ECLI:NL:RBGEL:2024:1638

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
19 maart 2024
Publicatiedatum
25 maart 2024
Zaaknummer
C/05/432081 / ZJ RK 24-114
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot opheffing ondertoezichtstelling en verlenging ondertoezichtstelling in een gezinszaak met minderjarigen

In deze zaak heeft de kinderrechter op 19 maart 2024 uitspraak gedaan over een verzoek tot opheffing van de ondertoezichtstelling van drie minderjarigen, [minderjarige 1], [minderjarige 2] en [minderjarige 3]. De verzoekende partij, de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Gelderland, verzocht om opheffing van de ondertoezichtstelling, terwijl de vader van de kinderen een verzoek tot verlenging indiende. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de ondertoezichtstelling oorspronkelijk was ingesteld op 6 april 2018 en sindsdien meerdere keren is verlengd, met de laatste verlenging tot 6 april 2024. De kinderrechter heeft de situatie van de kinderen en de ouders beoordeeld, waarbij werd opgemerkt dat er nog steeds sprake is van een ernstige ontwikkelingsbedreiging voor de kinderen. De communicatie tussen de ouders is problematisch en er zijn zorgen over de emotionele veiligheid van de kinderen. De kinderrechter heeft geconcludeerd dat de GI niet voldoende heeft gedaan om de Raad voor de Kinderbescherming tijdig te informeren over de situatie, wat noodzakelijk is voor een mogelijke verlenging van de ondertoezichtstelling. Uiteindelijk heeft de kinderrechter het verzoek tot opheffing van de ondertoezichtstelling afgewezen en de ondertoezichtstelling voor vier maanden verlengd, tot 6 augustus 2024. De kinderrechter heeft ook aanbevolen dat de GI opnieuw in gesprek gaat met de moeder over het traject Solo Parallel Ouderschap, dat kan bijdragen aan een betere communicatie tussen de ouders.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Zutphen
Zaaknummer: C/05/432081 / ZJ RK 24-114
Datum uitspraak: 19 maart 2024
Beschikking van de kinderrechter over een opheffing van de ondertoezichtstelling
in de zaak van
De gecertificeerde instelling
Jeugdbescherming Gelderland,, gevestigd te Apeldoorn,
hierna te noemen de GI,
over
[naam minderjarige 1], geboren op [geboortedatum] 2007 in [geboorteplaats] ,
hierna te noemen [minderjarige 1]
[naam minderjarige 2], geboren op [geboortedatum] 2009 in [geboorteplaats] ,
hierna te noemen [minderjarige 2]
[naam minderjarige 3], geboren op [geboortedatum] 2012 in [geboorteplaats] ,
hierna te noemen [minderjarige 3] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[naam moeder],
hierna te noemen de moeder,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
[naam vader],
hierna te noemen de vader,
wonende in [woonplaats vader] .

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De kinderrechter neemt de volgende stukken mee in haar beoordeling:
  • het verzoekschrift met bijlagen, binnengekomen bij de rechtbank op 16 februari 2024;
  • de brief van de moeder, binnengekomen bij de rechtbank op 13 maart 2024;
  • de brief met bijlagen van de vader, binnengekomen bij de rechtbank op 13 maart 2024.
1.2.
De mondelinge behandeling met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op
19 maart 2024. Daarbij waren aanwezig:
- de vader;
- een vertegenwoordiger van de GI, te weten een zogenoemde wachtlijstbeheerder;
De moeder is met bericht niet verschenen.
Ondanks verzoek daartoe van de rechtbank aan de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) om op zitting als adviseur aanwezig te zijn, is geen vertegenwoordiger van de Raad verschenen.

2.De feiten

2.1.
De vader en de moeder zijn belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] .
2.2.
[minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] wonen bij hun moeder.
2.3.
Bij beschikking van 6 april 2018 heeft de kinderrechter [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] onder toezicht gesteld. Deze maatregel is daarna steeds verlengd en het laatst bij beschikking van 28 maart 2023. De termijn loopt tot 6 april 2024.

3.De verzoeken

3.1.
De GI verzoekt de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] op te heffen, met uitvoerbaarverklaring bij voorraad. Volgens de GI zijn voor de kinderen inmiddels eigen hulpverleningstrajecten opgestart en/of (deels) doorlopen.
Met betrekking tot [minderjarige 1] is in het verzoek vermeld dat zij inmiddels is gestart met at.zorg in verband met trauma’s en onverwerkte situaties met de vader. Begin 2023 heeft zij aangegeven dat zij haar vader mist en van daaruit zijn minimale stappen gezet tot (een vorm van) contactherstel. Met betrekking tot [minderjarige 2] zijn er zorgen over onrustig gedrag op school. Er heeft diagnostiek plaatsgevonden en er is een behandeladvies gegeven. Met betrekking tot [minderjarige 3] staat in het verzoek vermeld dat zij haar behandeling bij HalteZ inmiddels positief heeft afgerond. Zij heeft één keer per maand een begeleid omgangsmoment met de vader. Volgens de GI is nog steeds sprake van hardnekkige echtscheidingsproblematiek en lukt het de ouders niet deze te doorbreken. De GI ziet ook geen mogelijkheden meer daartoe. De moeder kan vanuit haar angst, geen emotionele toestemming geven voor contact tussen de kinderen en de vader. Omdat het contact tussen de ouders haast volledig is gestopt, lijkt de moeder rust te ervaren waardoor ze minder emotioneel is. Het geeft de moeder rust, maar het lost de ex-partnerproblematiek niet op.
Op de zitting heeft de vertegenwoordiger van de GI in aanvulling op het schriftelijk verzoek onder meer naar voren gebracht dat de huidige situatie tussen de ouders en met betrekking tot het contact op zich nog wel zorgelijk is voor de kinderen, maar dat voortduring van de ondertoezichtstelling door de GI niet doelmatig wordt geacht. Momenteel is er geen vaste jeugdbeschermer meer en in lijn van hetgeen op de vorige zitting is besproken, heeft de GI zich vooral gericht op inzet van de juiste hulpverlening voor de kinderen. Het is een gemiste kans dat de moeder niet het traject Solo Parallel Ouderschap heeft willen doorlopen. Desgevraagd heeft de vertegenwoordiger aangegeven dat het afgelopen jaar wel nog een gesprek is geweest met de moeder over het Solo Parallel Ouderschap, maar dat de moeder dit nog steeds niet wil.
3.2.
De vader heeft in zijn brief kenbaar gemaakt dat hij een verlenging van de ondertoezichtstelling noodzakelijk vindt. De kinderrechter leest het standpunt van vader als een eigen verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling. De onderbouwing van dit verzoek staat hieronder onder de standpunten vermeld.

4.De standpunten

4.1.
De moeder geeft in haar brief aan dat zij achter het verzoek van de GI staat.
Na zoveel jaren ondertoezichtstelling is het volgens haar genoeg geweest. Daarnaast wil de moeder graag een tussenpersoon voor de communicatie tussen de vader en haar.
4.2.
De vader geeft aan dat hij het niet eens is met het verzoek tot opheffing. Volgens hem worden de kinderen nog steeds ernstig in hun ontwikkeling bedreigd. Er zijn namelijk geen veranderingen in de situatie geweest. De vader vindt dat hij nog steeds niet goed geïnformeerd wordt over de ontwikkeling van de kinderen. Er is ook nauwelijks contact tussen de vader en [minderjarige 1] en [minderjarige 2] en [minderjarige 3] ziet hij slechts één keer per maand onder begeleiding bij InCtrl Zorgnetwerk Apeldoorn. Hij heeft nooit uitleg van de GI gehad waarom de oudste twee kinderen uit contact zijn getreden. De vader heeft verder naar voren gebracht dat [minderjarige 1] inderdaad onder behandeling staat van at.zorg en dat er in 2023 twee ontmoetingen zijn geweest met [minderjarige 1] en hij daarna slechts heel af en toe contact heeft via sociale media.
De vader maakt zich ook zorgen over de ontwikkeling van [minderjarige 2] . Het gaat nog steeds niet goed met hem op school. Recent is hij door school nog geïnformeerd over verzuim. Er heeft diagnostisch onderzoek plaatsgevonden en daaruit is een lichte vorm van ADHD naar voren gekomen. [minderjarige 2] wil het gesprek met hulpverleners niet aangaan.
De vader spreekt tegen dat – zoals staat vermeld in het verzoek van de GI – [minderjarige 3] haar behandeling bij HalteZ heeft afgerond. Deze behandeling is vanwege ziekte van de behandelaar stopgezet en daarna niet meer hervat volgens de vader. Van een positieve afronding is volgens hem geen sprake. De vader geeft verder aan dat – in weerwil van de gemaakte afspraken – hij slechts summier door de moeder wordt geïnformeerd over de kinderen. Desgevraagd geeft de vader aan dat de situatie tussen hem en de moeder slechter is geworden dan een jaar geleden.
De vader wil daarom graag dat de ondertoezichtstelling wordt verlengd en er een vaste jeugdbeschermer komt die daadkrachtig te werk gaat. Volgens de vader heeft de GI bovendien niet weloverwogen tot een opheffingsverzoek kunnen komen, omdat de GI überhaupt geen zicht meer op de kinderen heeft sinds het gezin op de wachtlijst is geplaatst. Ook zijn er geen hulpverleners benaderd vanuit de GI om een inschatting te kunnen maken over de veiligheid van de kinderen.

5.De beoordeling

5.1.
Op grond van artikel 261 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) kan de kinderrechter op verzoek van de GI een ondertoezichtstelling opheffen als niet langer aan de wettelijke criteria voor een ondertoezichtstelling wordt voldaan.
Artikel 1:265j BW bepaalt dat als de GI zelf oordeelt dat niet-verlenging van de ondertoezichtstelling aangewezen is, zij tijdig doch uiterlijk twee maanden voor het verstrijken van de duur van de ondertoezichtstelling en onder overlegging van een verslag van het verloop mededeling doet aan de Raad.
Uit de artikelen 1:255 en 1:260 BW volgt dat de kinderrechter – samengevat en voor zover relevant – een ondertoezichtstelling kan verlengen als nog steeds sprake is van een ernstige ontwikkelingsbedreiging, de zorg die in het verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is onvoldoende wordt geaccepteerd en de verwachting is dat ouders binnen een aanvaardbare termijn in staat zijn om de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van de minderjarige te dragen. Op grond van artikel 1:260, tweede lid, BW kan de kinderrechter de ondertoezichtstelling verlengen op verzoek van een ouder indien de GI niet tot een verzoek tot verlenging overgaat.
5.2.
De kinderrechter stelt vast dat uit het verzoek volgt dat de GI de ondertoezichtstelling niet wil verlengen en daarentegen om opheffing verzoekt, terwijl de vader wel een verlenging wil en de duur van de ondertoezichtstelling inmiddels bijna is verstreken. De kinderrechter stelt ook vast dat de GI kennelijk geen mededeling heeft gedaan aan de Raad als bedoeld in artikel 1:265j, eerste lid, BW. De strekking van deze bepaling is dat de Raad dan zelf kan beoordelen of hij tot het indienen van een verlengingsverzoek zal overgaan. Tijdens de mondelinge behandeling is door de vertegenwoordiger van de GI geen duidelijkheid verschaft over de reden om de Raad niet in te lichten. Gezien de inhoud en strekking van het verzoek tot opheffing en van voornoemde wettelijke bepaling, tegen de achtergrond van de nog altijd voortdurende ex-partnerproblematiek en het grotendeels ontbreken van contact tussen de kinderen en de vader, valt niet goed uit te leggen dat de GI deze route niet heeft gevolgd. De kinderrechter merkt daarbij ook op dat de feitelijke informatie in de verzoeken van de GI over bijvoorbeeld hulpverlening van de kinderen en het (ontbreken van) contact met vader summier is.
5.3.
In de beschikking van 28 maart 2023 heeft de kinderrechter onder meer overwogen:
“De communicatieproblemen tussen de ouders zijn onverminderd groot. De ouders blijven elkaar in de tang houden en [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] zitten daar tussen in(…)
De emotionele onveiligheid die de ouders voelen richting elkaar, voelen de kinderen ook.(…)
Om de ontwikkelingsbedreiging bij de kinderen weg te nemen, is het nodig dat de relatie tussen ouders enigszins normaliseert(…).
De ouders komen van ver maar communiceren nog niet rechtstreeks met elkaar. Voor de overstap richting het vrijwillig kader is het van belang dat de ouders elkaar kunnen vinden over noodzakelijke onderwerpen ten aanzien van de kinderen(…).
Ondanks de weerstand van de moeder overweegt de kinderrechter daartoe dat Solo Parallel Ouderschap een geschikt middel is om de ouders meer in hun ouderrol te zetten. De kinderrechter overweegt dat als de ouders geen verandering in de ontstane situatie brengen, de ontwikkeling van de kinderen – verdere – schade gaat oplopen”.
Uit het verzoek en hetgeen is besproken op zitting, komt de kinderrechter tot de conclusie dat de hiervoor beschreven situatie tussen ouders onverminderd voortduurt en dat de relatie tussen de ouders geenszins is genormaliseerd. Daarentegen heeft de moeder inmiddels bij de GI verzocht om een tussenpersoon voor de communicatie met de vader en de vader geeft aan dat de informatievoorziening vanuit de moeder gebrekkig is.
De vader heeft het traject Solo Parallel Ouderschap doorlopen en de moeder (nog steeds) niet, dit ook in weerwil van wat hierover in de evaluatie van de ondertoezichtstelling van 7 februari 2023 staat vermeld (pagina 7):
“Wat moet er volgens JBG gebeuren?
Moeder moet stoppen met haar gevoel/emoties/pijn/angst te uiten bij de kinderen. Moeder voelt zich slachtoffer van de relatie en wordt hierin bekrachtigd door haar omgeving. Wie is moeder los van deze ‘rol’?(…)
Door middel van solo parallel ouderschap kan moeder los komen van de invloed van vader en een positieve invloed in het opvoedsysteem bewerkstelligen”.
Het is de kinderrechter uit het verzoek van de GI niet duidelijk geworden waarom het niet lukt de moeder dit (of een soortgelijk) traject te laten aangegaan en wat de GI concreet gedaan heeft om de moeder alsnog te overtuigen dit wel te doen. Onverkort geldt dat dit een belangrijk te nemen stap zal zijn om in het belang van de kinderen de communicatie en samenwerking tussen ouders in hun rol als gezag dragende ouders enigszins te normaliseren.
5.4.
De kinderrechter is met de huidige stand van zaken en op grond van de nu beschikbare informatie van oordeel dat op dit moment nog wel wordt voldaan aan de hiervoor weergegeven wettelijke criteria voor verlenging van de ondertoezichtstelling. Uit het verzoek van de GI komen tegelijkertijd twijfels naar voren over de doelmatigheid, het nut en de haalbaarheid van de (overgebleven) doelen van de ondertoezichtstelling, omdat er afgelopen jaar geen progressie is geweest in de relatie tussen de ouders in hun rol als gezamenlijke gezagsdragers. De kinderrechter wijst het verzoek van de GI tot opheffing daarom af en verlengt de ondertoezichtstelling voor de duur van vier maanden.
5.5.
De kinderrechter acht het zinvol dat de Raad tussentijds nader onderzoekt of hij een verzoek tot verlenging na die periode nodig acht. De GI heeft op zitting toegezegd de zaak zo spoedig mogelijk bij de jeugdbeschermingstafel in te brengen. De kinderrechter acht het ook zinvol dat de GI tussentijds het gesprek met de moeder opnieuw aangaat over het traject Solo Parallel Ouderschap of een soortgelijk traject.

6.De beslissing

De kinderrechter:
6.1.
wijst af het verzoek van de GI tot opheffing van de ondertoezichtstelling;
6.2.
wijst toe het verzoek van de vader tot verlenging van de ondertoezichtstelling en
verlengt de ondertoezichtstelling van:
 [naam minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum] 2007 in [geboorteplaats] ,
 [naam minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum] 2009 in [geboorteplaats] ,
 [naam minderjarige 3] , geboren op [geboortedatum] 2012 in [geboorteplaats] ,
tot 6 augustus 2024;
6.3.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beslissing is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 19 maart 2024 door mr. P.J.C. Cremers, kinderrechter, in aanwezigheid van mr. G. Vlemmings als griffier, en op schrift gesteld op 20 maart 2024.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te Arnhem-Leeuwarden.