ECLI:NL:RBGEL:2024:1668

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
13 maart 2024
Publicatiedatum
26 maart 2024
Zaaknummer
C/05/427701 / FA RK 23-3650 & C/05/427699 / FA RK 23-3649
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging erkenning door opvoedvader afgewezen; verzoek biologische vader om erkenning en gezag

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 13 maart 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen de biologische vader, de moeder en de juridische vader van een minderjarige. De biologische vader verzocht om vervangende toestemming voor erkenning van zijn dochter, die op 7 november 2023 door de juridische vader was erkend. De rechtbank heeft vastgesteld dat de moeder met de erkenning door de juridische vader de belangen van het kind wilde beschermen en dat er geen sprake was van misbruik van bevoegdheid. De rechtbank heeft het verzoek van de biologische vader om de erkenning van de juridische vader te vernietigen afgewezen, omdat de juridische vader al jarenlang een belangrijke rol in het leven van het kind vervult. De rechtbank heeft ook het verzoek van de biologische vader om gezamenlijk gezag en de verzoeken van de bijzondere curator om de juridische status van het kind te wijzigen afgewezen. De rechtbank heeft wel een voorlopige omgangsregeling vastgesteld, waarbij de omgang tussen de biologische vader en het kind onder begeleiding van hulpverlening zal plaatsvinden. De zaak wordt pro forma aangehouden tot 16 september 2024, waarbij partijen verslag moeten doen van de voortgang van de omgangsregeling en het ouderschapstraject.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK GELDERLAND
Familie- en jeugdrecht
Zittingsplaats Arnhem
Zaakgegevens: C/05/427701 / FA RK 23-3650 (bodemzaak) en
C/05/427699 / FA RK 23-3649 (provisionele voorziening)
Datum uitspraak: 13 maart 2024
beschikking vernietiging erkenning, gezag en zorg-/omgangsregeling
in de zaak van
[naam biologische vader](hierna: de biologische vader en/of de man),
wonende te [woonplaats] ,
advocaat mr. I.B.N. Huisman te Arnhem,
tegen
[naam moeder](hierna: de moeder en/of de vrouw), en
[naam juridische vader], juridische vader van [minderjarige] (hierna: de juridische vader),
beiden wonende te [woonplaats] ,
advocaat mr. C.H.J. Willemsen te Arnhem.
De rechtbank merkt als belanghebbende aan:
[naam minderjarige](hierna: [minderjarige] ), geboren op [geboortedatum] 2015 te [geboorteplaats] , in rechte vertegenwoordigd door de bijzondere curator mr. J.A.P.M. van Dal te Arnhem.

1.Het verdere verloop van de procedures

In beide procedures
1.1.
Dit verloop blijkt uit de volgende stukken:
- het verzoekschrift met bijlagen, ingekomen bij de griffie op 7 november 2023;
- de beschikking benoeming bijzondere curator van 23 november 2023;
- het F9-formulier met bijlagen van mr. Willemsen van 12 december 2023;
- de beschikking provisionele voorziening van 18 december 2023;
- het rapport van de bijzondere curator, ingekomen bij de griffie op 18 december 2023;
- het F9-formulier met bijlage van mr. Willemsen van 5 januari 2024;
- het F9-formulier van mr. Huisman van 8 januari 2024;
- het verweerschrift met bijlagen van mr. Willemsen, ingekomen bij de griffie op 19 februari 2024;
- het F9-formulier met bijlagen van mr. Huisman van 20 februari 2024;
- het F9-formulier met bijlage van mr. Willemsen van 21 februari 2024;
- de pleitnota van mr. Huisman, overgelegd tijdens de mondelinge behandeling van 23 februari 2024.
1.2.
Tijdens de mondelinge behandeling van 23 februari 2024 zijn gehoord:
- de man, bijgestaan door mr. I.B.N. Huisman;
- de moeder en de juridische vader van [minderjarige] , bijgestaan door mr. C.H.J. Willemsen;
- mr. Van Dal in haar hoedanigheid van bijzondere curator;
- een vertegenwoordigster van de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad).
1.3.
Voor het eerdere verloop van de procedure in de zaak met zaaknummer C/05/427701 / FA RK 23-3650 wordt verwezen naar de beschikking van deze rechtbank van 23 november 2023, waarin mr. J.A.P.M. van Dal op grond van artikel 1:212 van het Burgerlijk Wetboek (BW) benoemd tot bijzondere curator.
1.4.
Voor het eerdere verloop van de procedure in de zaak met zaaknummer C/05/427699 / FA RK 23-3649 wordt verwezen naar de beschikking van deze rechtbank van 18 december 2023, waarin de beslissing op de provisionele voorziening is aangehouden.

2.De feiten

In beide procedures
2.1.
De moeder en de man hebben een relatie met elkaar gehad. Zij hebben samen een dochter:
[naam minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2015 in [geboorteplaats] .
2.2.
Tussen hen is niet in geschil dat de man de biologische vader is van [minderjarige] . Hij heeft haar niet erkend.
2.3.
De partner van de moeder, de heer [naam juridische vader] , heeft [minderjarige] op 7 november 2023 erkend en is daarmee juridisch vader geworden. Sindsdien oefenen de moeder en de juridische vader gezamenlijk het ouderlijk gezag uit.
2.4.
Bij beschikking van 23 november 2023 is mr. J.A.P.M. van Dal op grond van artikel 1:212 BW benoemd tot bijzondere curator.

3.De verzoeken

3.1.
De man verzoekt, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
Als provisionele voorziening (C/05/427699 / FA RK 23-3649):
I. te bepalen dat [minderjarige] volgens de volgende opbouwregeling bij hem verblijft:
 de eerste maand: in de eerste week is er omgang tussen de man en [minderjarige] op zondag van 10.00 tot 18.00 uur waarbij de vrouw of haar partner aanwezig is. In de tweede week haalt de man [minderjarige] op woensdag op van judoles waarna zij samen eten en de man haar daarna thuisbrengt,
 de tweede maand: één keer per week omgang op de zondag van 10.00 tot 18.00 uur bij de man thuis en waarbij de man om de week op woensdag [minderjarige] op woensdag ophaalt van judoles waarna zij samen eten en de man haar daarna thuisbrengt,
 de derde maand: in de eerste week verblijft [minderjarige] van zaterdag 12.00 uur tot zondag 18.00 uur bij de man thuis. In de tweede week haalt de man [minderjarige] op woensdag ophaalt van judoles waarna zij samen eten en de man haar daarna thuisbrengt en is er omgang op de zondag van 10.00 tot 18.00 uur bij de man thuis.
In de bodemprocedure (C/05/427701 / FA RK 23-3650):
II. te bepalen dat aan de man vervangende toestemming wordt verleend om [minderjarige] te erkennen,
III. te bepalen dat partijen gezamenlijk belast worden met het gezag over [minderjarige] ,
IV. te bepalen dat [minderjarige] volgens de volgende zorgregeling bij de man verblijft:
 de eerste maand: in de eerste week is er omgang tussen de man en [minderjarige] op zondag van 10.00 tot 18.00 uur waarbij de vrouw of haar partner aanwezig is. In de tweede week haalt de man [minderjarige] op woensdag op van judoles waarna zij samen eten en de man haar daarna thuisbrengt,
 de tweede maand: één keer per week omgang op de zondag van 10.00 tot 18.00 uur bij de man thuis en waarbij de man om de week op woensdag [minderjarige] op woensdag ophaalt van judoles waarna zij samen eten en de man haar daarna thuisbrengt,
 de derde maand: in de eerste week verblijft [minderjarige] van zaterdag 12.00 uur tot zondag 18.00 uur bij de man thuis. In de tweede week haalt de man [minderjarige] op woensdag ophaalt van judoles waarna zij samen eten en de man haar daarna thuisbrengt en is er omgang op de zondag van 10.00 tot 18.00 uur bij de man thuis.

4.Het zelfstandig verzoek van de bijzondere curator

4.1.
Bij zelfstandig verzoek, verzoekt de bijzondere curator de rechtbank namens [minderjarige] , uitvoerbaar bij voorraad, over te gaan tot:
  • de vernietiging van de erkenning van het vaderschap door de heer [naam juridische vader] , gedaan op 7 november 2023, gevolgd door:
  • de gerechtelijke vaststelling van het ouderschap van de heer [naam biologische vader] als biologische vader van [minderjarige] ;
  • met toepassing van de inschrijving van de beschikking vernietiging bij de burgerlijke stand.

5.Het verweer

5.1.
De moeder en de juridische vader voeren gemotiveerd verweer en verzoeken de rechtbank, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
- de man in zijn verzoeken niet-ontvankelijk te verklaren, dan wel de verzoeken van de man af te wijzen.

6.De standpunten van partijen

6.1.
Door en namens de man is tijdens de mondelinge behandeling een pleitnotitie overgelegd. Kort samengevat is naar voren gebracht dat de man het eens is met het advies van de bijzondere curator, zoals ook verwoord in zijn bericht van 8 januari 2024.
De man heeft [minderjarige] altijd willen erkennen, maar omdat de man en de moeder beiden nog studeerden en omdat de relatie tussen hen beiden niet goed ging, is het er nooit van gekomen. Na het verbreken van hun relatie verliep de communicatie tussen de moeder en hemzelf niet goed, en is de erkenning er nooit van gekomen. Ook heeft de man na het verbreken van de relatie een aantal jaren met mentale problematiek gekampt. Nu wil de man [minderjarige] wel erkennen, zodat ze ook op hem kan rekenen. De man wil [minderjarige] niet bij de vrouw en de heer [naam juridische vader] weghalen, maar wil wel graag een rol vervullen in haar leven en geïnformeerd worden over haar. Gebleken is echter dat de vrouw binnen twee werkdagen ná het ontvangen van de brief van de man, de heer [naam juridische vader] [minderjarige] heeft laten erkennen. De vrouw heeft in het telefoongesprek met de man laten weten dat ze dit heeft gedaan, omdat ze in paniek was geraakt. Nu de vrouw op de hoogte was van het feit dat de man [minderjarige] wilde erkennen, gaat het hier volgens de man om een voorwaardelijke erkenning en moeten de belangen van [minderjarige] worden afgewogen. Uit de stukken blijkt niet dat de erkenning door de man een risico vormt voor de evenwichtige sociaalpsychologische en emotionele ontwikkeling van [minderjarige] . [minderjarige] volgt alleen therapie om aan haar zelfvertrouwen te werken en was daar al mee begonnen voordat de man weer structureel in haar leven kwam. Ook blijkt uit de stukken niet dat door de erkenning de ongestoorde verhouding tussen de vrouw en [minderjarige] wordt geschaad en zal de vernietiging van de erkenning van [minderjarige] door de heer [naam juridische vader] niet afdoen aan zijn band met [minderjarige] . Het doel van de wetgever is dat de juridische werkelijkheid zoveel mogelijk in overeenstemming wordt gebracht met de biologische werkelijkheid. Bovendien heeft de vrouw in een telefoongesprek met de man aangegeven dat zij wil meewerken aan het ongedaan maken van de erkenning door de heer [naam juridische vader] . Met betrekking tot een zorg-/omgangsregeling met [minderjarige] staat de man open voor een opbouwregeling onder begeleiding en een ouderschapstraject bij Entrea Lindenhout. Wel wil de man [minderjarige] op korte termijn al zien en vindt hij het belangrijk dat er een structurele regeling tot stand wordt gebracht. Elke keer als er onenigheid was mocht de man [minderjarige] een poos niet zien. Om die reden wordt verzocht om in de tussentijd een voorlopige regeling vast te stellen.
6.2.
Uit het bericht namens de moeder en de heer [naam juridische vader] van 5 januari 2024 blijkt dat de moeder en de juridische vader zich niet kunnen vinden in de inhoud van het rapport van de bijzondere curator. De moeder en de juridische vader hebben het gesprek met de bijzondere curator niet als prettig ervaren vanwege de communicatiestijl van de bijzondere curator en de commentaren die zij gaf. Zij zijn van mening dat er veel onwaarheden in het rapport staan, er zaken zijn verdraaid en essentiële informatie, die is besproken, niet is vermeld.
Door en namens de moeder en de heer [naam juridische vader] is tijdens de mondelinge behandeling naar voren gebracht dat het tijdstip van de erkenning door de heer [naam juridische vader] weliswaar een paniekreactie is geweest, maar dat de moeder en de heer [naam juridische vader] de erkenning al eerder samen voor [minderjarige] wilden regelen. Ze hadden er geen idee van dat daar haast bij zou zijn, omdat de heer [naam juridische vader] in de praktijk de vaderrol al voor [minderjarige] vervult en hij [minderjarige] al verzorgt sinds zij drie jaar is. Uit het verweerschrift blijkt duidelijk dat de brief van de advocaat van de man een behoorlijke impact heeft gehad op het gezin van de moeder. De eisen die daarin werden gesteld en de procedure die door de man zou worden gestart vond de moeder niet in het belang van [minderjarige] en de moeder is daar ook heel emotioneel over geweest. De heer [naam juridische vader] is altijd de stabiele persoon voor [minderjarige] geweest, hij is er voor haar en hij ziet haar als zijn dochter en vanuit die gedachte en ter bescherming van [minderjarige] heeft de erkenning op 7 november 2023 plaatsgevonden. Primair stelt de moeder dat de erkenning door de heer [naam juridische vader] onvoorwaardelijk is en in stand moet blijven. Uit de jurisprudentie volgt dat er geen sprake is van misbruik van bevoegdheid als de stiefvader een belangrijke rol in het leven van een kind speelt en de biologische vader een kleine rol en dat het dan in het belang van het kind is om de stiefvader het kind te laten erkennen. De moeder en de heer [naam juridische vader] zijn het dan ook niet eens met het zelfstandige verzoek van de bijzondere curator en zijn van mening dat de erkenning door de heer [naam juridische vader] in stand moet blijven. Als [minderjarige] op latere leeftijd een eigen mening over de erkenning kan vormen dan kan zij zelf om vernietiging van de erkenning verzoeken, maar de bijzondere curator heeft helemaal niet met [minderjarige] gesproken en kent haar dus ook niet. Subsidiair stelt de moeder zich op het standpunt dat sprake is van voorwaardelijke erkenning. Bij de moeder is geen ruimte om [minderjarige] door de man te laten erkennen, omdat de heer [naam juridische vader] alles voor [minderjarige] heeft gedaan wat normaal een vader doet en hij ervoor zorgt dat er stabiliteit in haar leven is. Bovendien heeft de man geen enkel belang bij de erkenning, omdat hij ook zonder erkenning recht op informatie over en recht op omgang met [minderjarige] heeft. Ten aanzien van het verzoek van de man om een opbouwregeling tussen hem en [minderjarige] vast te stellen, stelt de moeder dat zij een kennismakingsgesprek heeft gehad met Entrea Lindenhout over de omgang waarin ook is gesproken over een ouderschapstraject. De moeder wil graag dat [minderjarige] haar vader leert kennen, maar wil ook dat het op een goede manier wordt gedaan. De moeder hoopt daarom dat de man open kan staan voor een traject bij Entrea Lindenhout, zodat de omgang onder deskundige begeleiding kan worden vormgegeven en kan worden opgebouwd, waarbij het belang van [minderjarige] voorop staat. Het intakegesprek staat op aanstaande dinsdag gepland.

7.Het standpunt van de bijzondere curator en de Raad

7.1.
De bijzondere curator heeft namens [minderjarige] verzocht om de erkenning van [minderjarige] door de heer [naam juridische vader] te vernietigen op grond van het feit dat hij niet haar biologische vader is. De bijzondere curator stelt zich op het standpunt dat de juridische status in overeenstemming dient te worden gebracht met de biologische werkelijkheid. Partijen zijn het er over eens dat de man de biologische vader van [minderjarige] is. De bijzondere curator meent daarom dat het vanuit het perspectief van [minderjarige] gezien belangrijk is dat de biologische band tussen haar en de man wordt bekrachtigd met een juridische erkenning.
7.2.
De zittingsvertegenwoordigster van de Raad vindt het belangrijk dat aan [minderjarige] hulp wordt geboden om zowel haar biologische vader als haar juridische vader en haar moeder een plek in haar leven te kunnen geven. Dat de juridische vader al jarenlang betrokken is doet er niet aan af dat het contact met de biologische vader rustig moet worden opgebouwd onder begeleiding van de hulpverlening. Daarnaast is het belangrijk dat de moeder en de juridische vader samen met de biologische vader een ouderschapstraject gaan volgen.

8.De beoordeling

Voorlopige voorziening
8.1.
De rechtbank stelt vast dat het verzoek voor een voorlopige voorziening samenhangt met de bodemzaak. Nu de rechtbank in de bodemzaak een (voorlopige) zorg-/omgangsregeling zal bepalen, hebben partijen geen belang meer bij een beslissing op het verzoek in het kader van artikel 223 Rv. De rechtbank zal dit verzoek van de man daarom afwijzen.
De bodemprocedure
8.2.
Op grond van de huidige wet kan een kind (maximaal) twee juridische ouders hebben en die heeft [minderjarige] op dit moment: haar moeder en de heer [naam juridische vader] als haar juridische vader. Namens [minderjarige] heeft de bijzondere curator verzocht om deze situatie te wijzigen en de erkenning door de heer [naam juridische vader] te vernietigen en vervolgens te bepalen dat de man voortaan de juridische vader van [minderjarige] zal zijn. De man heeft de rechtbank verzocht om vervangende toestemming, zodat hij met de toestemming van de rechtbank [minderjarige] kan erkennen. De moeder en de juridische vader wensen de huidige situatie in stand te laten.
8.3.
Het verzoek van de biologische vader kan pas toegewezen worden, zodra [minderjarige] één juridische ouder heeft. Vandaar dat de rechtbank eerst zal oordelen over het verzoek van de bijzondere curator om de erkenning door de heer [naam juridische vader] te vernietigen. Indien dat verzoek wordt toegewezen, heeft [minderjarige] nog maar één juridische ouder, te weten haar moeder, en kan de rechtbank vervolgens oordelen over het verzoek voor vervangende toestemming voor erkenning (gedaan door de biologische vader), dan wel het verzoek van de bijzondere curator namens [minderjarige] voor gerechtelijke vaststelling van het ouderschap.
8.4.
De rechtbank zal voornoemde verzoeken van de bijzondere curator en de biologische vader afwijzen en zal hierna uitleggen hoe de rechtbank tot dit oordeel komt. De rechtbank is van oordeel dat het in het belang van [minderjarige] is dat de erkenning door de heer [naam juridische vader] in stand blijft.
Vernietiging erkenning
Wettelijk kader en ontvankelijkheid
8.5.
Een verzoek tot vernietiging van de erkenning kan, ingevolge artikel 1:205, eerste lid onder a BW, op de grond dat de erkenner niet de biologische vader van het kind is, bij de rechtbank worden ingediend door het kind zelf, tenzij de erkenning tijdens zijn meerderjarigheid heeft plaatsgevonden. De bijzondere curator heeft dit verzoek namens [minderjarige] ingediend en is op grond van voornoemd artikel in combinatie met artikel 1:212 BW ontvankelijk in het verzoek dat zij heeft gedaan namens [minderjarige] .
8.6.
De rechtbank overweegt het volgende. Met de strekking van de regeling van artikel 1:204 lid 3 BW (vervangende toestemming voor erkenning door de rechtbank) is onverenigbaar dat, in een geval waarin de vraag of de gronden tot weigering van de vervangende toestemming ontbreken aan de rechter is voorgelegd, de moeder de beoordeling daarvan en daarmee de erkenning door de verwekker, die reeds om vervangende toestemming heeft gevraagd, zou kunnen blokkeren door aan een ander toestemming tot erkenning te verlenen, voordat de rechtbank heeft beslist. De moeder kan dan slechts aan de ander voorwaardelijke toestemming verlenen (Hoge Raad 31 mei 2002, NJ 2002, 470). In casu is daarvan geen sprake, omdat de erkenning tegelijkertijd heeft plaatsgevonden met het verzoek van de man om hem vervangende toestemming te verlenen om tot erkenning van [minderjarige] te kunnen overgaan. Dat de moeder twee dagen daarvoor door middel van een brief van de man op de hoogte is gesteld van het voornemen van de man een dergelijk verzoek te doen maakt dat niet anders. Om die reden zal deze stelling van de man worden gepasseerd. De rechtbank zal echter wel oordelen analoog naar de maatstaven van de voorwaardelijke toestemming, om duidelijk te maken, dat als de voorwaardelijke toestemming wel aan de orde was geweest, dit niet tot een ander oordeel had geleid.
8.7.
Als uitgangspunt heeft dan te gelden dat de man met een beroep op misbruik van bevoegdheid de met toestemming van de moeder gedane erkenning van het kind kan aantasten, indien deze toestemming is gegeven met slechts het oogmerk de belangen van de man te schaden. In gevallen echter waarin de verwekker niet of niet tijdig om vervangende toestemming heeft kunnen vragen kan een minder strikte maatstaf worden gehanteerd, te weten: of de moeder, in aanmerking genomen de onevenredigheid tussen de belangen van de verwekker bij de erkenning en de daartegenover staande belangen van de moeder, telkens in verband met de belangen van het kind, in redelijkheid tot het verlenen van toestemming aan de andere man heeft kunnen komen.
8.8.
[minderjarige] is inmiddels acht jaar oud. De man stelt dat hij wel de behoefte heeft gevoeld om [minderjarige] te erkennen, maar dat het er nooit van is gekomen. De man voert enerzijds aan dat hij door de slechte communicatie tussen hem en de moeder het erbij heeft gelaten en anderzijds dat hij kampte met mentale problematiek, waardoor zijn focus niet lag op het regelen van de erkenning. Gezien het tijdsverloop van inmiddels acht jaar vanaf [minderjarige] haar geboorte tot het moment van het indienen van het verzoekschrift in november 2023, concludeert de rechtbank dat de gewenste erkenning niet de hoogste prioriteit had voor de man. De erkenning op zich is een eenvoudige handeling, indien daarvoor toestemming is gegeven door de moeder. Indien dat niet het geval is, had de man wat meer moeite kunnen doen door een procedure bij de rechtbank te starten. De rechtbank begrijpt dat de man in de afgelopen jaren meer aan zijn hoofd had en dat hij er daarom toen voor heeft gekozen om zo’n procedure niet op te starten. De rechtbank is van oordeel dat op grond van het voorgaande niet gesteld of gebleken is dat de man [minderjarige] niet eerder had kunnen erkennen of dat hij niet eerder vervangende toestemming voor de erkenning had kunnen verzoeken. Dat betekent dat de strikte maatstaf moet worden gehanteerd en dat beoordeeld moet worden of de moeder misbruik van haar bevoegdheid heeft gemaakt door [minderjarige] door de heer [naam juridische vader] te laten erkennen, met het oogmerk om de belangen van de man te schaden. Naar het oordeel van de rechtbank is dat gelet op de hierna geschetste omstandigheden niet komen vast te staan.
8.9.
De stelling van de man dat hij meent dat hij bewust is benadeeld door de moeder is daartoe onvoldoende. Het feit dat de moeder de heer [naam juridische vader] op 7 november 2023 toestemming heeft gegeven om [minderjarige] te erkennen en dat het verzoekschrift van de man ook op 7 november 2023 is ingediend, maakt niet zonder meer dat zij bij het geven van die toestemming slechts het oogmerk had de belangen van de man te schaden. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de moeder voldoende onderbouwd wat voor impact de verzoeken van de man hebben (gehad) op het gezin van de moeder. De moeder heeft met het geven van toestemming voor erkenning aan haar partner [minderjarige] juist willen beschermen en ervoor willen zorgen dat zij twee juridische ouders krijgt, waar [minderjarige] van op aan kan. De heer [naam juridische vader] heeft een hechte band met [minderjarige] en is al jarenlang een vaderfiguur voor haar. De heer [naam juridische vader] verzorgt [minderjarige] sinds zij drie jaar is, en is naast de moeder, ook de primaire hechtingsfiguur voor [minderjarige] . [minderjarige] weet dat de heer [naam juridische vader] niet haar biologische vader is, maar zij ziet hem wel als opvoedvader. Hij is er voor haar en hij ziet haar als zijn eigen dochter en vanuit die gedachte en ter bescherming van [minderjarige] heeft de erkenning op 7 november 2023 plaatsgevonden. De moeder heeft met haar toestemming voor erkenning aan haar partner een en ander willen formaliseren, zodat de heer [naam juridische vader] als opvoeder en verzorger van [minderjarige] ook een juridische status krijgt. De erkenning van [minderjarige] door de heer [naam juridische vader] heeft vanuit die gedachte plaatsgevonden en niet om de man te hinderen.
Daar komt bij dat de man [minderjarige] eerder niet heeft willen erkennen. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat er geen sprake is van misbruik van bevoegdheid door de moeder en dat de erkenning rechtsgeldig heeft plaatsgevonden.
Daarom zal de rechtbank het verzoek van de bijzondere curator, namens [minderjarige] , om de door de heer [naam juridische vader] gedane erkenning nietig te verklaren, afwijzen.
Vervangende toestemming erkenning, gerechtelijke vaststelling ouderschap en gezamenlijk gezag
8.10.
Nu het verzoek van de bijzondere curator tot vernietiging van de erkenning van [minderjarige] door de heer [naam juridische vader] zal worden afgewezen, brengt dat met zich dat het verzoek van de bijzondere curator voor gerechtelijke vaststelling ouderschap en het verzoek van de man tot het verlenen van vervangende toestemming tot erkenning van [minderjarige] , worden afgewezen, omdat dit niet mogelijk is omdat [minderjarige] al twee (juridische) ouders heeft. Dat geldt ook voor het verzoek van de man tot gezamenlijk gezag, omdat hij geen juridisch ouder wordt en hij daardoor niet met het gezag kan worden belast.
Omgang
8.11.
Op grond van artikel 1:377a BW heeft een kind recht op omgang met zijn ouders en met degene die in een nauwe persoonlijke betrekking tot hem staat. De rechtbank heeft bij beschikking van 18 december 2023 reeds bepaald dat er sprake is van een nauwe persoonlijke betrekking tussen de biologische vader en [minderjarige] , zodat de man ontvankelijk is in zijn verzoek tot het vaststellen van een omgangsregeling tussen hem en [minderjarige] .
8.12.
De rechtbank is van oordeel dat uit de overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting niet is gebleken van contra-indicaties voor het plaatsvinden van omgang tussen de man en [minderjarige] . Dat de moeder zorgen heeft, omdat de man tot op heden zelden alleen met [minderjarige] is geweest, is begrijpelijk, maar de man heeft aangegeven dat hij open staat voor toezicht en begeleiding.
8.13.
De rechtbank zal daarom bepalen dat als voorlopige regeling de omgang tussen de man en [minderjarige] dient te worden opgestart en te worden begeleid door de hulpverlening via Entrea Lindenhout, waarbij zowel de man als de moeder zich aan de aanwijzingen van de hulpverlening dienen te houden. De nadere invulling van de omgangsregeling zal de rechtbank overlaten aan de hulpverlening. Het doel daarbij moet zijn om te komen tot een structurele omgangsregeling waarbij het belang van [minderjarige] voorop staat. De rechtbank heeft op de mondelinge behandeling begrepen dat op dinsdag 27 februari 2024 een intake zal plaatsvinden bij Entrea Lindenhout die ook toeziet op een ouderschapstraject. Zowel de moeder als de biologische vader hebben aangegeven daarvoor open te staan.
8.14.
In afwachting van het verloop van de voorlopige omgangsregeling en het ouderschapstraject, zal de rechtbank het verzoek van de man ten aanzien van het vaststellen van een definitieve omgangsregeling aanhouden voor de duur van zes maanden tot
16 september 2024 pro forma. De advocaten van partijen worden verzocht om voorafgaand aan deze datum, een verslag te doen toekomen aan de rechtbank én de Raad over het verloop van het ouderschapstraject en de omgangsregeling. Hierbij kunnen partijen ook hun nadere standpunt kenbaar over het verdere verloop van de procedure (zo nodig onder vermelding van verhinderdata).

9.De beslissing

De rechtbank
9.1.
stelt vast als
voorlopigeomgangsregeling tussen de biologische vader en het kind:
o
[naam minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2015 te [geboorteplaats]
  • dat de omgang dient te worden opgestart en te worden begeleid door de hulpverlening via Entrea Lindenhout, waarbij zowel de biologische vader als de moeder zich aan de aanwijzingen van de hulpverlening dienen te houden en de nadere invulling van de omgangsregeling zal worden overgelaten aan de hulpverlening;
  • dat met behulp van de hupverlening wordt toegewerkt naar een structurele omgangsregeling tussen de biologische vader en [minderjarige] , waarbij het belang van [minderjarige] voorop staat;
9.2.
verklaart de onder 9.1. genoemde beslissing uitvoerbaar bij voorraad;
9.3.
houdt iedere verdere beslissing aan tot
16 september 2024 pro formaen verzoekt de advocaten van partijen om de rechtbank én de Raad
uiterlijk op voormelde datumte berichten zoals hiervoor onder 8.14. is overwogen;
9.4.
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. I. de Bruin, rechter, in tegenwoordigheid van J.A.M. Rozema als griffier en in het openbaar uitgesproken op 13 maart 2024.
Indien hoger beroep tegen deze beschikking mogelijk is, kan dat worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.