ECLI:NL:RBGEL:2024:1660

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
26 maart 2024
Publicatiedatum
26 maart 2024
Zaaknummer
05-122131-23
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Moord op partner met bijl en verbergen van het lijk

In deze zaak heeft de rechtbank Gelderland op 26 maart 2024 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van moord op haar partner en het verbergen van zijn lijk. De verdachte, geboren in 1967, heeft op 16 september 2022 haar partner met een bijl meerdere malen op het hoofd geslagen, waarna zij zijn lichaam in de kruipruimte van hun woning heeft verborgen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte de bijl een week voor de moord had aangeschaft en dat het slachtoffer op het moment van de aanval vermoedelijk sliep. De verdachte heeft geprobeerd te beweren dat zij handelde uit noodweer, maar de rechtbank oordeelde dat dit niet aannemelijk was. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan moord met voorbedachte rade en het verbergen van een lijk. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 18 jaar en een gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel. De vorderingen van de benadeelde partijen voor uitvaartkosten zijn volledig toegewezen, ondanks een uitkering van het Schadefonds Geweldsmisdrijven. De rechtbank heeft de ernst van de feiten en de impact op de nabestaanden zwaar meegewogen in de strafmaat.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Arnhem
Parketnummer: 05/122131-23
Datum uitspraak : 26 maart 2024
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie
tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1967 in [geboorteplaats] ,
ingeschreven aan [adres] ,
aldaar gedetineerd te P.I. Zuid Oost, loc. [locatie] .
Raadsman: mr. M.A. Prins, advocaat in ‘s-Hertogenbosch.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op openbare terechtzittingen.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
zij op of omstreeks 16 september 2022, althans in of omstreeks de maand september
2022, te [pleegplaats] , gemeente Overbetuwe, [slachtoffer] opzettelijk en met
voorbedachten rade van het leven heeft beroofd door die [slachtoffer] een of
meerdere malen met een bijl, althans met een –scherp- (slag-)voorwerp, tegen het
hoofd en/of het lichaam te slaan;
2.
zij op of omstreeks 16 september 2022, althans in of omstreeks de maand september
2022, te [pleegplaats] , gemeente Overbetuwe, een lijk, te weten: het stoffelijk overschot van
[slachtoffer] , heeft verborgen, weggevoerd en/of weggemaakt, met het
oogmerk om het feit of de oorzaak van het overlijden te verhelen, door met dat
oogmerk het lichaam van die [slachtoffer] te verplaatsen naar en/of te
plaatsen/verbergen in de kruipruimte van de woning aan [adres] .
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
Ten aanzien van de feiten 1 en 2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat beide feiten wettig en overtuigend bewezen kunnen worden, waarbij bij feit 1 sprake is van voorbedachte raad.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft ontslag van alle rechtsvervolging bepleit ten aanzien van feit 1, omdat sprake is geweest van noodweer(exces). Ten aanzien van feit 2 heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Beoordeling door de rechtbank
Op 23 mei 2023 is de woning van verdachte aan [adres] doorzocht. In de kruipruimte van deze woning werd het lichaam aangetroffen van een overleden persoon. [2]
Verdachte heeft verklaard dat zij [slachtoffer] in haar woning in de vroege ochtend van 16 september 2022 meerdere malen heeft geslagen met een bijl, waarna hij is overleden. Vervolgens heeft zij het lichaam verplaatst naar de kruipruimte van die woning en daar verborgen. Dit uit angst dat duidelijk werd wat er was gebeurd. [3]
Op 2 juni 2023 is een rapportage van het forensisch pathologisch onderzoek opgemaakt. Hieruit volgt dat het lichaam van [slachtoffer] tekenen toonde van meervoudige hevige botsende krachtinwerking op het hoofd. Aan de linkerzijde van de behaarde hoofdhuid waren drie defecten van de wekedelen met onderliggende breuken van het schedeldak. Gezien de aanwezigheid van een huidflap en de locatie van de letsels is sprake geweest van ten minste drie afzonderlijke impacten (krachtinwerkingen). Op basis hiervan kan het overlijden worden verklaard; een andere mogelijke doodsoorzaak is niet gebleken. [4]
Tussenconclusie
Op basis van het voorgaande concludeert de rechtbank dat verdachte [slachtoffer] drie keer op zijn hoofd heeft geslagen met een bijl, waardoor hij is overleden. Uit deze feitelijke gedragingen leidt de rechtbank af dat verdachte het opzet had op de dood van [slachtoffer] . Verdachte heeft daarna het lichaam verborgen met het oogmerk om het feit en de oorzaak van het overlijden te verhelen. Daarmee acht de rechtbank het onder feit 2 tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen.
Ten aanzien van feit 1 ligt eveneens ter beoordeling voor of sprake is geweest van voorbedachte raad. De rechtbank zal zich echter eerst buigen over de vraag of sprake is geweest van noodweer(exces).
Noodweer(exces)
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte heeft gehandeld uit noodweer, dan wel noodweerexces. De verdediging heeft gesteld dat sprake was van een onmiddellijk dreigend gevaar voor aanranding, waartegen verdediging noodzakelijk was. Hiertoe is het volgende aangevoerd. Verdachte had een relatie met [slachtoffer] . Zij heeft verklaard dat zij in augustus 2022 tegen [slachtoffer] heeft gezegd dat zij niet meer verder wilde met hem. Sindsdien heeft hij haar één tot twee keer per week verkracht. Hij zou daar steeds geweld bij hebben gebruikt. Op 11 september 2022 werd verdachte weer door [slachtoffer] verkracht, deze keer was gewelddadiger dan de eerdere keren.
In de vroege ochtend van 16 september 2022 gebeurde dit volgens verdachte weer. Zij heeft verklaard dat [slachtoffer] haar achteruit het bed in trok. Dit was rond 05:30 uur. Hij is, terwijl zij op haar rug lag, bovenop haar gaan zitten en zorgde dat haar armen onder zijn benen lagen. [slachtoffer] kneep haar keel dicht met zijn rechterhand. Hij probeerde iets weg te halen aan zijn kant van het bed, hij was aan het reiken. Daardoor kwam hij schever te liggen en kon verdachte hem van zich af duwen. Zij is vervolgens gevlucht naar zolder. Daar is verdachte op adem gekomen en heeft zich aangekleed, waarna zij [slachtoffer] (op de eerste verdieping) richting de overloop hoorde lopen. Hij riep dat ze naar beneden moest komen. Verdachte is halverwege op de trap gaan staan en zei dat [slachtoffer] haar moest laten gaan. Toen is [slachtoffer] naar achteren gelopen en ging in de opening van de slaapkamer staan. Verdachte is vervolgens de zoldertrap afgegaan. Toen zij de trap naar beneden wilde nemen, heeft [slachtoffer] haar weer gepakt en de slaapkamer ingetrokken. Hij gooide haar op haar rug op bed. Op het moment dat verdachte met haar hoofd op zijn kussen landde, voelde zij iets hards. Verdachte probeerde verder te rollen over het bed, maar [slachtoffer] wist haar snel tegen te houden en is bovenop haar gaan zitten, op haar buik. Haar armen waren vrij. [slachtoffer] kneep haar keel dicht met zijn linkerhand. Verdachte probeerde hem op alle mogelijke manieren van zich af te krijgen, toen ze op een gegeven moment het harde ding weer voelde. Zij pakte dit ding onder het kussen van [slachtoffer] vandaan en sloeg hem hiermee. Toen zij hem voor de eerste keer had geslagen, zag zij dat het een bijl was. [slachtoffer] bloedde erg, maar liet haar niet los. Hij schreeuwde, bleef op haar zitten en haar met kracht vasthouden. De verwurging was er nog. Vervolgens heeft verdachte hem nog een keer op zijn hoofd geraakt met de bijl. Toen liet hij haar losser en heeft zij hem van zich af kunnen drukken.
De officier van justitie heeft opgemerkt dat het door verdachte gestelde feitencomplex in beginsel voldoet aan de voorwaarden waaraan moet worden voldaan om een noodweerverweer te aanvaarden. De officier van justitie heeft zich echter op het standpunt gesteld dat het gestelde noodweerscenario niet aannemelijk is geworden. Hij heeft hiertoe aangevoerd dat de verklaringen van verdachte inconsistenties en schijnbare gaten vertonen. Daarnaast ontbreekt bevestiging van haar verklaringen. Ook oogt het handelen van verdachte na het delict “koelbloedig” en past niet bij de door haar gestelde paniek. Hierdoor komt verdachte geen geslaagd beroep op noodweer(exces) toe, aldus de officier van justitie.
De rechtbank is van oordeel dat niet aannemelijk is geworden dat sprake was van een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding door [slachtoffer] waartegen verdachte zich diende te verdedigen; het noodweerscenario is niet aannemelijk geworden. Daartoe neemt de rechtbank het volgende in aanmerking.
Verdachte heeft haar verklaring over wat zich zou hebben afgespeeld meerdere malen op essentiële onderdelen gewijzigd, nadat onderzoeksbevindingen niet pasten bij de eerder door haar afgelegde verklaringen. Zo heeft zij, in haar verklaringen als verdachte, in eerste instantie verklaard [slachtoffer] op de overloop te hebben geslagen met een bijl, die zij van zolder zou hebben gepakt. Nadat op meerdere plekken bloedspatten waren aangetroffen in de slaapkamer heeft verdachte eerst verklaard dat die veroorzaakt waren door een bloedneus die [slachtoffer] op een eerder moment zou hebben gehad. [slachtoffer] zou een aantal van die sporen hebben uitgewist door er met witte verf overheen te spuiten. Die bloedneus zou eveneens de verklaring zijn voor een op zolder aangetroffen matras met bloedsporen, waaruit een stuk gesneden was ter hoogte van het hoofdeinde.
Na herhaalde vragen in verschillende verhoren van de politie over de aangetroffen bloedsporen in de slaapkamer, heeft verdachte later verklaard dat zij [slachtoffer] met een bijl heeft geslagen in de slaapkamer en dat die bijl zich in het bed onder [slachtoffer] kussen bevond. De eerdere verklaringen zou zij, naar eigen zeggen, in strijd met de waarheid hebben afgelegd op advies van haar toenmalig advocaat. De rechtbank vindt het lastig te volgen dat en waarom een advocaat een dergelijk advies zou geven. Bovendien is opvallend dat verdachte bij de eerste verhoren als verdachte door de politie dus herhaaldelijk en gedetailleerd (zoals zij nu zelf aangeeft) verklaringen heeft verzonnen, om dit eerdere scenario aannemelijk te maken. Dit tast de geloofwaardigheid van haar verklaringen aan, ook de verklaringen waar zij in een later stadium aan vast houdt in haar beroep op een noodweersituatie. De geloofwaardigheid van verdachtes laatste verklaringen wordt verder ondergraven door het feit dat zij na de dood van [slachtoffer] meteen vanaf de eerste ochtend aan anderen een (nog weer ander) verzonnen verhaal heeft verteld, dat er op neer komt dat [slachtoffer] haar zojuist had verlaten, dat hij zijn tas had gepakt en in een auto met een buitenlands kenteken was gestapt. Deze - eveneens gedetailleerde - verklaring heeft zij vervolgens maandenlang volgehouden, zowel tegenover [slachtoffer] werkgever, zijn familie en naasten als tegenover de politie. Ook dit bleek uiteindelijk niet waar.
Daarnaast is het geheel van verklaringen van verdachte over het (seksuele) geweld door [slachtoffer] op verschillende essentiële onderdelen inconsistent. Zo heeft verdachte tijdens het politieverhoor op 24 mei 2023 verklaard dat [slachtoffer] haar slipje uitdeed op 16 september 2022, terwijl ze in een brief in oktober 2023 schreef en ter terechtzitting heeft verklaard dat hij het kapot trok. Daarnaast heeft verdachte op 24 mei 2023 verklaard dat er sprake is geweest van verkrachting op 16 september 2022, terwijl ze later schreef en ter terechtzitting heeft verklaard dat zij die ochtend niet is verkracht, maar dat [slachtoffer] dat wel heeft geprobeerd. Ook heeft verdachte op 23 mei 2023 verklaard dat [slachtoffer] op de overloop
in zijn nakiestond op 16 september 2022, toen zij van zolder naar beneden kwam gelopen. Dit, terwijl zij in haar latere verklaringen steeds beschrijft dat [slachtoffer] op dat moment een onderbroek en een T-shirt droeg.
Tenslotte blijkt uit het dossier op geen enkele wijze enige ondersteuning voor het door verdachte geschetste scenario. Verdachte heeft verklaard dat [slachtoffer] gewelddadig werd, zodra zij hem in augustus had verteld dat ze de relatie wilde beëindigen. Nog daargelaten het feit dat uit het dossier niet naar voren komt dat verdachte [slachtoffer] daadwerkelijk van dit voornemen op de hoogte heeft gebracht (zo stond haar inschrijving bij Entrea voor het vinden van een andere huurwoning geregistreerd op het adres van iemand anders), neemt de rechtbank hierbij het volgende in aanmerking. Niemand heeft iets gezien van enig letsel bij verdachte, wat zij naar eigen zeggen op zichtbare plekken zou hebben overgehouden aan de vermeende verkrachtingen en het geweld dat daarmee gepaard zou zijn gegaan. Daarnaast heeft verdachte tegen niemand iets verteld over deze verkrachtingen. Ook heeft verdachte het bewijsmateriaal, dat eventueel steun had kunnen geven aan de door haar afgelegde verklaring, vernietigd. Zo heeft ze de plaats delict schoongemaakt, bewijsmateriaal zoals ondergoed en beddengoed weggegooid en het voorval niet gemeld bij de politie. Hierdoor kon het (forensisch) onderzoek uiteindelijk pas acht maanden later plaatsvinden. Verder komt uit het dossier nergens het beeld naar voren dat [slachtoffer] agressief is dan wel agressie zou hebben getoond, ook niet bijvoorbeeld na het eerdere vertrek van verdachte uit de woning vanwege relatieproblemen in het verleden.
Al het voorgaande leidt ertoe dat de rechtbank van oordeel is dat de door verdachte gestelde noodweersituatie niet aannemelijk is geworden. Daarom zal zij het beroep op noodweer verwerpen. Nu het bestaan van een noodweersituatie niet aannemelijk is geworden, zal het beroep op noodweerexces eveneens worden verworpen.
Voorbedachte raad
De vraag die de rechtbank vervolgens moet beantwoorden is of sprake is geweest van voorbedachte raad, met andere woorden: of verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan moord.
De rechtbank stelt voorop dat de Hoge Raad hoge eisen stelt aan een bewezenverklaring van voorbedachte raad. Vast moet komen te staan, dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en dat zij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat zij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap heeft kunnen geven.
Bij de vraag of sprake is van voorbedachte raad gaat het bij uitstek om een weging en waardering van de omstandigheden van het concrete geval, waarbij de rechter het gewicht moet bepalen van de aanwijzingen die voor of tegen het bewezen verklaren van voorbedachte raad pleiten. De vaststelling dat de verdachte voldoende tijd had om zich te beraden op het te nemen of het genomen besluit vormt weliswaar een belangrijke objectieve aanwijzing, maar behoeft de rechter niet ervan te weerhouden aan contra-indicaties een zwaarder gewicht toe te kennen.
Voor de beoordeling van de vraag of er sprake is geweest van voorbedachte raad acht de rechtbank het volgende van belang.
Op 9 september 2022 is een bijl aangeschaft met de bankpas van verdachte. [5] De politie heeft een soortgelijke bijl aangeschaft en een foto hiervan aan verdachte getoond. Verdachte heeft op 17 oktober 2023 verklaard dat dit de bijl was
(de rechtbank begrijpt een soortgelijke bijl), waarmee zij [slachtoffer] heeft geslagen. [6]
Verdachte heeft op 24 mei 2023 verklaard dat zij de enige is, die gebruik maakte van haar bankpasjes. [7]
Verdachte stelt deze bijl niet zelf te hebben gekocht. Nadat de politie haar had geconfronteerd met de ontdekking dat met haar bankpas op 9 september 2022 een bijl is gekocht bij de Welkoop in [pleegplaats] , gelegen op 2 minuten fietsen van het werk van verdachte, verklaarde verdachte dat zij ook weleens is vergeten haar portemonnee mee te nemen naar haar werk. [slachtoffer] zou de enige zijn, die de bankpas in dat geval kan hebben gebruikt, volgens verdachte.
De rechtbank stelt op basis van het voorgaande vast dat verdachte degene is geweest die op 9 september 2022 een bijl heeft aangeschaft, waarmee zij op 16 september 2022 [slachtoffer] om het leven heeft gebracht. Het door verdachte gesuggereerde scenario dat [slachtoffer] deze bijl zou hebben aangeschaft met haar bankpas - een scenario dat er op neer komt dat [slachtoffer] zonder toestemming en ongemerkt met de bankpas van verdachte een bijl zou hebben gekocht, zonder dit aan haar te melden en dat die bijl en die aankoop vervolgens een week niet zijn opgemerkt door verdachte - acht de rechtbank niet aannemelijk geworden.
Door de officier van justitie zijn aanvullende vragen gesteld aan het NFI. De officier van justitie heeft onder meer gevraagd of de verwondingen in/aan de schedel van [slachtoffer] statisch of dynamisch zijn toegebracht. Op 7 november 2023 heeft het NFI onder andere deze vraag beantwoord. Aan de linkerzijde van de hoofdhuid waren drie defecten van de wekedelen met onderliggende breuken van het schedeldak. Deze letsels waren dicht bijeen gelegen met een gelijkaardige oriëntatie. Dit past beter bij een statische tot weinig dynamische positie van het hoofd (geen tot weinig beweging) op het moment van toebrenging, dan bij een dynamische situatie (met het hoofd en/of lichaam in beweging). [8]
Verdachte heeft verklaard dat de wekker op 16 september 2022 om 05:30 uur ging. [9] Om 07:01 uur is de telefoon van [slachtoffer] ontgrendeld, waarna om 07:03 uur de Rabo bankieren-app van [slachtoffer] is geopend. [10] Verdachte heeft hierover verklaard dat [slachtoffer] niet degene kan zijn geweest, die dit heeft gedaan. Zij heeft verklaard dat ze denkt dit zelf te hebben gedaan. [11]
De rechtbank stelt op basis van het voorgaande vast dat tussen 05:30 uur en 07:01 uur het incident moet hebben plaatsgevonden, waarbij [slachtoffer] om het leven is gekomen.
Wat zich precies in de aanloop naar en in de vroege ochtend van 16 september 2022 heeft afgespeeld kan de rechtbank op basis van het dossier niet vaststellen. Alleen verdachte en het slachtoffer waren daarbij aanwezig en het schoonmaken van de woning, in combinatie met het tijdsverloop, heeft het onderzoek van de politie ernstig belemmerd. Wat de rechtbank wel kan vaststellen is het volgende.
Verdachte heeft een week voorafgaand aan het incident een bijl gekocht. De rechtbank concludeert dat er geen enkel aanknopingspunt is dat verdachte de bijl met een ander redelijk doel heeft gekocht dan die als wapen te gebruiken. Deze bijl is in de slaapkamer van verdachte en [slachtoffer] terechtgekomen. Gelet op het feit dat het verdachte is geweest die de bijl heeft aangeschaft en vervolgens in de slaapkamer heeft gebruikt, concludeert de rechtbank dat het ook verdachte is geweest die de bijl (in of nabij het huis) heeft bewaard en op een gegeven moment in de slaapkamer heeft gebracht. Er is onder deze omstandigheden niet eenvoudig een ander doel denkbaar voor het aanwezig hebben van een bijl in de slaapkamer dan deze als wapen te gebruiken.
Op basis van de rapportage van het forensisch pathologisch onderzoek kan worden vastgesteld dat verdachte [slachtoffer] driemaal met de bijl tegen het hoofd heeft geslagen. De rechtbank vindt het noodweerscenario van een gewelddadige (poging tot) verkrachting, zoals verdachte heeft geschetst en zoals hiervoor is overwogen niet aannemelijk geworden.
Uit de bevindingen van het NFI, dat de toegebrachte letsels beter passen bij een statische tot weinig dynamische positie van het hoofd, in combinatie met het vroege tijdstip en de locatie van overlijden, de slaapkamer, leidt de rechtbank af dat [slachtoffer] in een statische positie in bed lag op het moment dat verdachte hem herhaaldelijk sloeg met een bijl. Al deze omstandigheden, afgezet tegen het niet aannemelijk geworden relaas van de toedracht door verdachte, passen het best bij het scenario dat [slachtoffer] op het moment van het geweld sliep.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verdachte voldoende tijd heeft gehad om na te denken over het besluit om [slachtoffer] om het leven te brengen, de gevolgen daarvan en zich daarvan rekenschap heeft gegeven. Van contra-indicaties, die erop duiden dat verdachte heeft gehandeld in een hevige gemoedsopwelling, is niet of onvoldoende gebleken. Sterker nog, het handelen van verdachte nadien, te weten het heel kort na het doden van [slachtoffer] op zijn telefoon zijn bankierenapp openen en het binnen enkele uren op haar werk al een scenario gereed hebben, waarin het slachtoffer zou zijn vertrokken, duiden eerder op het tegendeel.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat de verdachte met voorbedachte raad heeft gehandeld en acht moord wettig en overtuigend bewezen.

3.De bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, te weten dat:
1.
zij op
of omstreeks16 september 2022
, althans in of omstreeks de maand september
2022,te [pleegplaats] , gemeente Overbetuwe, [slachtoffer] opzettelijk en met
voorbedachten rade van het leven heeft beroofd door die [slachtoffer]
een of
meerdere malen met een bijl
, althans met een –scherp- (slag-)voorwerp,tegen het
hoofd
en/of het lichaamte slaan;
2.
zij op
of omstreeks16 september 2022
, althans in of omstreeks de maand september
2022,te [pleegplaats] , gemeente Overbetuwe, een lijk, te weten: het stoffelijk overschot van
[slachtoffer] , heeft verborgen
, weggevoerd en/of weggemaakt, met het
oogmerk om het feit
ofende oorzaak van het overlijden te verhelen, door met dat
oogmerk het lichaam van die [slachtoffer] te verplaatsen naar en
/ofte
plaatsen/verbergen in de kruipruimte van de woning aan [adres] ;
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
feit 1:
moord
feit 2:
een lijk verbergen met het oogmerk om het feit van het overlijden en de oorzaak te verhelen

5.De strafbaarheid van de feiten

De feiten zijn strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk is geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

7.De overwegingen ten aanzien van straf en/of maatregel

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 14 jaren.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht bij het opleggen van een straf rekening te houden met het feit dat verdachte een first offender is, dat zij op dit moment al 288 dagen in voorlopige hechtenis verblijft, dat zij binnen de PI functioneert als modelgedetineerde en dat haar moeder tijdens haar detentie is overleden, wat haar erg zwaar valt. Daarnaast heeft de raadsman verzocht een gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel op te leggen aan verdachte.
De beoordeling door de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf rekening gehouden met de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard en de omstandigheden waaronder dit is begaan. De rechtbank heeft verder rekening gehouden met de persoon en de omstandigheden van verdachte.
De aard en de ernst
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan moord op haar levenspartner, door hem in de vroege ochtend, terwijl hij in bed lag en vermoedelijk lag te slapen, drie keer met een bijl op zijn hoofd te slaan. Deze bijl heeft zij een week voor de moord aangeschaft. Na de moord heeft verdachte het lichaam van haar partner naar de kruipruimte gesleept. Hier heeft hij maar liefst acht maanden gelegen, voordat de politie hem daar aantrof bij het doorzoeken van de woning. Al die tijd heeft verdachte in de woning, bovenop de kruipruimte, geleefd. Tegen anderen heeft verdachte gezegd dat haar partner een koffer heeft gepakt, in een auto met witte kentekenplaten is gestapt en is vertrokken.
Verdachte heeft door haar handelen onherstelbaar leed toegebracht aan de nabestaanden. Zij hebben acht maanden lang in onzekerheid geleefd en hebben zich al die tijd afgevraagd waar [slachtoffer] was. Verdachte is in deze periode meermalen opgevangen door zijn familieleden, omdat zij het ook verdrietig voor haar vonden dat [slachtoffer] haar zou hebben verlaten. Zij heeft hen deelgenoot gemaakt van haar zorgen en zoektocht naar [slachtoffer] . Achteraf is gebleken dat verdachte het vertrouwen van [slachtoffer] familie en naasten in ernstige mate heeft geschonden door hen op deze manier voor te liegen, omdat zij al die tijd niet alleen wist waar hij was, maar ook wist dat hij niet langer leefde en zij bovendien verantwoordelijk was voor zijn dood. Daarnaast heeft zij hen de mogelijkheid op een waardig afscheid ontnomen. De rechtbank rekent dit verdachte zeer zwaar aan.
Het diepe en schrijnende leed dat de nabestaanden is aangedaan, is invoelbaar en op indrukwekkende wijze door en namens de nabestaanden ter terechtzitting onder woorden gebracht. [slachtoffer] laat een blijvende leegte achter in de levens van de nabestaanden: het gemis is er nog elke dag. Het is dan ook niet meer dan menselijk dat in de verklaringen van de nabestaanden niet alleen verdriet, maar ook woede doorklinkt. De boosheid, die zij voor verdachte voelen, kan de rechtbank zich heel wel voorstellen.
Uit het dossier blijkt verder dat de collega’s van [slachtoffer] zich maandenlang zorgen hebben genaakt over zijn vermeende vermissing, bij de politie hebben aangedrongen op (nader) onderzoek en geschokt waren over de dramatische afloop. Een dergelijk incident roept gevoelens van afkeer en onveiligheid op in de maatschappij in zijn algemeenheid. Ook heeft de moord indruk gemaakt op de buurt en de buren van verdachte in het bijzonder. De naaste buren van verdachte kregen last van een vliegenplaag en een ondraaglijke stank uit de meterkast, waarvoor zij maatregelen hebben getroffen. Achteraf hebben zij moeten vernemen wat de gruwelijke oorzaak hiervan was.
Persoonlijke omstandigheden
De rechtbank heeft gekeken naar het strafblad van verdachte en geconstateerd dat zij niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke delicten.
Voor wat betreft de persoon van verdachte heeft de rechtbank acht geslagen op de triple rapportage van 5 januari 2024, opgesteld door een psychiater, een psycholoog en een milieu-onderzoeker. Hieruit volgt dat sprake is van een gemankeerd onderzoek. De deskundigen beschrijven dat sprake is geweest van een beperkte diepgang in het contact. Daarnaast legde verdachte wisselende verklaringen af, waardoor de betrouwbaarheid van de informatie onder druk kwam te staan. Ook hebben de belangrijkste referenten uiteindelijk geen medewerking kunnen dan wel willen verlenen aan het onderzoek. Bij verdachte is geen psychische stoornis en/of verstandelijke beperking aangetoond. Er is volgens de onderzoekers geen reden om te adviseren het tenlastegelegde in een verminderde mate toe te rekenen aan verdachte. De rechtbank neemt deze conclusies over. Verdachte wordt als geheel toerekeningsvatbaar beschouwd.
Daarnaast heeft de rechtbank kennisgenomen van het reclasseringsadvies van 21 februari 2024. Gelet op de ernst van de feiten adviseert de reclassering om een gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel op te leggen, zodat in dit kader voorwaarden toegepast kunnen worden na de gevangenisstraf. De rechtbank kan zich vinden in het advies en neemt ook dit over.
De op te leggen straf
Moord behoort tot de meest ernstige misdrijven die het Wetboek van Strafrecht kent. Op een moord en het verbergen van het lijk kan in de gegeven omstandigheden niet anders worden gereageerd dan met oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van zeer lange duur. Het maandenlange verbergen van het lichaam, het daarover liegen en de gevolgen die dat met zich heeft gebracht, maken deze moord tot een zeer heftig levensdelict. De rechtbank rekent dit verdachte zwaar aan en komt tot een hogere gevangenisstraf dan door de officier van justitie is geëist.
Gelet op al het voorgaande is de rechtbank, tegen de achtergrond van opgelegde straffen in min of meer gelijksoortige zaken, van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van achttien jaren passend en geboden is en zij zal deze straf aan verdachte opleggen.
Daarnaast zal de rechtbank, ter bescherming van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen, een gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel als bedoeld in artikel 38z van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opleggen.
Deze maatregel houdt in dat verdachte na het ondergaan van de gevangenisstraf onder intensief toezicht komt te staan en dat de resocialisatie is gebonden aan voorwaarden. Dit toezicht moet bijdragen aan het verminderen van recidive en daarmee nieuwe slachtoffers voorkomen. Aan het einde van de opgelegde gevangenisstraf wordt bekeken of de toezichthoudende maatregel ten uitvoer moet worden gelegd. Op dat moment wordt ook pas door de rechter bepaald welke voorwaarden er worden opgelegd en wat de duur van de maatregel zal zijn. De maatregel wordt alleen ten uitvoer gelegd als dat op het moment van de feitelijke tenuitvoerlegging noodzakelijk is.
Aan de voorwaarden voor oplegging van genoemde maatregel is naar het oordeel van de rechtbank voldaan. Verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf wegens een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van één of meer personen en waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld. Daarbij wordt de oplegging van de maatregel geadviseerd door de reclassering. Gelet op de ernst van het delict is langdurig toezicht, ook na afloop van de detentie, noodzakelijk.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.

8.De beoordeling van de civiele vorderingen

De volgende benadeelde partijen hebben zich in het strafproces gevoegd ter verkrijging van schadevergoeding voor de uitvaartkosten:
Benadeelde partij
Materieel
1. [benadeelde 1]
€ 1.281,-
2. [benadeelde 2]
€ 1.580,-
3. [benadeelde 3]
€ 1.580,-
4. [benadeelde 4]
€ 1.580,-
Alles tezamen vorderen bovengenoemde broers en zussen € 6.021,- voor de uitvaartkosten. Zij verzoeken de rechtbank de gevorderde schadevergoedingen te vermeerderen met de wettelijke rente en over te gaan tot oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Standpunten
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vorderingen van de benadeelde partijen kunnen worden toegewezen, met toekenning van de wettelijke rente, en vordert oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partijen niet-ontvankelijk in de vordering moeten worden verklaard. Hiertoe is aangevoerd dat geen sprake meer is van schade op dit punt door de uitkering van Het Schadefonds Geweldsmisdrijven.
Ten aanzien van alle vorderingen
Overweging van de rechtbank
Uit de door de benadeelde partijen overgelegde stukken volgt dat de uitvaartkosten ter hoogte van € 6.021,- zijn voldaan door [benadeelde 1] , nadat hij bij zijn zussen en broer steeds € 1580,- heeft geïnd. Door het Schadefonds Geweldsmisdrijven is onder andere een uitkering gedaan aan [benadeelde 1] van € 6.021,- om de gehele kosten van de uitvaart te vergoeden.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partijen niet-ontvankelijk in de vordering moeten worden verklaard, omdat geen sprake meer is van schade door de uitkering van Het Schadefonds Geweldsmisdrijven. De rechtbank is van oordeel dat de vorderingen van de benadeelde partijen ontvankelijk zijn, gelet op artikel 6 van de Wet schadefonds geweldsmisdrijven, dat bepaalt dat een ontvangen schadevergoeding (achteraf) wordt verrekend door het Schadefonds. Ook is de rechtbank van oordeel dat voldoende is gebleken dat de benadeelde partijen als gevolg van het bewezen verklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade hebben geleden. Voor deze schade is verdachte naar burgerlijk recht aansprakelijk. De hoogte van de gevorderde schade is onderbouwd en niet betwist. De rechtbank zal daarom alle gevorderde bedragen geheel toewijzen.
Verdachte is vanaf 29 juni 2023 wettelijke rente over de toegewezen bedragen verschuldigd.
De rechtbank ziet aanleiding om op grond van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de schadevergoedingsmaatregel aan verdachte op te leggen. Verdachte wordt verplicht het aan de benadeelde partijen toegewezen bedrag aan de Staat te betalen.

9.De toegepaste wettelijke bepalingen

De oplegging van de straf en/of maatregel is gegrond op de artikelen 36f, 38z, 57, 151 en 289 van het Wetboek van Strafrecht.

10.De beslissing

De rechtbank:
 verklaart bewezen dat verdachte de ten laste gelegde feiten, zoals vermeld onder ‘De bewezenverklaring’, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert de strafbare feiten zoals vermeld onder ‘De kwalificatie van het bewezenverklaarde’;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot
een gevangenisstraf voor de duur van 18 jaren;
 beveelt dat de tijd, door veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
 legt een gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel op grond van artikel 38z van het Wetboek van Strafrecht op;
De beslissing op de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]
  • veroordeelt verdachte in verband met feit 1 tot betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partij [benadeelde 1] van € 1.281,- aan materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 29 juni 2023 tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald;
  • veroordeelt verdachte in de kosten die de benadeelde partij in deze procedure heeft gemaakt en de kosten die de benadeelde partij mogelijk nog moet maken om het toegewezen bedrag betaald te krijgen, tot vandaag begroot op nul;
  • legt aan verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van benadeelde partij [benadeelde 1] , een bedrag te betalen van € 1.281,- aan materiële schade. Dit wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 29 juni 2023 tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald. Als dit bedrag niet wordt betaald, kunnen 22 dagen gijzeling worden toegepast zonder dat de betalingsverplichting vervalt;
  • bepaalt daarbij dat met betaling aan de benadeelde partij in zoverre de betaling aan de Staat vervalt en omgekeerd;
De beslissing op de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2]
  • veroordeelt verdachte in verband met feit 1 tot betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partij [benadeelde 1] van € 1.580,- aan materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 29 juni 2023 tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald;
  • veroordeelt verdachte in de kosten die de benadeelde partij in deze procedure heeft gemaakt en de kosten die de benadeelde partij mogelijk nog moet maken om het toegewezen bedrag betaald te krijgen, tot vandaag begroot op nul;
  • legt aan verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van benadeelde partij [benadeelde 1] , een bedrag te betalen van € 1.580,- aan materiële schade. Dit wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 29 juni 2023 tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald. Als dit bedrag niet wordt betaald, kunnen 25 dagen gijzeling worden toegepast zonder dat de betalingsverplichting vervalt;
  • bepaalt daarbij dat met betaling aan de benadeelde partij in zoverre de betaling aan de Staat vervalt en omgekeerd;
De beslissing op de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 3]
  • veroordeelt verdachte in verband met feit 1 tot betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partij [benadeelde 1] van € 1.580,- aan materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 29 juni 2023 tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald;
  • veroordeelt verdachte in de kosten die de benadeelde partij in deze procedure heeft gemaakt en de kosten die de benadeelde partij mogelijk nog moet maken om het toegewezen bedrag betaald te krijgen, tot vandaag begroot op nul;
  • legt aan verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van benadeelde partij [benadeelde 1] , een bedrag te betalen van € 1.580,- aan materiële schade. Dit wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 29 juni 2023 tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald. Als dit bedrag niet wordt betaald, kunnen 25 dagen gijzeling worden toegepast zonder dat de betalingsverplichting vervalt;
  • bepaalt daarbij dat met betaling aan de benadeelde partij in zoverre de betaling aan de Staat vervalt en omgekeerd;
De beslissing op de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 4]
  • veroordeelt verdachte in verband met feit 1 tot betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partij [benadeelde 1] van € 1.580,- aan materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 29 juni 2023 tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald;
  • veroordeelt verdachte in de kosten die de benadeelde partij in deze procedure heeft gemaakt en de kosten die de benadeelde partij mogelijk nog moet maken om het toegewezen bedrag betaald te krijgen, tot vandaag begroot op nul;
  • legt aan verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van benadeelde partij [benadeelde 1] , een bedrag te betalen van € 1.580,- aan materiële schade. Dit wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 29 juni 2023 tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald. Als dit bedrag niet wordt betaald, kunnen 25 dagen gijzeling worden toegepast zonder dat de betalingsverplichting vervalt;
  • bepaalt daarbij dat met betaling aan de benadeelde partij in zoverre de betaling aan de Staat vervalt en omgekeerd;
Dit vonnis is gewezen door mr. J.M. Graat (voorzitter), mr. M.C. Gerritsen en mr. L.M. Vogel, rechters, in tegenwoordigheid van mr. B. de Rooij, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 26 maart 2024.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door [verbalisant] van de politie Eenheid Oost-Nederland, opgemaakte proces-verbaal, onderzoeksnummer [naam] / [nummer] , gesloten op 18 oktober 2023 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.Het proces-verbaal van bevindingen, p. 421-422.
3.De verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 5 maart 2024.
4.Het forensisch pathologisch onderzoek van 2 juni 2023, p. 428-429.
5.Het proces-verbaal van bevindingen, p. 714, het proces-verbaal van bevindingen, p. 717.
6.Het proces-verbaal van verhoor van verdachte, p. 185
7.Het proces-verbaal van verhoor van verdachte, p. 92.
8.Het aanvullend bericht, inzake NFI-zaaknummer [nummer] van 7 november 2023, p. 1.
9.Het proces-verbaal van bevindingen verhoor verdachte p. 129.
10.De proces-verbaal van bevindingen, p. 313 en 332.
11.De verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 5 maart 2024.