ECLI:NL:RBGEL:2024:1656

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
25 maart 2024
Publicatiedatum
25 maart 2024
Zaaknummer
428880
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Kort geding over opschorting van dienstverlening voor het organiseren van paardenwedstrijden

In deze zaak heeft eiser, eigenaar van een manege en stoeterij, een kort geding aangespannen tegen de Koninklijke Nederlandse Hippische Sportfederatie (KNHS) vanwege de opschorting van de dienstverlening op zijn locatie in [plaats 1]. De KNHS had deze opschorting doorgevoerd omdat eiser's eerdere exploitant, [bedrijf 1], een betalingsachterstand had en de KNHS weigerde om aanvragen voor wedstrijden te honoreren. Eiser vorderde dat de KNHS de opschorting zou herroepen en de dienstverlening zou hervatten, zodat wedstrijden onder auspiciën van de KNHS en de FEI weer georganiseerd konden worden.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de KNHS haar besluit om de dienstverlening op te schorten niet voldoende heeft onderbouwd. De voorzieningenrechter oordeelde dat de KNHS niet zonder meer kan besluiten om de dienstverlening op te schorten op basis van een betalingsachterstand van een andere rechtspersoon, in dit geval [bedrijf 1]. Eiser heeft onvoldoende aangetoond dat de KNHS onrechtmatig handelt door de opschorting, en de vorderingen van eiser zijn afgewezen. De rechtbank heeft de proceskosten tussen partijen gecompenseerd, wat betekent dat iedere partij zijn eigen kosten draagt.

De uitspraak benadrukt de noodzaak voor een duidelijke juridische basis voor het opschorten van dienstverlening en de rechten van partijen in dergelijke geschillen. De voorzieningenrechter heeft de vorderingen van eiser afgewezen, waarbij hij ook opmerkte dat de KNHS niet verplicht is om aanvragen voor wedstrijden te honoreren zonder een gedegen beoordeling van de specifieke omstandigheden.

Uitspraak

RECHTBANK Gelderland

Civiel recht
Zittingsplaats Arnhem
Zaaknummer: C/05/428880 / KG ZA 23-451
Vonnis in kort geding van 25 maart 2024
in de zaak van
[eiser],
wonende te [plaats 1] , gemeente [plaats 2] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser] ,
advocaat: mr. A.H.H.M. Roelofs te Nuland,
tegen
de vereniging
KONINKLIJKE NEDERLANDSE HIPPISCHE SPORTFEDERATIE,
statutair gevestigd te Utrecht en kantoorhoudende te Ermelo,
gedaagde partij,
hierna te noemen: de KNHS,
advocaat: mr. H.M. van der Bij te Ermelo.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met producties 1 tot en met 17
- de mondelinge behandeling, gehouden op 20 februari 2024
- de pleitnota van de KNHS
- het (verkort) proces-verbaal van aanhouding van 20 februari 2024
- het e-mailbericht van de advocaat van [eiser] van 8 maart 2024 met verzoek om vonnis te wijzen.

2.De feiten

2.1.
[eiser] is eigenaar van een manege en stoeterij in [plaats 1] (hierna ook wel: de locatie in [plaats 1] ). De exploitatie daarvan geschiedde aanvankelijk door [bedrijf 1] (hierna: [bedrijf 1] ), waarvan [eiser] enig aandeelhouder en statutair bestuurder was. Ook was [eiser] voorheen bestuurder van [bedrijf 2]
2.2.
De KNHS is een vereniging die zich onder andere richt op het bevorderen van de paardensport. Bij de KNHS zijn circa 1.050 paardensportverenigingen aangesloten die tezamen onder auspiciën van de KNHS paardensportwedstrijden organiseren in Nederland. De KNHS ziet onder meer toe op het organiseren, reguleren, administreren en de veiligheid van wedstrijden in Nederland. De KNHS is net als andere nationale paardensportbonden lid van de Fédération Equestre Internationale (hierna: de FEI). De FEI organiseert de paardensport op internationaal niveau.
2.3.
De KNHS heeft medio mei 2022 geweigerd om op het daartoe gedane verzoek van [bedrijf 1] een aanvraagformulier voor het organiseren van een internationale wedstrijd onder auspiciën van de KNHS en de FEI in 2023 aan [bedrijf 1] te verstrekken. De reden voor de weigering was gelegen in een betalingsachterstand van [bedrijf 2] in verband met de terugbetaling van inschrijfgeld nadat een internationale wedstrijd in 2020 was geannuleerd. Bij e-mailbericht van 8 juni 2022 heeft de KNHS [eiser] bericht dat zij graag meer informatie wil, voordat een aanvraag in behandeling wordt genomen.
2.4.
[bedrijf 1] is vervolgens een bodemprocedure gestart tegen de KNHS, waarin zij een verklaring voor recht heeft gevorderd dat de KNHS onrechtmatig jegens haar heeft gehandeld door haar de kans te ontnemen een aanvraag voor het organiseren van een internationale wedstrijd in 2023 in te dienen, alsmede veroordeling van de KNHS tot betaling van schadevergoeding.
De rechtbank heeft de vorderingen van [bedrijf 1] bij eindvonnis van 2 augustus 2023 afgewezen omdat, kort gezegd, niet in geschil was dat er een lidmaatschap van de KNHS nodig is om een internationale wedstrijd onder auspiciën van de KNHS en de FEI te organiseren en [bedrijf 1] tegenover de gemotiveerde betwisting van de KNHS heeft nagelaten haar stelling dat zij lid is van de KNHS nader toe te lichten. [bedrijf 1] is in voornoemde procedure in de proceskosten veroordeeld.
2.5.
[bedrijf 1] heeft tegen het vonnis van 2 augustus 2023 hoger beroep ingesteld.
2.6.
[bedrijf 1] constateerde begin september 2023 dat haar digitale portaal bij de KNHS was geblokkeerd, zodat zij geen (te organiseren) wedstrijden (meer) kon aanmelden. Op navraag door [bedrijf 1] berichtte de KNHS bij e-mailbericht van 19 september 2023 dat het portaal is geblokkeerd in verband met de lopende gerechtelijke procedure.
2.7.
[bedrijf 1] is nadien gestopt met de exploitatie van de manege en stoeterij van [eiser] . Zij heeft het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank van 2 augustus 2023 ingetrokken.
2.8.
[eiser] heeft gezocht naar een nieuwe exploitant voor de locatie in [plaats 1] en is in contact gekomen met de Hippische Rijvereniging [bedrijf 3] (hierna: [bedrijf 3] ).
2.9.
Op 24 november 2023 heeft de advocaat van de KNHS aan de advocaat van [bedrijf 1] het volgende gemaild:
‘(…)
Onderwerp:RE: [bedrijf 1] / KNHS (HB en betaling proceskosten in eerste aanleg)
(…)
Voor wat betreft de gemaakte kosten en de vergoeding daarvan verwijs ik naar het liquidatietarief 2023. Het gaat om een bedrag van 2.123,50 euro (liquidatietarief). Dit bedrag dient vermeerderd te worden met het door de KNHS betaalde griffierecht. Ik verzoek u mij te berichten wat het voorstel is van uw client hieromtrent. Met andere woorden: kunt u mij bevestigen dat uw client het totaalbedrag over zal maken op het rekeningnummer van de KNHS? Het is uw client die de KNHS op kosten heeft gejaagd. Het heeft er alle schijn van dat er misbruik wordt gemaakt van het procesrecht en om die reden is het niet meer dan normaal dat uw cliënt aangeeft hoe tegemoet te komen aan de vergoeding van deze kosten.
De proceskosten in eerste aanleg zijn nog altijd niet voldaan. (…)
(…)
Het onbetaald laten van de verschuldigde bedragen heeft gevolgen voor wat betreft de dienstverlening van de KNHS. Langs deze weg bericht ik uw client dat de dienstverlening ook voor wat betreft de locatie te [plaats 1] is opgeschort totdat er integrale betaling heeft plaatsgevonden. Dit betekent o.a. dat aanvragen voor wedstrijden e.d. voor de locatie aan de [adres+plaats] niet in behandeling genomen kunnen worden totdat er integrale betaling heeft plaatsgevonden. Op de bekende locatie aan de [adres+plaats] kunnen door het uitblijven van betaling geen wedstrijden verreden worden onder de vlag van de KNHS. Eventuele aanvragers van wedstrijden e.d. zullen worden bericht dat de dienstverlening voor de locatie is opgeschort totdat er integrale betaling heeft plaatsgevonden. Het leek mij goed uw client hier langs deze weg nog expliciet op te wijzen.
(…)’
2.10.
Op 27 november 2023 heeft KNHS aan [bedrijf 3] het volgende gemaild:
‘Beste wedstrijdorganisator,
Wegens een dispuut met de locatiehouder is het tot nader orde helaas niet mogelijk om KNHS wedstrijden te organiseren op de locatie [bedrijf 1] , gelegen aan de Duifhuisstraat te [plaats 1] .
(…)’

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
De KNHS te bevelen en/of te gebieden om de opgeschorte dienstverlening op de locatie [plaats 1] te herroepen, althans de dienstverlening op de locatie [plaats 1] te hervatten, en alle reeds aangevraagde wedstrijden van [bedrijf 3] te honoreren en zulks schriftelijk, zowel per brief als per e-mail, te bevestigen aan [eiser] , binnen twee dagen na dit vonnis volledig na te komen, althans binnen een door de voorzieningenrechter in goede justitie te bepalen termijn;
De KNHS te bevelen en/of te gebieden om [eiser] niet (langer) - direct of indirect - op oneigenlijke gronden te belemmeren in de verhuur van zijn locatie in [plaats 1] aan paardgerelateerde entiteiten;
De KNHS te bevelen en/of te gebieden om niet (langer) paardgerelateerde entiteiten op oneigenlijke gronden - direct of indirect - te belemmeren om alleen onder auspiciën van KNHS te houden wedstrijden te mogen organiseren op de locatie van [eiser] in [plaats 1] ;
in geval van toewijzing van het hiervoor onder 1., 2. en/of 3. gevorderde, de KNHS te veroordelen tot betaling van een direct opeisbare dwangsom van € 50.000,00 voor iedere overtreding daarvan en van € 5.000,00 voor iedere dag of gedeelte daarvan dat de KNHS daaraan geen gehoor of gevolg geeft dan wel daarmee in verzuim is, met een maximum van € 500.000,00, althans een in goede justitie te bepalen dwangsom;
met veroordeling van de KNHS in de proceskosten.
3.2.
De KNHS voert verweer en concludeert tot niet-ontvankelijkheid dan wel afwijzing van de vorderingen, met veroordeling van [eiser] in de kosten van de procedure.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Ter zitting heeft [eiser] een deel van zijn vordering onder 1. ingetrokken, inhoudende dat hij niet langer vordert om de KNHS te bevelen om alle reeds aangevraagde wedstrijden van [bedrijf 3] te honoreren en zulks schriftelijk (zowel per brief als per e-mail) te bevestigen aan [eiser] . Voor het overige handhaaft [eiser] zijn vordering onder 1.
[eiser] heeft toegelicht dat de vordering onder 1. van [eiser] strekt tot hervatting van de dienstverlening door de KNHS aan de locatie te [plaats 1] in die zin, dat een (toekomstige) exploitant nationale en internationale wedstrijd(en) onder auspiciën van de KNHS en/of de FEI mag organiseren op die locatie, althans dat aanvragen daartoe door de KNHS in behandeling worden genomen.
4.2.
De (advocaat van de) KNHS heeft [eiser] op 24 november 2023 bericht dat de KNHS haar dienstverlening voor wat betreft de locatie in [plaats 1] opschort totdat er integrale betaling heeft plaatsgevonden van de proceskosten die verband houden met de onder 2.4 genoemde bodemprocedure en het inmiddels ingetrokken hoger beroep. Aan [bedrijf 3] heeft de KNHS op 27 november 2023 laten weten (zie 2.10) dat het wegens een dispuut met [eiser] tot nader order niet mogelijk is om wedstrijden (onder de vlag van de KNHS) op de locatie van [eiser] te [plaats 1] te organiseren. [eiser] stelt dat hij door voornoemde gang van zaken feitelijk wordt ‘geboycot’ door de KNHS, omdat er in het geheel geen (inter)nationale wedstrijden onder auspiciën van de KNHS (en/of de FEI) kunnen worden georganiseerd op zijn locatie in [plaats 1] , ook niet door derden zoals [bedrijf 3] . [eiser] stelt dat de KNHS hiermee onrechtmatig jegens hem handelt, aangezien hij door de opschorting hinder ondervindt en schade lijdt.
4.3.
De voorzieningenrechter overweegt als volgt. In dit kort geding staat het besluit van de KNHS, om de dienstverlening op de locatie [plaats 1] op te schorten, centraal. Dit besluit ziet, zo heeft de KNHS ter zitting toegelicht, op het in behandeling nemen van aanvragen voor het organiseren van wedstrijden onder auspiciën van de KNHS en/of de FEI op die locatie. Het besluit berust gelet op de inhoud van het onder 2.9 geciteerde e-mailbericht op de grond dat [bedrijf 1] de proceskosten van de procedure in eerste aanleg en initiële kosten van het door [bedrijf 1] aanhangig gemaakte, maar vervolgens weer ingetrokken, hoger beroep tot op heden niet heeft voldaan aan de KNHS. De voorzieningenrechter overweegt dat de wet voorziet in diverse verhaalsmogelijkheden als het gaat om het innen van een geldvordering, waaronder, zoals in dit geval, proceskosten. Gesteld noch gebleken is dat, en zo ja op welke wijze, de eigen reglementen van de KNHS in een dergelijk geval voorzien in een sanctie als deze, te weten het opschorten van de dienstverlening. Bovendien is niet in geschil dat het gaat om de kosten die verband houden met een door [bedrijf 1] ingesteld hoger beroep en een veroordeling tot betaling van proceskosten in eerste aanleg die is opgelegd aan [bedrijf 1] , niet aan [eiser] in persoon. Ter zitting heeft de KNHS aangevoerd dat in haar reglementen en die van FEI is vastgelegd dat het is toegestaan om als het ware ‘door te grijpen’ naar de achter de betrokken rechtspersonen gelegen bestuurders en dat zij om die reden (tevens) [eiser] in persoon kan aanspreken, in dit geval tot betaling van de proceskosten die [bedrijf 1] aan de KNHS moet voldoen. De KNHS heeft echter deze stelling ook desgevraagd in het geheel niet nader geconcretiseerd, laat staan onderbouwd. Dat in de reglementen van de KNHS en in internationaal verband in die van de FEI is vastgelegd dat ongeacht de betrokken rechtsperso(o)n(en) altijd óók de achterliggende bestuurder(s) in persoon kan/kunnen worden aangesproken, is niet aannemelijk gemaakt en van een dermate vergaande bevoegdheid tot vereenzelviging van rechtspersonen en natuurlijke personen is ook overigens in het kader van dit kort geding niet gebleken.
4.4.
Ter zitting is namens de KNHS nog betoogd dat er (in het verleden) problemen zijn geweest met het terugbetalen van inschrijfgelden na het annuleren van een evenement in 2020 vanwege de coronapandemie. Voor zover de KNHS ook deze omstandigheid aan haar besluit tot opschorting van de dienstverlening op de locatie van [eiser] ten grondslag heeft gelegd, dan blijkt dat niet uit haar e-mailbericht van 24 november 2023. Het al dan niet (tijdig) terugbetalen van inschrijfgelden na het annuleren van een evenement in 2020 kan reeds om die reden niet als grond dienen voor opschorting van de dienstverlening van de KNHS, nog daargelaten dat ook op dit punt onbetwist is gesteld dat het evenement in kwestie werd georganiseerd door een andere rechtspersoon, [bedrijf 2] , zodat ook op dit punt geldt dat zonder onderbouwing niet valt in te zien wat de juridische grondslag is voor het aanspreken van [eiser] in persoon door de KNHS in dit verband. Het besluit raakt bovendien rechtstreeks ook (niet betrokken) derden, zoals blijkt uit het onder 2.10 geciteerde bericht van de KNHS aan [bedrijf 3] , dat het tot nader order niet mogelijk is om onder de vlag van de KNHS wedstrijden te organiseren op de locatie in [plaats 1] .
4.5.
Alle feiten en omstandigheden overziend en in onderlinge samenhang beoordeeld is binnen het bestek van dit kort geding voorshands aannemelijk geworden dat aan het besluit van de KNHS tot opschorting van de dienstverlening op de locatie van [eiser] in [plaats 1] enkele bezwaren kleven, die mogelijk aan de (rechts)geldigheid van dat besluit dan wel van de reikwijdte ervan in de weg zouden kunnen staan. Daarop zien de vorderingen van [eiser] echter niet en een en ander kan ook niet leiden tot toewijzing van de vordering van [eiser] onder 1. Daartoe is het volgende redengevend.
[eiser] legt aan zijn vordering tot hervatting van de dienstverlening c.q. herroeping van de opschorting daarvan ten grondslag dat de KNHS onrechtmatig jegens hem handelt c.q. heeft gehandeld. Wat er ook zij van het besluit van de KNHS tot opschorting van de dienstverlening, dat betekent nog niet zonder meer dat de KNHS daarmee (ook) onrechtmatig handelt jegens [eiser] . [eiser] spreekt in de dagvaarding van onder meer ‘machtsmisbruik, ‘klopjacht’, ‘mond dood krijgen’ en het ‘koud zetten’ van [eiser] door de KNHS, maar waaruit dat blijkt heeft hij niet gesteld. Het besluit van de KNHS op zichzelf rechtvaardigt voorshands geoordeeld die conclusie niet. Dat [eiser] stelt dat hij door de opschorting hinder ondervindt en mogelijk schade lijdt, is daartoe onvoldoende.
Bovendien is van belang dat zelfs indien de KNHS zou worden bevolen om de opgeschorte dienstverlening op de locatie in [plaats 1] te herroepen dan wel de dienstverlening te hervatten, onduidelijk is wat deze veroordeling in de praktijk behelst. Als dit zou betekenen dat de KNHS zonder meer alle op die locatie aangevraagde wedstrijden moet honoreren, dan gaat dat voorbij aan de discretionaire bevoegdheid van de KNHS om te zelfstandig beslissen op de bij haar ingediende aanvragen. Zoals de KNHS terecht heeft aangevoerd, kan zij niet verplicht worden om een aanvraag om onder haar auspiciën een wedstrijd te mogen organiseren in behandeling te nemen en/of te honoreren en dit kan ook niet in rechte door [eiser] worden afgedwongen op de door hem voorgestane wijze. Nog daargelaten dat de vordering onder 1. te onbepaald is geformuleerd om voor toewijzing in aanmerking te komen, strekt deze vordering hoe dan ook verder dan waartoe de KNHS ten opzichte van [eiser] gehouden kan worden.
4.6.
Het gevorderde onder 2. is reeds niet toewijsbaar omdat gesteld noch gebleken is dat de KNHS op dit moment de verhuur van de locatie te [plaats 1] (direct dan wel indirect) op oneigenlijke gronden belemmert. Het enkele feit dat daar (vooralsnog) geen wedstrijden onder auspiciën van KNHS kunnen worden georganiseerd, althans dat de KNHS aanvragen daartoe op dit moment niet in behandeling neemt, is daarvoor onvoldoende. De KNHS heeft onweersproken gesteld dat [eiser] de locatie in [plaats 1] aan paardgerelateerde entiteiten ook kan verhuren voor andere activiteiten dan het organiseren van wedstrijden onder auspiciën van de KNHS.
4.7.
Met de vordering onder 3. beoogt [eiser] kennelijk te bewerkstelligen dat de KNHS derden, zoals [bedrijf 3] , niet (op voorhand) mag weigeren om wedstrijden te organiseren onder auspiciën van de KNHS op de locatie van [eiser] in [plaats 1] . De KNHS heeft in het onder 2.10 geciteerde e-mailbericht aan [bedrijf 3] laten weten dat het tot nader order niet mogelijk is om op de locatie in [plaats 1] onder haar vlag een wedstrijd te organiseren, maar dat [bedrijf 3] een aanvraag voor het organiseren van een (inter)nationale wedstrijd bij de KNHS heeft ingediend en dat de KNHS die aanvraag heeft geweigerd, is gesteld noch gebleken. Zoals hiervoor al is overwogen is de KNHS ook niet zonder meer verplicht om aanvragen van derden tot het mogen organiseren van een wedstrijd onder auspiciën van de KNHS (op welke locatie dan ook) in behandeling te nemen en/of te honoreren. De vraag of een eventuele weigering aan een exploitant om een wedstrijd te mogen organiseren onder de vlag van de KNHS op de locatie van [eiser] in een voorkomend geval is gestoeld op een oneigenlijke grond kan dan ook niet in algemene zin worden beantwoord, maar vergt (steeds) een beoordeling van de concrete en specifieke omstandigheden van het geval. De vordering onder 3. is reeds om die reden te onbepaald om voor toewijzing in aanmerking te komen.
4.8.
De slotsom is dat de vorderingen van [eiser] onder 1., 2., en 3. zullen worden afgewezen. Datzelfde geldt voor de daarmee verband houdende vordering onder 4. (dwangsommen). Bij deze stand van zaken behoeven de overige stellingen en verweren van partijen, waaronder het verweer van de KNHS met betrekking tot de geschiktheid van de zaak voor behandeling in kort geding en het ontbreken van spoedeisend belang, geen afzonderlijke bespreking meer.
4.9.
De voorzieningenrechter ziet gelet op de inhoud van het debat en hetgeen hiervoor is overwogen met betrekking tot het besluit van de KNHS aanleiding om de proceskosten tussen partijen te compenseren.
5. De beslissing
De voorzieningenrechter
5.1.
wijst de vorderingen af,
5.2.
compenseert de proceskosten tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. K. van Vlimmeren-van Ommen en in het openbaar uitgesproken op 25 maart 2024.