeft doorgewerkt in het handelen van verdachte op 21 maart 2023. De rechtbank zal hierna overwegen welke conclusies zij hieraan verbindt en tot welke straf en/of maatregel dit alles moet leiden.
Advies van de psychiater
Uit de Pro Justitia-rapportage van psychiater [Psychiater] volgt dat bij verdachte een persoonlijkheidsstoornis met borderline, antisociale en paranoïde trekken bestaat en een stoornis in het gebruik van cocaïne en cannabis. Dit laatste was ten tijde van het gesprek met de psychiater niet meer aan de orde doordat verdachte in detentie verbleef (vroege gedwongen remissie). Daarnaast lijdt verdachte aan een depressieve stoornis (dysthymie) en zijn er mogelijk aanwijzingen voor ADHD. De psychiater beschrijft de tumultueus verlopen jeugd van verdachte, waarin hij van hot naar her werd gestuurd om bij steeds verschillende familieleden in steeds weer andere landen te wonen; een “verbrokkelde levensloop” met weinig mogelijkheden tot hechting. Dat heeft geleid tot een basaal wantrouwen jegens anderen, dat nog steeds doorwerkt in zijn huidige bestaan. Hij bevond zich ten tijde van het delict in een depressieve periode en in een impasse op verschillende levensterreinen. Er bestond ook instabiliteit in het dag- en nachtritme. Het gebruik van drugs maakte dat er niet beter op.
De psychiater schrijft: “
Beschrijvend diagnostisch gaat het om een jongeman die in een
impasse in zijn leven was beland met een vastlopen op het gebied van werk, opleiding, relatie, drugs (cannabis, cocaïne) en die zich ook niet veilig meer voelde door de bedreigingen van de zijde van O.R. en daarnaast ook lichamelijke klachten had overgehouden, niet fit zijn, na een scooterongeval. Hij sliep slecht, gebruikte wel cocaïne, cannabis en medicatie, ook meer of minder dan voorgeschreven. Dit alles was gefundeerd op dieper gelegen problematiek, waarbij met name een problematische hechting opvalt, geleid hebbend tot een persoonlijkheidsstoornis met borderline, antisociale en paranoïde trekken.”
Verdachte voelde zich niet meer veilig en was boos op het latere slachtoffer. Hij sprong op de bewuste avond boos uit de auto en toen liep het uit de hand. Verdachte was onder invloed van medicatie, had geblowd en cocaïne gesnoven. Al met al bestond er volgens de psychiater een deplorabele toestand, waarbij de diversiteit aan stoornissen leidde tot een gebrekkige controle over het gedrag, excessieve boosheid en verergering van emotionele woede. Mogelijk speelden ook paranoïde ideeën mee en het gevoel van machteloosheid versterkte dit, net als het drugsgebruik.
De psychiater concludeert dat er een verband bestaat tussen de psychiatrische stoornissen en het tenlastegelegde, waarbij een beperkte wilscontrole bestond. Geadviseerd wordt daarom om het tenlastegelegde in verminderde mate aan verdachte toe te rekenen. Het risico op herhaling wordt door de psychiater ingeschat als matig, gelet op de problemen in de leefomstandigheden, met op dit moment het ontbreken van huisvesting, alsmede een hoog niveau van ervaren stress en beperkte copingsmogelijkheden, dat wil zeggen mogelijkheden om op een adequate manier om te gaan met stress, tegenslag en ervaren problemen. Daarbij heeft verdachte (vanuit klinisch oogpunt) een kwetsbare impulscontrole (zelfbeheersing), waarbij uitbarstingen mogelijk zijn als hij weer onder invloed is van middelen. Bij een veroordeling gaat de voorkeur van de psychiater uit naar de oplegging van een tbs-maatregel met voorwaarden, wanneer dit strafrechtelijk gezien tot de mogelijkheden behoort. Indien verdachte hieraan niet wil meewerken, kan de rechtbank desgewenst besluiten tot oplegging van tbs met verpleging, teneinde het recidivegevaar te verlagen. Een andere mogelijkheid zou zijn om verplichte behandeling op te leggen in de fase van voorwaardelijke invrijheidstelling of in het kader van een gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel (GVM).
Advies van de psycholoog
Door psycholoog [GZ-psycholoog] wordt in de Pro Justitia-rapportage beschreven dat sprake is van een man met gebrekkige emotieregulatie- en copingvaardigheden (dat wil zeggen onvoldoende ontwikkelde mogelijkheden om emoties onder controle te houden en om te gaan met stress en problemen) en dat sprake is van middelengebruik (alcohol en/of drugs). De psycholoog onderschrijft de conclusie van de psychiater dat bij verdachte een persoonlijkheidsstoornis bestaat met paranoïde, borderline en antisociale trekken en daarnaast een depressieve stoornis en verslavingsstoornis. Verdachte is geneigd ontevreden over zichzelf te zijn, heeft minderwaardigheidsgevoelens en reageert met angsten en depressieve gevoelens op omgevingsfactoren die voor hem stressvol zijn. Andere mensen worden al snel als bedreigend gezien, waardoor hij mensen het liefst op afstand houdt. Gebleken is dat de emotionele druk bij verdachte zo hoog kan oplopen door stress, dat de beperkingen in zijn emotieregulatie zijn draagkracht kunnen overschrijden, zeker wanneer sprake is van middelengebruik.
Door de psycholoog wordt geadviseerd de feiten in verminderde mate aan verdachte toe te rekenen. Beschreven wordt verder dat geweld doorgaans niet op de voorgrond staat bij verdachte. Er lijkt sprake van een sterke relatie tussen de uiteindelijke geweldpleging en het gebruik van drugs en/of alcohol. De kans op toekomstig gewelddadig gedrag wordt ingeschat als matig.
De psycholoog adviseert een klinische verslavingsbehandeling bij een dubbele diagnose kliniek, met een intensief vervolgtraject met ambulante behandeling. Hoewel een duidelijke behandelmotivatie op het moment van rapporteren niet constant aanwezig is, wordt het kader van een tbs-maatregel met voorwaarden door de psycholoog mogelijk en voldoende geacht, mits juridisch ook passend. Wanneer dit kader juridisch niet mogelijk blijkt, dan wordt de oplegging van een tbs-maatregel met last tot verpleging geadviseerd of een behandeling in het kader van een GVM.
Advies van de reclassering
De reclassering (Novadic-Kentron) adviseert in haar rapport positief over de oplegging van tbs met voorwaarden. Hoewel verdachte eerder heeft geweigerd medewerking te verlenen aan psychologisch onderzoek en gesprekken met de reclassering, verleent hij die medewerking nu wel. Verdachte geeft aan bereid te zijn om een klinische behandeling te volgen en zich aan voorwaarden te houden. De motivatie komt oprecht over bij de reclassering. Zij beschrijft dat een positieve ervaring met een groepstraining gedurende zijn detentieperiode er mogelijk toe heeft geleid dat verdachte meer open is gaan staan voor behandeling en begeleiding. De reclassering schat het risico op herhaling, het risico op letsel en het risico op onttrekking aan eventueel opgelegde voorwaarden in als gemiddeld. De reclassering adviseert tot slot bij een veroordeling de oplegging van een GVM na de tenuitvoerlegging van een tbs-maatregel of gevangenisstraf.
Toerekenbaarheid
Gelet op de inhoud van de Pro Justitia-rapportages en de uitgebreide toelichting hierbij, concludeert de rechtbank dat sprake was van psychische problematiek bij verdachte die ook aanwezig was ten tijde van het bewezen verklaarde feit en die ook heeft doorgewerkt in diens handelen. Het lukte verdachte door zijn beperkingen niet om op adequate, normale wijze om te gaan met de frustraties die zijn aanhoudend conflict met [slachtoffer] met zich bracht. Hij voelde zich steeds meer onder druk staan, vertrouwde steeds minder mensen en instanties en vond dat een confrontatie met [slachtoffer] de enige uitweg was. Toen [slachtoffer] die confrontatie aanging en een gevecht ontstond, verloor hij iedere zelfbeheersing en volgde de fatale steek, De rechtbank neemt het advies van deskundigen over en zal het feit in verminderde mate aan verdachte toerekenen.
De straf/maatregel
Ten aanzien van de op te leggen straf en/of maatregel ziet de rechtbank zich gesteld voor een dilemma ten aanzien van de combinatie van straf en maatregel. Om herhaling in de toekomst te voorkomen en de maatschappij te beschermen, acht zij het van belang dat verdachte behandeld wordt voor zijn psychische problematiek. Dat kan op verschillende manieren: tbs met verpleging, tbs met voorwaarden en de gedragsbeïnvloedende- en vrijheidsbeperkende maatregel (GVM).
Tbs met verpleging acht de rechtbank niet passend. Verdachte is blijkens zijn strafblad niet eerder veroordeeld voor geweldsfeiten en het recidiverisico wordt door de deskundigen ingeschat als matig/gemiddeld. De psycholoog beschrijft dat geweld bij verdachte doorgaans niet op de voorgrond staat. In dat licht heeft de rechtbank ook oog voor de bijzondere omstandigheden dat het gepleegde geweld zich richtte tot een specifiek persoon door wie verdachte zich bedreigd voelde, nadat er naar zijn gevoel geen gevolg werd gegeven aan de meldingen die hij maakte bij de politie. Hiermee wil de rechtbank zeker niet de verantwoordelijkheid deels leggen bij mensen of instanties in zijn omgeving. Maar verdachte kan niet worden gezien als een ‘ongeleid projectiel’ die willekeurig geweld gebruikt tegen mensen die hem toevallig in de weg lopen. Het delict is nogal ‘situatief bepaald’, dat wil zeggen, sterk gekleurd door de specifieke omstandigheden van dit concrete geval en had een lange aanloop.
De rechtbank heeft mede om die reden een sterke voorkeur voor tbs met voorwaarden. Dat wordt gezien als het meest passende kader, waarbij verdachte de mogelijkheid krijgt mee te werken aan intensieve behandeling, aanvankelijk klinisch, die zodra dat mogelijk en verantwoord is, een meer flexibel en losser, ambulant karakter krijgt waarbij verdachte wordt aangesproken op zijn eigen verantwoordelijkheid.
Anderzijds noopt de ernst van het feit tot de oplegging van een langdurige gevangenisstraf. Er is immers een jonge man van 29 jaar op gewelddadige wijze om het leven gekomen door toedoen van verdachte.
En hier komt het dilemma naar voren. Bij de oplegging van tbs met voorwaarden, zoals bij voorkeur geadviseerd door de deskundigen, is de rechtbank gebonden aan een wettelijk strafmaximum van vijf jaren gevangenisstraf (artikel 38 lid 3 Sr). Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf van deze duur geen recht doet aan hetgeen gebeurd is op 21 maart 2023. Daarvoor is het feit simpelweg te ernstig. Deze keuze van de wetgever leidt ertoe dat de volgens de rechtbank meest passende oplossing onmogelijk wordt gemaakt en zij genoodzaakt is te kiezen voor “second best”.
Gelet op wat hiervoor is overwogen, zal de rechtbank aan verdachte een gevangenisstraf opleggen voor de duur van negen jaren. Daarop wordt de tijd die verdachte al in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht in mindering gebracht. Om ervoor te zorgen dat verdachte na zijn detentie niet onbehandeld terugkeert in de maatschappij, zal ter bescherming van anderen, dan wel ter bescherming van de algemene veiligheid van personen of goederen, een gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel als bedoeld in artikel 38z lid 1 Sr aan verdachte worden opgelegd. Aan de voorwaarden voor oplegging van genoemde maatregel is voldaan. Verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf wegens een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van één of meer personen en waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld. Daarbij wordt de oplegging van de maatregel geadviseerd door de reclassering en de Pro Justitia-rapporteurs. Gelet op de beschreven psychische problematiek is langdurig toezicht, ook na afloop van de detentie, noodzakelijk.
Deze maatregel houdt in dat verdachte na het einde van de gevangenisstraf onder intensief toezicht komt te staan en dat de resocialisatie is gebonden aan voorwaarden. Aan het einde van de opgelegde gevangenisstraf wordt, op vordering van het openbaar ministerie en aan de hand van de vooruitgang die dan mogelijk door verdachte al is geboekt, bekeken of en hoe de maatregel ten uitvoer moet worden gelegd. Op dat moment wordt dan door de rechter bepaald welke voorwaarden worden opgelegd en wat de duur van de maatregel zal zijn. De maatregel kan opname in een kliniek inhouden, meewerken aan gedragskundige behandeling en andere voorwaarden die op dat moment noodzakelijk worden geacht. De maatregel kan worden opgelegd voor de duur van twee tot vijf jaar, maar kan vervolgens ook telkens weer worden verlengd (artikelen 6.6.23b en 6.6.23c Sv).
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.

8.De beoordeling van de civiele vorderingen

De volgende benadeelde partijen hebben zich in het strafproces gevoegd en een vordering tot schadevergoeding ingediend:
De erfgenamen van [slachtoffer] vorderen in totaal € 700,00 aan materiële schade (de beschadigde kleding en de gestolen telefoon);
[nabestaande 1] (ouders) vorderen ieder een bedrag van € 17.500,00 aan affectieschade;
[nabestaande 2] vordert in totaal € 812,91 aan kosten voor lijkbezorging (reiskosten Marokko);
[nabestaande 3] vordert in totaal € 679,86 aan kosten voor lijkbezorging (reiskosten Marokko);
[nabestaande 4] (broer) vordert in totaal € 17.500,00 aan affectieschade,
telkens vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Om verwarring te voorkomen zal de rechtbank bij het bespreken van de vorderingen telkens ook de voornaam van de betreffende nabestaande noemen.
Standpunten
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vorderingen van de nabestaanden geheel kunnen worden toegewezen en vordert oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering onvoldoende is onderbouwd als het gaat om de beschadigde kleding van [slachtoffer] . Ook ten aanzien van de kosten voor de vliegtickets naar Marokko, acht de verdediging de vorderingen onvoldoende onderbouwd. Onduidelijk is wanneer de begrafenis van [slachtoffer] in Marokko heeft plaatsgevonden. De verdediging heeft zich verder op het standpunt gesteld dat de door [nabestaande 4] gevorderde affectieschade niet toegewezen kan worden, nu niet aan de eisen van de hardheidsclausule is voldaan.
Wat betreft de gevorderde schade aan de iPhone van het slachtoffer ter hoogte van € 500,00 en de affectieschade gevorderd door de ouders van [slachtoffer] heeft de verdediging zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Overweging van de rechtbank
Inleiding
Vaststaat dat aan de nabestaanden veel leed is toegebracht. Vaststaat ook dat zij vanwege het overlijden van het slachtoffer kosten hebben gemaakt.
In artikel 6:108 van het Burgerlijk Wetboek (BW) biedt de wet in een aantal gevallen de mogelijkheid tot vergoeding van schade aan derden (anderen dan het overleden slachtoffer). Het gaat dan – kort gezegd – om kosten voor het derven van levensonderhoud en kosten voor lijkbezorging. Sinds 1 januari 2019 is het bovendien wettelijk mogelijk aanspraak te maken op affectieschade. De rechtbank zal bij de beoordeling van de verschillende vorderingen rekening houden met het voornoemde wettelijke kader.
De erfgenamen van de heer [slachtoffer]
Door de erfgenamen is een bedrag van € 500,00 gevorderd in verband met de gestolen Apple iPhone 13 Pro van [slachtoffer] . Verder is een bedrag van € 200,00 gevorderd wegens schade aan de kleding van [slachtoffer] .
Het gevorderde bedrag ter vergoeding van de weggenomen telefoon is door de verdediging niet betwist. De rechtbank acht de vordering bovendien voldoende onderbouwd, zodat het bedrag van € 500,00 zal worden toegewezen.
De rechtbank is verder van oordeel dat op basis van het dossier kan worden vastgesteld dat de kleding van [slachtoffer] door de hulpdiensten kapot is geknipt bij een poging eerste hulp te verlenen. Dit blijkt zowel uit foto’s in het dossier als uit de bevindingen van de politie. Het gevorderde bedrag komt de rechtbank redelijk voor, zodat ook het bedrag van € 200,00 zal worden toegewezen.
Verdachte is wettelijke rente over de bedragen verschuldigd vanaf 21 maart 2023.
De rechtbank kan niet vaststellen wie precies de erfgenamen van [slachtoffer] zijn. Dit dient te worden vastgesteld bij de executie van dit vonnis ten aanzien van de civiele vordering. Voor de uitvoering van de schadevergoedingsmaatregel kan dit echter problemen opleveren, zodat de rechtbank niet zal overgaan tot oplegging van deze maatregel voor deze schadepost.
[nabestaande 2] en [nabestaande 1]
Door [nabestaande 2] en [nabestaande 1] is ieder een bedrag gevorderd van € 17.500,00 aan affectieschade.
Het vorderen van affectieschade is mogelijk voor de in artikel 6:108, derde juncto vierde lid, BW genoemde naasten van het door het misdrijf overleden slachtoffer. Onder deze naasten valt onder meer degene die ten tijde van het overlijden de ouder van de overledene is.
[nabestaande 2] en [nabestaande 1] zijn de vader en moeder van het overleden slachtoffer. Zij vallen daarmee in de categorie genoemd in artikel 6:108, vierde lid, sub c, BW. Dat betekent dat zij recht hebben op een vergoeding van affectieschade. De toe te kennen (maximale) bedragen zijn in het Besluit vergoeding affectieschade forfaitair bepaald. Het door de ouders gevorderde bedrag van (ieder) € 17.500,00 blijft onder het in het Besluit vergoeding affectieschade genoemde maximumbedrag.
De rechtbank zal de vorderingen tot vergoeding van affectieschade van de ouders dan ook toewijzen.
Verdachte is wettelijke rente over de bedragen verschuldigd vanaf 21 maart 2023.
De rechtbank ziet aanleiding om op grond van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de schadevergoedingsmaatregel aan verdachte op te leggen. Verdachte wordt verplicht de aan de benadeelde partijen toegewezen bedragen aan de Staat te betalen. Eventueel toegekende proceskosten zijn daar niet bij inbegrepen.
[nabestaande 2] en [nabestaande 3]
Door [nabestaande 2] is een bedrag van € 812,91 aan kosten voor lijkbezorging gevorderd, bestaande uit de vliegtickets voor haar ouders, haar partner en haarzelf in verband met het bijwonen van de uitvaart van het slachtoffer in Marokko. Daarbij worden de parkeerkosten die zijn gemaakt op het vliegveld gevorderd.
Door [nabestaande 3] is een bedrag van € 679,86 aan kosten voor lijkbezorging gevorderd, bestaande uit de kosten voor vliegtickets voor haar partner en haarzelf in verband met het bijwonen van de uitvaart van het slachtoffer in Marokko. Daarnaast is er een auto gehuurd en zijn er reis- en parkeerkosten gemaakt op het vliegveld.
De rechtbank overweegt dat uit de bij de vordering gevoegde bijlagen volgt dat de familieleden kort na het overlijden van [slachtoffer] op 21 maart 2023 en het vrijgeven van zijn lichaam op 23 maart 2023 naar Marokko zijn afgereisd. Ter terechtzitting is naar voren gebracht dat de uitvaart op 30 maart 2023 heeft plaatsgevonden. Hieruit leidt de rechtbank af dat de familie naar Marokko is gegaan voor het bijwonen van de uitvaart van [slachtoffer] . De kosten die door [nabestaande 2] en [nabestaande 3] zijn gemaakt en opgevoerd, kunnen dan ook worden aangemerkt als kosten die rechtstreeks verband houden met de uitvaart en die in overeenstemming zijn met de omstandigheden van de overledene. De rechtbank zal de bedragen van € 812,91 en € 679,86 daarom geheel toewijzen.
Verdachte is wettelijke rente verschuldigd over deze bedragen vanaf de data zoals vermeld in de vorderingen (5 april 2023 respectievelijk 25 maart 2023).
De rechtbank ziet aanleiding om op grond van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de schadevergoedingsmaatregel aan verdachte op te leggen. Verdachte wordt verplicht de aan de benadeelde partij toegewezen bedragen aan de Staat te betalen. Eventueel toegekende proceskosten zijn daar niet bij inbegrepen.
[nabestaande 4]
heeft als broer van het slachtoffer een bedrag van € 17.500,00 aan affectieschade gevorderd. De rechtbank overweegt dat broers en zussen in artikel 6:108 lid 4 van het Burgerlijk Wetboek niet zijn genoemd als naasten die recht hebben op vergoeding van affectieschade. Artikel 6:108, vierde lid, sub g, van het BW biedt echter de mogelijkheid tot toekenning van affectieschade aan een andere persoon die ten tijde van de gebeurtenis in een zodanige nauwe en persoonlijke relatie tot de overledene staat, dat uit de eisen van redelijkheid en billijkheid voortvloeit dat hij of zij voor de toepassing van lid 3 als naaste kan worden aangemerkt. Deze zogenaamde hardheidsclausule kent onder uitzonderlijke omstandigheden een recht op vergoeding van affectieschade toe aan een persoon die niet tot de vaste kring van gerechtigden behoort.
[nabestaande 4] heeft in zijn vordering een beroep gedaan op deze hardheidsclausule. Voor de rechtbank staat vast dat [nabestaande 4] een hechte band had met zijn overleden broer en dat hij nog steeds zeer ontdaan is door het verlies. De wet bepaalt echter dat voor de toepassing van de hardheidsclausule
ten tijde van de gebeurtenissprake moest zijn van de eerder benoemde nauwe en persoonlijke relatie. [nabestaande 4] woonde weliswaar in hetzelfde gebouw als zijn broer en zij woonden gedurende een groot deel van hun leven in het ouderlijk huis, (zoals gebruikelijk bij familieleden), maar ten tijde van het overlijden van het slachtoffer op 21 maart 2023 woonden zij niet in hetzelfde (ouderlijk) huis. Dat zij regelmatig tijd met elkaar doorbrachten, activiteiten ondernamen of bedragen aan elkaar voorschoten, onderscheidt [nabestaande 4] naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende van andere broers en zussen om te kunnen spreken van dusdanig uitzonderlijke omstandigheden, dat de hardheidsclausule kan worden toegepast. [nabestaande 4] zal, hoezeer de rechtbank zijn verdriet ook begrijpt, dan ook niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn vordering.
Conclusie
De rechtbank zal de hierna te noemen bedragen toewijzen:
Benadeelde partij
Toegewezen bedrag
Wettelijke rente vanaf
De erfgenamen van [slachtoffer]
€ 700,00
21 maart 2023
[nabestaande 2]
€ 17.500,00
21 maart 2023
[nabestaande 3]
€ 17.500,00
21 maart 2023
[nabestaande 2]
€ 812,91
5 april 2023
[nabestaande 3]
€ 679,86
25 maart 2023
De in het strafproces gemaakte proceskosten worden ten aanzien van bovengenoemde benadeelden tot op heden begroot op nihil.

9.De toegepaste wettelijke bepalingen

De oplegging van de straf en/of maatregel is gegrond op de artikelen 36f, 38z en 287 van het Wetboek van Strafrecht.

10.De beslissing

De rechtbank:
 spreekt verdachte vrij van de primair en subsidiair ten laste gelegde feiten;
 verklaart bewezen dat verdachte het meer subsidiair ten laste gelegde feit, zoals vermeld onder ‘De bewezenverklaring’, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert het strafbare feit zoals vermeld onder ‘De kwalificatie van het bewezenverklaarde’;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot een
gevangenisstraf voor de duur van negen jaren;
 beveelt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
 legt een
gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregelop grond van artikel 38z van het Wetboek van Strafrecht op;
Beslissingen op de vordering van de erfgenamen van [slachtoffer]
 veroordeelt verdachte tot betaling van schadevergoeding aan de erfgenamen van
[slachtoffer] van € 700,00 aan materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 21 maart 2023 tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald;
 veroordeelt verdachte in de kosten die de benadeelde partij in deze procedure heeft gemaakt en de kosten die de benadeelde partij mogelijk nog moet maken om het toegewezen bedrag betaald te krijgen, tot vandaag begroot op nul;
Beslissingen op de vordering van [nabestaande 2]
  • veroordeelt verdachte tot betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partij [nabestaande 2] van € 17.500,00 aan affectieschade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 21 maart 2023 tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald;
  • veroordeelt verdachte in de kosten die de benadeelde partij in deze procedure heeft gemaakt en de kosten die de benadeelde partij mogelijk nog moet maken om het toegewezen bedrag betaald te krijgen, tot vandaag begroot op nul;
  • legt aan verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van benadeelde partij [nabestaande 2] een bedrag te betalen van € 17.500,00 aan affectieschade. Dit wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 21 maart 2023 tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald. Als dit bedrag niet wordt betaald, kunnen 82 dagen gijzeling worden toegepast zonder dat de betalingsverplichting vervalt;
  • bepaalt daarbij dat met betaling aan de benadeelde partij in zoverre de betaling aan de Staat vervalt en omgekeerd;
Beslissingen op de vordering van [nabestaande 1]
  • veroordeelt verdachte tot betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partij [nabestaande 1] van € 17.500,00 aan affectieschade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 21 maart 2023 tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald;
  • veroordeelt verdachte in de kosten die de benadeelde partij in deze procedure heeft gemaakt en de kosten die de benadeelde partij mogelijk nog moet maken om het toegewezen bedrag betaald te krijgen, tot vandaag begroot op nul;
  • legt aan verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van benadeelde partij [nabestaande 1] , een bedrag te betalen van € 17.500,00 aan affectieschade. Dit wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 21 maart 2023 tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald. Als dit bedrag niet wordt betaald, kunnen 82 dagen gijzeling worden toegepast zonder dat de betalingsverplichting vervalt;
  • bepaalt daarbij dat met betaling aan de benadeelde partij in zoverre de betaling aan de Staat vervalt en omgekeerd;
Beslissingen op de vordering van [nabestaande 2]
  • veroordeelt verdachte tot betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partij [nabestaande 2] van € 812,91 aan materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 5 april 2023 tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald;
  • veroordeelt verdachte in de kosten die de benadeelde partij in deze procedure heeft gemaakt en de kosten die de benadeelde partij mogelijk nog moet maken om het toegewezen bedrag betaald te krijgen, tot vandaag begroot op nul;
  • legt aan verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van benadeelde partij [nabestaande 2] , een bedrag te betalen van € 812,91 aan materiële schade. Dit wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 5 april 2023 tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald.) Als dit bedrag niet wordt betaald, kunnen 16 dagen gijzeling worden toegepast zonder dat de betalingsverplichting vervalt;
  • bepaalt daarbij dat met betaling aan de benadeelde partij in zoverre de betaling aan de Staat vervalt en omgekeerd;
Beslissingen op de vordering van [nabestaande 3]
  • veroordeelt verdachte tot betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partij [nabestaande 3] van € 679,86 aan materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 25 maart 2023 tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald;
  • veroordeelt verdachte in de kosten die de benadeelde partij in deze procedure heeft gemaakt en de kosten die de benadeelde partij mogelijk nog moet maken om het toegewezen bedrag betaald te krijgen, tot vandaag begroot op nul;
  • legt aan verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van benadeelde partij [nabestaande 3] , een bedrag te betalen van € 679,86 aan materiële schade. Dit wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 25 maart 2023 tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald. Als dit bedrag niet wordt betaald, kunnen 13 dagen gijzeling worden toegepast zonder dat de betalingsverplichting vervalt;
  • bepaalt daarbij dat met betaling aan de benadeelde partij in zoverre de betaling aan de Staat vervalt en omgekeerd;
Beslissingen op de vordering van [nabestaande 4]
 verklaart de benadeelde partij [nabestaande 4] niet-ontvankelijk in de vordering tot affectieschade.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.E. Snijders, (voorzitter), mr. F.J.H. Hovens en
mr. J.M. Breimer, rechters, in tegenwoordigheid van mr. H. Jansen, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 29 maart 2024.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door [verbalisant] van de politie Eenheid Oost-Nederland, Team Grootschalige Opsporing, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer PL0600-2023125595, gesloten op 16 augustus 2023 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.Proces-verbaal van bevindingen, p. 10-11
3.NFI-rapport (forensisch pathologisch onderzoek naar aanleiding van een mogelijk niet-natuurlijke aard van overlijden), p. 1283 en 1285.
4.Verklaring verdachte ter zitting van 7 maart 2024.
5.De verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 7 maart 2024.