ECLI:NL:RBGEL:2024:1649

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
20 maart 2024
Publicatiedatum
25 maart 2024
Zaaknummer
421585
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid Gemeente Voorst voor onrechtmatige besluiten inzake Wmo-voorzieningen en omgevingsvergunning

In deze zaak vorderen eisers, [eiser 1] en [eiser 2], schadevergoeding van de Gemeente Voorst wegens onrechtmatige besluiten met betrekking tot de Wmo-voorzieningen voor hun dochter, [naam dochter], en de intrekking van een omgevingsvergunning. De rechtbank Gelderland heeft op 20 maart 2024 uitspraak gedaan in deze civiele zaak, waarin de eisers stellen dat de Gemeente Voorst onrechtmatig heeft gehandeld door de Wmo-voorzieningen in te trekken en de omgevingsvergunning gedeeltelijk te annuleren. De rechtbank heeft vastgesteld dat de besluiten van de Gemeente Voorst zijn genomen op basis van de stelling dat [naam dochter] niet haar hoofdverblijf in de gemeente Voorst heeft, wat volgens de Gemeente een reden was om de voorzieningen in te trekken. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de intrekking van de omgevingsvergunning als onrechtmatig moet worden aangemerkt, omdat de Gemeente Voorst niet heeft aangetoond dat er geen noodzaak was voor de voorzieningen. De rechtbank heeft de vorderingen van eisers afgewezen, omdat niet is gebleken dat de schade die zij hebben geleden het gevolg is van de onrechtmatige besluiten. De rechtbank heeft geoordeeld dat de eisers in het ongelijk zijn gesteld en hen veroordeeld tot betaling van de proceskosten aan de Gemeente Voorst.

Uitspraak

RECHTBANK Gelderland

Civiel recht
Zittingsplaats Zutphen
Zaaknummer: C/05/421585 / HZ ZA 23-205
Vonnis van 20 maart 2024
in de zaak van

1.[eiser 1] ,2. [eiser 2] ,

beiden wonende te [woonplaats] ,
eisers,
hierna samen te noemen: eisers en afzonderlijk van elkaar [eiser 1] en [eiser 2] ,
advocaat: mr. F.K. van den Akker te Eindhoven,
tegen
de publiekrechtelijke rechtspersoon
GEMEENTE VOORST,
zetelend te Twello, gemeente Voorst,
gedaagde,
hierna te noemen: Gemeente Voorst,
advocaat: mr. N.D. Niederer te Breda.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 11 oktober 2023
- de wijziging van eis van 1 februari 2024
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 1 februari 2024
- de wijziging van eis tijdens de mondelinge behandeling
- het bezwaar van Gemeente Voorst tegen de laatste wijziging van eis.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Eisers zijn met elkaar gehuwd.
2.2.
Voordat [eiser 1] met [eiser 2] trouwde, was hij gehuwd met [naam 1] . Uit dat huwelijk is geboren dochter [naam dochter] , geboren op [geboorte] (hierna te noemen: [naam dochter] ). [naam dochter] heeft een beperking op grond waarvan zij een zorgindicatie heeft.
2.3.
[eiser 1] en [naam 1] hebben met dochter [naam dochter] in de gemeente Zwartewaterland gewoond. In die gemeente heeft [eiser 1] op enig moment op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) een aanvraag gedaan voor een woningaanpassing ten behoeve van [naam dochter] . Eind 2016 hebben [eiser 1] – als gemachtigde van [naam dochter] – en gemeente Zwartewaterland een vaststellingsovereenkomst gesloten over het geschil dat over die aanvraag, de beslissing daarop en de daarop volgende bezwaarprocedure was ontstaan (productie 4 van eisers). In die vaststellingsovereenkomst is het volgende opgenomen:
Finale beslechting inzake de geschillen voortvloeiende uit de aanvraag en bezwaarprocedure inzake een woningaanpassing op grond van de Wmo voor mevr. [naam dochter](…)
Partijen zijn overeenkomen dat:
1. De gemeente Zwartewaterland (hierna: de gemeente) een bedrag van € 76.512,-- beschikbaar stelt in de vorm van een persoonsgebonden budget ten behoeve van de realisering van de naar objectieve maatstaven adequate woonvoorziening te weten een woningaanpassing voor mevr. [naam dochter] op grond van de Wmo.
(…)
4. De woningaanpassing mag worden gerealiseerd aan de huidige woning, maar ook elders zowel binnen als buiten de gemeente Zwartewaterland, onder woonaanpassing valt ook de aankoop van een andere woning of kavel.
(…)
7. De woonvoorziening moet zijn gerealiseerd en verantwoord uiterlijk vóór 1 januari 2019. Door de gemeente kan hiervoor een uitstel worden verleend tot 1 januari 2020, nadat [naam dochter] hierom gemotiveerd heeft verzocht. (…)”
2.4.
Begin 2019 heeft [eiser 1] overleg met Gemeente Voorst gevoerd over de aanvraag van een maatwerkvoorziening op grond van de Wmo voor een woningaanpassing. Bij brief van 29 januari 2019 (productie 2 van eisers) heeft Gemeente Voorst aan [naam dochter] bericht dat Gemeente Voorst van plan is om zo’n maatwerkvoorziening voor een woningpassing aan haar toe te kennen, hoewel zij nog niet in de gemeente Voorst woont.
2.5.
Op 24 mei 2019 heeft [eiser 1] met [naam 1] een kavel bouwgrond (hierna: de bouwkavel) gekocht van Gemeente Voorst aan (het later toegekende adres) [adres] (productie 1 van eisers).
2.6.
Op 27 juni 2019 heeft Gemeente Voorst het besluit genomen om aan [naam dochter] een maatwerkvoorziening Wmo (PGB woningaanpassing) toe te kennen in de vorm van een persoonsgebonden budget (PGB)
“voor de (meer)kosten van een woon-/slaapkamer in een nog te bouwen woning”(productie 3 van [eiser 1] ).
2.7.
Op 26 juli 2019 heeft [eiser 1] een aanvraag bij Gemeente Voorst ingediend voor een omgevingsvergunning voor het bouwen van een vrijstaande woning met bijgebouw op de bouwkavel. Bij beschikking van 9 september 2019 is die omgevingsvergunning door Gemeente Voorst aan [eiser 1] verleend (productie 6 van [eiser 1] ). Daarbij is in de overwegingen, voor zover hier relevant, het volgende opgenomen:
“(…)
Het bouwplan is niet in overeenstemming met het geldende bestemmingsplan (…). Wij hebben besloten hieraan medewerking te verlenen met toepassing van artikel 2.12, lid 1, onder a, onder 2 van de Wabo voor het overschrijden van de oppervlakte van andere bouwwerken en het toestaan van bewoning van het bijgebouw t.b.v. zorg.
(…)
3. Het bewonen van het bijgebouw uit oogpunt van zorg met die verstande dat:
(…)
- aan de afwijking wordt de voorwaarde verbonden dat binnen één maand na beëindiging van het gebruik van overige gebouwen als afhankelijke woonruimte ten behoeve van de zorg hiervan schriftelijk mededeling wordt gedaan aan burgemeester en wethouders en dan binnen drie maanden na beëindiging van het gebruik de bewoning is beëindigd.
(…)”
Op de bouwtekening behorend bij de omgevingsvergunning staat als voorwaarde:
“bewonen van het bijgebouw is gekoppeld aan de zorg voor de dochter.
Als voorwaarde is opgenomen dat binnen drie maanden na beëindiging van het gebruik t.b.v. zorg de bewoning is beëindigd. Dan dient dus de gehele keuken (…) keukenkastjes aanrecht en apparatuur verwijderd te worden.”(productie 13 van Gemeente Voorst)
2.8.
Bij brief van 19 september 2019 heeft Gemeente Voorst aan [naam dochter] bericht dat zij het voornemen heeft om de besluiten van 29 januari 2019 en 27 juni 2019 (met betrekking tot de PGB woningaanpassing) te heroverwegen en te herzien omdat haar uit een uitspraak van de rechtbank Overijssel is gebleken dat gemeente Zwartewaterland al een maatwerkvoorziening voor het realiseren van een woningaanpassing aan [naam dochter] heeft toegekend (productie 7 van [eiser 1] ). Daarbij heeft Gemeente Voorst als volgt bericht:
“(…)
Onvolledige of onjuiste informatie
Uw vader heeft documenten ingeleverd en informatie verstrekt. Hierbij heeft hij nagelaten te benoemen dat er door de gemeente Zwartewaterland al een maatwerkvoorziening voor het realiseren van een woningaanpassing is toegekend. (…)”
2.9.
Op 7 november 2019 hebben [eiser 1] en [naam 1] in het kader van hun voorgenomen echtscheiding een “zorgovereenkomst [naam dochter] ” gesloten (productie 8 van [eiser 1] ). In deze zorgovereenkomst is onder meer het volgende bepaald:
“(…)
1.1.
De ouders dragen, vanwege de acute en op dit moment onoverbrugbare communicatieproblemen tussen hen, het bewind en het mentorschap over [naam dochter] zo spoedig mogelijk over aan dochter [naam 2] (mentorschap) en zoon [naam 3] (bewindvoering).
2.1.
[naam dochter] staat op het adres van haar moeder, (…) Genemuiden. Haar moeder heeft altijd het grootste deel van de zorgtaken voor [naam dochter] voor haar rekening te nemen, zodat het voor de hand ligt dit te continueren.
3.1. (…)
Als het gaat om de verdeling van de zorgtaken geldt dat de moeder deze voor haar rekening neemt, met uitzondering van één weekend per twee weken. Dan verblijft [naam dochter] bij haar vader vanaf vrijdagmiddag na de dagbesteding tot zondagavond, ongeveer 19.00 uur (…)”
2.10.
Bij brief van 13 november 2019 (productie 9 van [eiser 1] ) heeft de gemeente Zwartewaterland aan de advocaat van [eiser 1] medegedeeld dat in verband met de gewijzigde omstandigheden de bijdrage voor de aankoop van een bouwkavel in de Gemeente Voorst niet zal worden uitbetaald, omdat niet zeker is dat [naam dochter] haar woonplaats daar gaat krijgen. Onder
“Conclusie”is de volgende toelichting gegeven:
“Deze gewijzigde omstandigheden brengen ons tot de overweging dat, nu niet zeker is dat de dochter van uw cliënt haar woonplaats gaat krijgen in de te realiseren nieuwe woning in de gemeente Voorst, het ook allerminst zeker is of de noodzaak om aldaar een adequate woonvoorziening te treffen nog aanwezig is. Immers, op grond van de Wmo heeft de gemeente compensatieplicht voor het treffen van een voorziening daar waar men woonplaats heeft. Dat leidt ertoe dat wij de bijdrage nu niet als medefinanciering voor aankoop van een bouwkavel in de gemeente Voorst zullen uitbetalen en op de derdenrekening van VPVA Notarissen te Ede overboeken”.
2.11.
Bij akte van levering van 19 december 2019 is de bouwkavel aan [eiser 1] en [naam 1] overgedragen (productie 11 van [eiser 1] ).
2.12.
Op 22 januari 2020 heeft Gemeente Voorst aan [naam dochter] bericht dat besloten is de besluiten van 29 januari 2019 en 27 juni 2019 voor een woningaanpassing in de vorm van het PGB in te trekken (productie 12 van [eiser 1] ). Aan het besluit is primair ten grondslag gelegd dat [naam dochter] niet haar hoofdverblijf in Gemeente Voorst krijgt, subsidiair trekt Gemeente Voorst de toegekende woonvoorziening in omdat gebleken is dat aan [naam dochter] in gemeente Zwartewaterland al een woonvoorziening in de vorm van een PGB is toegekend en op grond van de Wmo niet tegelijkertijd een zelfde voorziening bij meerdere gemeenten kan worden aangevraagd.
2.13.
[eiser 1] heeft op 18 februari 2020 bezwaar gemaakt tegen het besluit tot intrekking van 22 januari 2020. Bij besluit van 3 april 2020 heeft Gemeente Voorst het bezwaar van [eiser 1] niet-ontvankelijk verklaard omdat [eiser 1] geen bewindvoerder of mentor van [naam dochter] is en [eiser 1] niet als belanghebbende bij het intrekkingsbesluit is aan te merken (productie 13 van [eiser 1] ). Tegen deze beslissing heeft [eiser 1] beroep ingesteld bij de rechtbank Gelderland. Tijdens de zitting op 14 mei 2020 heeft [eiser 1] het door hem ingestelde beroep ingetrokken (productie 10 van Gemeente Voorst).
2.14.
Bij beschikking van 3 juni 2020 heeft Gemeente Voorst de aan [eiser 1] verleende omgevingsvergunning gedeeltelijk ingetrokken, namelijk voor zover het de keuken(voorzieningen) in het bijgebouw betreft (productie 14 van [eiser 1] ). Aan de beschikking is ten grondslag gelegd dat onjuiste of onvolledige opgave is gedaan gelet op de zorgovereenkomst van 7 november 2019, waaruit blijkt dat [naam dochter] maar één weekend per twee weken bij [eiser 1] is en haar hoofdverblijf bij haar moeder in een andere gemeente heeft. Er bestaat daarom geen noodzaak om extra en afzonderlijke volwaardige woonvoorzieningen voor [naam dochter] te realiseren.
2.15.
Op 19 juni 2020 is namens [eiser 1] bezwaar gemaakt tegen het besluit van 3 juni 2020. Bij beslissing op bezwaar van 1 oktober 2020 heeft Gemeente Voorst het bezwaar ongegrond verklaard (productie 15 van [eiser 1] ). Tegen die laatste beslissing heeft [eiser 1] beroep ingesteld bij de rechtbank Gelderland. De rechtbank heeft het beroep bij uitspraak van 28 september 2021 gegrond verklaard omdat niet is gebleken dat de verdeling van de zorg voor [naam dochter] ten tijde van de vergunningaanvraag al duidelijk was of had moeten zijn voor [eiser 1] . De rechtbank overweegt hierover onder meer als volgt:
“(…) Daarom is de rechtbank van oordeel dat verweerder eiser niet kan verwijten dat hij over de zorgtaken voor de dochter onjuiste of onvolledige informatie heeft verstrekt. Dit is dus geen reden om over te gaan tot intrekking van de omgevingsvergunning.
Dat na de datum van vergunningverlening een andere situatie ontstond ten aanzien van de woonsituatie van de dochter van eiser, betekent niet dat eiser hierover op het moment van vergunningverlening onvolledige gegevens heeft verstrekt.
(…)
Dit oordeel staat overigens los van de mogelijkheid die verweerder heeft om op grond van het in de omgevingsvergunning van 9 september 2019 opgenomen voorschrift eiser te dwingen de keukenvoorzieningen te verwijderen omdat gebruik van dit bijgebouw ten behoeve van de zorg is beëindigd.
(…)”
2.16.
Bij brief van 12 december 2021 is Gemeente Voorst aansprakelijk gesteld voor schade die [eiser 1] lijdt als gevolg van het onrechtmatige intrekkingsbesluit van 3 juni 2020 (betreffende de omgevingsvergunning), de onrechtmatigheid van de intrekking van de Wmo-voorziening (het PGB) en de trage besluitvorming (productie 17 van [eiser 1] ).
2.17.
Bij brief van 3 mei 2022 (productie 18 van [eiser 1] ) is namens Gemeente Voorst gereageerd op de aansprakelijkstelling. Daarbij is (samengevat) het standpunt ingenomen dat de onrechtmatigheid van de intrekking van de omgevingsvergunning vast staat, dat de intrekking van de maatwerkvoorziening (het PGB) niet onrechtmatig is en dat [eiser 1] zijn schade en het causaal verband tussen het onrechtmatig handelen en de door hem gestelde schade niet heeft onderbouwd.
2.18.
In verdere correspondentie tussen partijen heeft Gemeente Voorst aansprakelijkheid voor schade van [eiser 1] van de hand gewezen.

3.Het geschil

3.1.
Eisers vorderen na wijziging van eis bij vonnis, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. voor recht te verklaren dat Gemeente Voorst aansprakelijk is voor alle schade die zij hebben geleden als gevolg van het onrechtmatige voorgenomen besluit van 19 september 2019 en het onrechtmatige definitieve besluit van 22 januari 2020, waarbij de Wmo-voorziening voor [naam dochter] werd ingetrokken;
II. voor recht te verklaren dat Gemeente Voorst aansprakelijk is voor alle schade die zij hebben geleden als gevolg van het onrechtmatige voorgenomen besluit van 26 maart 2020 en de onrechtmatige definitieve besluiten van 3 juni 2020 en 1 oktober 2020, waarbij de verleende omgevingsvergunning gedeeltelijk werd ingetrokken (gehouden);
III. Gemeente Voorst te veroordelen om aan eisers te vergoeden alle schade die zij ten gevolge van de onrechtmatige (voorgenomen) besluiten van 19 september 2019 en 22 januari 2020 voornoemd hebben geleden, bestaande uit:
- het niet verkrijgen van het PGB van Gemeente Voorst inclusief vergoeding voor leges;
- het niet verkrijgen van de financiële bijdrage van de gemeente Zwartewaterland;
- schade door vertraging bij de bouw van het woonhuis met bijgebouw;
- ( immateriële) schade als gevolg van het niet kunnen verlenen van zorg aan dochter [naam dochter]
en daardoor het niet kunnen genieten van een gezins- en familieleven;
nader op te maken bij staat;
IV. Gemeente Voorst te veroordelen om aan eisers te vergoeden alle schade die zij ten gevolge van de onrechtmatige (voorgenomen) besluiten van 26 maart 2020, 3 juni 2020 en 1 oktober 2020 voornoemd heeft geleden, bestaande uit:
- de meerkosten voor het alsnog realiseren van een keuken in het bijgebouw;
- het niet verkrijgen van de financiële bijdrage van de gemeente Zwartewaterland;
- ( immateriële) schade als gevolg van het niet kunnen verlenen van zorg aan dochter [naam dochter]
en daardoor het niet kunnen genieten van een gezins- en familieleven;
nader op te maken bij staat;
het voorgaande met veroordeling van Gemeente Voorst in de kosten van deze procedure, waaronder het salaris van de advocaat van eisers, vermeerderd met wettelijke rente wanneer deze kosten niet binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis zijn betaald alsmede, in het geval Gemeente Voorst niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan het vonnis voldoet, te vermeerderen met de nakosten.
3.2.
Eisers leggen samengevat aan hun vorderingen ten grondslag dat de (gedeeltelijke) intrekking van de omgevingsvergunning onrechtmatig is gelet op de uitspraak van de rechtbank van 28 september 2021. Zij stellen dat de intrekking van de toegekende Wmo-voorziening (het PGB) eveneens onrechtmatig is, onder meer omdat [naam dochter] haar hoofdverblijf bij beide ouders heeft. Eisers stellen dat genoemd onrechtmatig handelen aan Gemeente Voorst is toe te rekenen en dat zij schade hebben geleden als gevolg van de onrechtmatige intrekkingen waarvoor Gemeente Voorst aansprakelijk is.
3.3.
Gemeente Voorst voert verweer. Zij betwist dat zij onrechtmatig heeft gehandeld jegens [eiser 2] . Gemeente Voorst concludeert tot het niet-ontvankelijk verklaren van [eiser 2] in haar vorderingen.
Gemeente Voorst betwist verder dat de intrekking van de Wmo-voorziening (het PGB) onrechtmatig jegens [naam dochter] is. Van onrechtmatigheid jegens [eiser 1] , die geen belanghebbende is bij dat intrekkingsbesluit, is daarom evenmin sprake.
Gemeente Voorst erkent de onrechtmatigheid van de (gedeeltelijke) intrekking van de omgevingsvergunning maar betwist de door [eiser 1] gestelde schade en ook dat er een causaal verband is tussen die onrechtmatige intrekking en de gestelde schade.
Ten slotte stelt Gemeente Voorst zich op het standpunt dat [eiser 1] in strijd met 21 Rv handelt (onder meer) omdat hij geen openheid van zaken heeft gegeven over het verblijf van [naam dochter] in een Wlz-instelling. Het is daarom de vraag of [naam dochter] ooit gebruik zal maken van het bijgebouw. Gemeente Voorst concludeert tot afwijzing van de vorderingen van [eiser 1] , met een uitvoerbaar bij voorraad te verklaren proceskostenveroordeling van eisers.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
De rechtbank overweegt allereerst over de laatste wijziging van eis, waartegen Gemeente Voorst bezwaar heeft gemaakt, dat deze wijziging niet in strijd is met de goede procesorde. Het betreft niet een zodanig wezenlijke wijziging dat Gemeente Voorst zich, gelet op het late tijdstip van de wijziging, daarop onvoldoende heeft kunnen verweren. De rechtbank staat de wijziging van eis daarom toe.
Ontvankelijkheid van [eiser 2]
4.2.
Gemeente Voorst stelt zich op het standpunt dat [eiser 2] niet-ontvankelijk moet worden verklaard in haar vorderingen. Niet gebleken is dat de intrekking van de Wmo-voorziening onrechtmatig jegens [eiser 2] is. Voor de (gedeeltelijke) intrekking van de omgevingsvergunning geldt dat zij geen aanvrager was van de omgevingsvergunning. Bovendien was [eiser 2] op het moment dat besloten werd over die intrekking nog niet bij [eiser 1] betrokken en/of kon Gemeente Voorst niet op haar belangen bedacht zijn, zodat deze niet jegens haar gericht waren, zo stelt Gemeente Voorst.
Eisers stellen dat Gemeente Voorst wél onrechtmatig jegens [eiser 2] heeft gehandeld omdat [eiser 2] óók in haar vermogen wordt getroffen door de onrechtmatige besluiten en zij schade lijdt als gevolg daarvan.
4.3.
Op grond van artikel 6:162 lid 1 BW geldt dat hij die jegens een ander een onrechtmatige daad pleegt, welke hem kan worden toegerekend, verplicht is de schade die de ander als gevolg daarvan lijdt, te vergoeden. Voor aanspraak op schadevergoeding op grond van deze bepaling is de enkele omstandigheid dat een persoon schade lijdt dus onvoldoende. Voor aanspraak op een schadevergoeding is, naast geleden schade, vereist dat sprake is van een onrechtmatige gedraging jegens die persoon, met schade als gevolg.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft Gemeente Voorst terecht gesteld dat niet is gebleken van onrechtmatige gedragingen (besluiten) jegens [eiser 2] : de intrekkingsbesluiten waar het in deze procedure over gaat zijn niet gericht aan [eiser 2] en eisers hebben niet gesteld (laat staan onderbouwd) dat [eiser 2] bij die besluiten betrokken was. Daarom is niet gebleken dat de gestelde onrechtmatige gedragingen zijn gepleegd jegens [eiser 2] . [eiser 2] zal daarom niet-ontvankelijk worden verklaard in haar vorderingen. De verdere beoordeling heeft dan ook uitsluitend betrekking op de vorderingen van [eiser 1] .
Intrekking Wmo-voorziening/PGB woningaanpassing
4.4.
[eiser 1] stelt dat de besluiten van Gemeente Voorst van 19 september 2019 en van 22 januari 2020, die zien op (het voornemen tot en de definitieve) intrekking van de PGB-bijdrage voor woningaanpassing op grond van het feit dat [naam dochter] niet is ingeschreven op zijn adres, onrechtmatig jegens hem zijn. [naam dochter] heeft feitelijk bij beide ouders haar hoofdverblijf. De toekenning van de PGB-voorziening door gemeente Zwartewaterland kan volgens [eiser 1] ook geen grond voor de intrekking zijn omdat die bijdrage een heel andere (civielrechtelijke) bijdrage betreft op grond van de vaststellingsovereenkomst.
Gemeente Voorst betwist dat het intrekkingsbesluit onrechtmatig is jegens [naam dochter] , zodat van onrechtmatigheid jegens [eiser 1] al helemaal geen sprake kan zijn.
4.5.
Niet in geschil is dat de besluiten van Gemeente Voorst met betrekking tot de PGB bijdrage voor woningaanpassing (het toekenningsbesluit van 27 juni 2019, het voornemen tot intrekking van 19 september 2019 en de definitieve intrekking van 22 januari 2020) zijn gericht aan [naam dochter] en niet aan [eiser 1] . Bij toekenning van de PGB-bijdrage was [naam dochter] begunstigde, niet [eiser 1] . [eiser 1] heeft weliswaar begin 2019 overleg gevoerd met Gemeente Voorst over de bijdrage en een aanvraag ingediend, maar dat heeft hij namens [naam dochter] gedaan, als (toen nog) haar wettelijk vertegenwoordiger. Bij (definitief) besluit van 22 januari 2020 is het besluit tot toekenning van de PGB-bijdrage ingetrokken. [eiser 1] is door Gemeente Voorst niet-ontvankelijk verklaard in zijn tegen dat besluit gemaakte bezwaar omdat hij niet meer de wettelijk vertegenwoordiger van [naam dochter] was en ook niet als belanghebbende bij het intrekkingsbesluit is aan te merken. Tegen deze beslissing heeft [eiser 1] beroep ingesteld bij de rechtbank Gelderland, maar dat beroep heeft hij tijdens de zitting ingetrokken. Niet in geschil is dat tegen de intrekking door (of namens) [naam dochter] (door haar wettelijke vertegenwoordiger) zelf geen bezwaar is gemaakt. Dat betekent dat het intrekkingsbesluit formele rechtskracht heeft gekregen en dat de niet-ontvankelijkverklaring van [eiser 1] in zijn bezwaar in rechte vast staat. [eiser 1] is daardoor niet als rechthebbende of belanghebbende aan te merken bij de intrekking van het besluit tot toekenning van de PGB-bijdrage en daarom is de intrekking daarvan niet als onrechtmatig jegens hem te beschouwen.
4.6.
De onder I gevorderde verklaring voor recht dat Gemeente Voorst aansprakelijk is voor schade die [eiser 1] heeft geleden als gevolg van de onrechtmatige besluiten van 19 september 2019 en 22 januari 2020, waarbij de WMO-voorziening voor de dochter van [eiser 1] is ingetrokken, is gelet op het voorgaande niet toewijsbaar. Daaruit vloeit voort dat de onder III gevorderde schadevergoeding evenmin toewijsbaar is.
Intrekking omgevingsvergunning
4.7.
Vast staat dat de rechtbank bij uitspraak van 28 september 2021 het besluit van 3 juni 2020, waarmee Gemeente Voorst de verleende omgevingsvergunning gedeeltelijk heeft ingetrokken, heeft herroepen en de beslissing op bezwaar van 1 oktober 2020, waarin Gemeente Voorst het bezwaar van [eiser 1] ongegrond had verklaard, heeft vernietigd. Niet in geschil is dat het besluit tot gedeeltelijke intrekking van de omgevingsvergunning daardoor als toerekenbare onrechtmatige daad van Gemeente Voorst jegens [eiser 1] is aan te merken. Dat betekent dat Gemeente Voorst op grond van artikel 6:162 lid 1 BW in beginsel de schade die [eiser 1] als gevolg van die gedeeltelijke intrekking lijdt, moet vergoeden. Beoordeeld dient te worden of en zo ja, welke schade [eiser 1] als gevolg van het besluit tot gedeeltelijke intrekking van de omgevingsvergunning lijdt.
4.8.
[eiser 1] stelt dat hij als gevolg van het besluit tot gedeeltelijke intrekking extra kosten heeft, doordat hij niet direct bij de bouw de keuken(voorzieningen) kon aanbrengen in het bijgebouw om een zelfstandige woonvoorziening voor [naam dochter] te realiseren. De meerkosten bestaan uit de prijsstijgingen sinds de bouw en het meerwerk doordat de realisatie van de voorzieningen (leidingen, stuc- en schilderwerk) niet direct bij de bouw heeft kunnen plaatsvinden.
[eiser 1] stelt daarnaast dat zijn schade bestaat uit het misgelopen bedrag van gemeente Zwartewaterland (met legeskosten). De voorwaarde aan de verkrijging van dat bedrag was dat hij binnen de gestelde termijn (na meerdere verlengingen: vóór 1 juli 2021) een woonvoorziening diende te realiseren. De ontstane onzekerheid als gevolg van de gedeeltelijk ingetrokken omgevingsvergunning heeft tot vertraging (van de start) van de bouw geleid.
Ten slotte stelt [eiser 1] dat hij als gevolg van de intrekking niet heeft kunnen genieten van een gezins- en familieleven en daardoor immateriële schade heeft geleden.
[eiser 1] stelt dat sprake is van een causaal verband tussen het onrechtmatige besluit tot (gedeeltelijke) intrekking van de omgevingsvergunning en de gestelde schade. Uit de uitspraak van de rechtbank van 28 september 2021 volgt dat indien Gemeente Voorst een rechtmatig besluit had genomen, geen sprake zou zijn geweest van een (gedeeltelijke) intrekking van de verleende omgevingsvergunning.
4.9.
Gemeente Voorst betwist onder meer de schade en het causaal verband tussen het onrechtmatige besluit tot intrekking van de omgevingsvergunning en de gestelde schade.
Gemeente Voorst voert aan dat voor het bedrag van gemeente Zwartewaterland geldt dat op 13 november 2019 aan [eiser 1] is medegedeeld dat het bedrag niet aan hem zal worden betaald omdat sprake is van gewijzigde omstandigheden (de woonplaats van [naam dochter] ). Bovendien kan gelet op de datum van die mededeling het mislopen van het bedrag geen gevolg zijn geweest van het besluit tot intrekking van de omgevingsvergunning op 3 juni 2020.
Over de meerkosten voor het alsnog realiseren van de keuken stelt Gemeente Voorst dat niet duidelijk is waarom [eiser 1] daar nog steeds niet toe is overgegaan en dat eventuele vertraging aan hem zelf is te wijten nu na 28 september 2021 niets in de weg stond aan realisatie van de keuken. Gemeente Voorst vermoedt dat het uitstel te maken heeft met de omstandigheid dat [naam dochter] sinds 1 februari 2021 in een Wlz-instelling verblijft en er onzekerheid bestaat over de vraag of [naam dochter] ooit bij [eiser 1] zal gaan verblijven en het bijgebouw zal gaan gebruiken. Ter zitting is namens Gemeente Voorst gesteld dat de kans groot is dat zij alsnog (weer) zal overgaan tot (gedeeltelijke) intrekking van de omgevingsvergunning omdat het bijgebouw niet ten behoeve van zorg wordt gebruikt. De meerkosten zijn nog niet gemaakt en het is de vraag of [eiser 1] die nog zal gaan maken nu de kans groot is dat de omgevingsvergunning zal worden ingetrokken. Er is dan ook niet gebleken van schade in verband met meerkosten.
Gemeente Voorst betwist ten slotte dat de gestelde immateriële schade het gevolg is van de intrekking van de omgevingsvergunning.
4.10.
De rechtbank overweegt als volgt over de afzonderlijk door [eiser 1] gestelde schadeposten en de vraag of er een causaal verband is tussen die schadeposten en het besluit tot (gedeeltelijke) intrekking van de omgevingsvergunning door Gemeente Voorst.
- meerkosten voor het alsnog realiseren van de keuken
4.11.
Vast staat dat de omgevingsvergunning voor de keuken in het bijgebouw, in afwijking van het bestemmingsplan, is verleend onder de voorwaarde dat het bijgebouw wordt bewoond ten behoeve van zorg. [eiser 1] heeft ter zitting erkend dat [naam dochter] sinds februari 2021 in een Wlz-instelling verblijft. Hij heeft hierover verklaard dat anderhalf jaar geleden is besloten [naam dochter] volledige rust te gunnen vanwege de grote impact van gebeurtenissen in haar leven.
4.12.
Op grond van de uitspraak van de rechtbank van 28 september 2021 kon en mocht [eiser 1] vanaf dat moment overgaan tot realisatie van de keuken in het bijgebouw. Gebleken is dat hij dat (nog) niet heeft gedaan. Van belang is dat [eiser 1] wist, althans kon weten, dat (in ieder geval) vanaf februari 2021 niet werd voldaan aan de voorwaarde die aan de aanwezigheid van de keuken in het bijgebouw is verbonden, omdat [naam dochter] niet haar verblijf bij [eiser 1] had en het bijgebouw in ieder geval vanaf dat moment niet is bewoond ten behoeve van zorg. Bij de verlening van de vergunning is immers bepaald:
“Als voorwaarde is opgenomen dat binnen drie maanden na beëindiging van het gebruik t.b.v. zorg de bewoning is beëindigd. Dan dient dus de gehele keuken (…) keukenkastjes aanrecht en apparatuur verwijderd te worden(productie 13 van Gemeente Voorst, weergegeven in r.o. 2.7). Bovendien is de verwachting dat Gemeente Voorst, zoals ter zitting is gesteld, de omgevingsvergunning voor de keuken in het bijgebouw op grond van die gewijzigde omstandigheid kan en zal gaan intrekken. De stelling van [eiser 1] dat [naam dochter] niet permanent in de Wlz-instelling verblijft en de keuken nodig is omdat zij zal terugkomen en/of bij hem moet kunnen verblijven, maakt dat niet anders. [naam dochter] verblijft inmiddels ruim drie jaar in een instelling. Niet gesteld of gebleken is dat zij op korte termijn zal terugkeren uit de instelling. Daarbij is een eventueel (kort) verblijf van [naam dochter] bij [eiser 1] in de toekomst niet voldoende: voor het toestaan van de keuken(voorzieningen) is immers vereist dat het bijgebouw wordt bewoond ten behoeve van zorg. Nu gebleken is dat de keuken in het bijgebouw niet is gerealiseerd en aan de voorwaarde voor realisatie niet wordt voldaan, is evenmin gebleken van schade in verband met de meerkosten daarvan. Voor zover [eiser 1] stelt dat de keuken in de toekomst, indien [naam dochter] terugkomt, nodig is en hij dan meerkosten zal hebben, geldt dat die meerkosten niet het gevolg zijn van het besluit tot intrekking van de omgevingsvergunning op 3 juni 2020, maar van de omstandigheid dat [naam dochter] in de tussentijd (in ieder geval vanaf februari 2021) niet in het bijgebouw heeft gewoond ten behoeve van zorg. Omdat niet gebleken is van meerkosten als gevolg van het onrechtmatige besluit tot intrekking van de omgevingsvergunning op 3 juni 2020, is de in verband daarmee gevorderde schadevergoeding niet toewijsbaar.
- het mislopen van de bijdrage gemeente Zwartewaterland
4.13.
Voor de bijdrage van gemeente Zwartewaterland geldt dat op 13 november 2019 aan [eiser 1] is medegedeeld dat deze niet aan hem zal worden uitbetaald omdat niet zeker is dat [naam dochter] haar woonplaats bij hem gaat krijgen en de noodzaak van een adequate woonvoorziening bij [eiser 1] daardoor niet zeker is. Vervolgens heeft Gemeente Voorst op 3 juni 2020 het besluit genomen tot intrekking van de omgevingsvergunning voor de bouw van de keuken in het bijgebouw. Het mislopen van de bijdrage van gemeente Zwartewaterland is dus niet het gevolg geweest van het besluit tot (gedeeltelijke) intrekking van de omgevingsvergunning. Gemeente Zwartewaterland heeft de betaling al tegengehouden vóórdat de omgevingsvergunning was ingetrokken. Zoals ook uit de brief van 13 november 2019 blijkt, is de bijdrage niet aan [eiser 1] betaald omdat [naam dochter] haar woonplaats niet bij hem heeft gehad en er dus geen noodzaak was voor een adequate woonvoorziening in het bijgebouw. Die noodzaak is er nooit geweest omdat [naam dochter] niet in het bijgebouw heeft gewoond. [eiser 1] heeft immers verklaard dat de bouw van de woning en het bijgebouw op 8 februari 2021 was afgerond (randnummer 66 van de dagvaarding) en hij heeft erkend dat [naam dochter] vanaf februari 2021 in een Wlz-instelling verblijft. De intrekking van de bijdrage van gemeente Zwartewaterland is derhalve niet het gevolg van het besluit tot intrekking van de omgevingsvergunning maar van het feit dat [naam dochter] niet in het bijgebouw heeft gewoond. Omdat het mislopen van die bijdrage niet is veroorzaakt door het besluit tot intrekking van de omgevingsvergunning, is de bijdrage geen schade als gevolg van dit besluit en is Gemeente Voorst op grond daarvan niet schadeplichtig jegens [eiser 1] .
- immateriële schade
4.14.
Voor de door [eiser 1] gevorderde vergoeding voor immateriële schade geldt eveneens dat die schade niet het gevolg is van het besluit tot (gedeeltelijke) intrekking van de omgevingsvergunning. Kennelijk is in het belang van [naam dochter] besloten om haar met ingang van februari 2021 is een Wlz-instelling op te nemen. Niet gesteld of gebleken is dat haar verblijf in de Wlz-instelling het gevolg is van het ontbreken van een keuken in het bijgebouw als gevolg van het besluit tot (gedeeltelijke) intrekking van de omgevingsvergunning. [eiser 1] heeft ter zitting verklaard dat anderhalf jaar geleden is besloten om [naam dochter] vanwege de impact van gebeurtenissen in haar leven volledige rust te gunnen en dat hij ook niet weet in welke Wlz-instelling zij verblijft. Het ontbreken van een gezinsleven met [naam dochter] heeft gelet op het voorgaande niets te maken met het onrechtmatige besluit tot intrekking van de omgevingsvergunning. Omdat de gestelde immateriële schade niet is veroorzaakt door het besluit tot intrekking van de omgevingsvergunning, kan Gemeente Voorst daarvoor niet aansprakelijk worden gesteld. Ook die vordering zal daarom worden afgewezen.
4.15.
Eisers zijn in het ongelijk gesteld en moeten daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van Gemeente Voorst worden begroot op:
- griffierecht
676,00
- salaris advocaat
1.228,00
(2,00 punten × € 614,00)
- nakosten
178,00
(met verhoging als hierna in de beslissing vermeld)
Totaal
2.082,00
4.16.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
verklaart [eiser 2] niet-ontvankelijk in haar vorderingen,
5.2.
wijst de vorderingen van [eiser 1] af,
5.3.
veroordeelt eisers in de proceskosten van € 2.082,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening als eisers niet tijdig aan de veroordelingen voldoen en het vonnis daarna wordt betekend,
5.4.
veroordeelt eisers tot betaling van de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn betaald,
5.5.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.J.J.M. Weijnen, mr. K.H.A. Heenk, en mr. F.M.C. Boesberg en in het openbaar uitgesproken op 20 maart 2024.
JO/AW/KH/FB