ECLI:NL:RBGEL:2024:1576

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
3 april 2024
Publicatiedatum
21 maart 2024
Zaaknummer
423427
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing en ontslag van een stichtingsbestuurder in het kader van statutaire bepalingen en artikel 2:8 BW

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 3 april 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen [eiser] en [gedaagde] over de schorsing en het ontslag van [eiser] als voorzitter van het bestuur van [gedaagde]. De rechtbank heeft vastgesteld dat [eiser] vanaf 21 augustus 2018 voorzitter was van het bestuur van [gedaagde]. De Raad van Toezicht (RvT) heeft op 15 december 2022 besloten om [eiser] te schorsen, en op 24 december 2022 is hij ontslagen. [eiser] heeft de besluiten van de RvT betwist en vorderde vernietiging van deze besluiten, evenals de benoeming van andere bestuursleden. Hij stelde dat de besluiten in strijd met de statuten waren genomen, omdat hij niet was uitgenodigd voor de vergaderingen waarin over zijn schorsing en ontslag werd besloten. De rechtbank oordeelde echter dat de besluiten rechtsgeldig waren, omdat de RvT handelde op basis van een gemotiveerd besluit van het bestuur, dat met een meerderheid van stemmen was genomen. De rechtbank concludeerde dat de schorsing en het ontslag van [eiser] rechtsgeldig waren en wees zijn vorderingen af. Tevens werd [eiser] veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK Gelderland

Civiel recht
Zittingsplaats Arnhem
Zaaknummer: C/05/423427 / HA ZA 23-356
Vonnis van 3 april 2024
in de zaak van
[eiser],
te [plaats 1] ,
eisende partij in conventie,
verwerende partij in voorwaardelijke reconventie,
hierna te noemen: [eiser] ,
advocaat: mr. M.D. Meerkerk-van den Boogaard te Rotterdam,
tegen
[gedaagde],
te gemeente [plaats 2] ,
gedaagde partij in conventie,
eisende partij in voorwaardelijke reconventie,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
advocaat: mr. G.C.L. van de Corput te Breda.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 6 december 2023
- de conclusie van antwoord in reconventie
- het verkorte proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 23 februari 2024.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiser] was vanaf 21 augustus 2018 voorzitter van het algemeen en dagelijks bestuur van [gedaagde] (waar hierna ‘bestuur’ staat, wordt daarmee ‘het algemeen bestuur’ bedoeld).
2.2.
In de statuten van [gedaagde] is bepaald:
“(…)
BESTUUR
Artikel 6
(…)
4. De leden van het Algemeen bestuur worden benoemd door de Raad van Toezicht voor een periode van drie jaar. Jaarlijks treedt een derde van de leden van het Algemeen bestuur af volgens een daartoe door het Algemeen bestuur op te maken rooster. Bestuursleden kunnen ten hoogste twee maal voor een aaneensluitende periode worden herbenoemd.
VOORDRACHT BESTUURSLEDEN
Artikel 7
De Raad van Toezicht benoemt op voordracht van het Algemeen bestuur de voorzitter, secretaris, penningmeester en eventueel plaatsvervangend voorzitter van het Dagelijks bestuur. (…)
EINDE LIDMAATSCHAP
Artikel 8
1.
Het lidmaatschap van het Algemeen bestuur en/of het Dagelijks bestuur eindigt door:
a.
aftreden volgens rooster;
(…)
d. ontslag als bedoeld in artikel 8 lid 2;
(…)
2.
Ieder lid van het Algemeen bestuur en/of het Dagelijks bestuur kan te allen tijde door de Raad van Toezicht uit zijn functie worden geschorst of ontslagen op basis van een gemotiveerd besluit van het Algemeen bestuur van de Stichting, mits dat besluit is genomen in een vergadering van het Algemeen bestuur, waarin tenminste tweederde deel van de bestuursleden aanwezig zijn met een meerderheid van tenminste tweederde van de in die vergadering geldig uitgebrachte stemmen. Artikel 13 lid 1, 2 en 3 is van overeenkomstige toepassing.
(…)
BESTUURSVERGADERINGEN
Artikel 12
(…)
3.
Bijeenroeping van een vergadering van het Algemeen bestuur geschiedt door schriftelijke convocatie aan het adres van de bestuursleden onder gelijktijdige toezending van de agenda.
(…)
BESLUITVORMING BESTUUR
Artikel 13
1.
Aan elk lid van het Algemeen bestuur komt ter bestuursvergadering één stem toe.
2.
Voorzover bij deze statuten niet anders is bepaald worden over op de agenda geplaatste onderwerpen, besluiten genomen bij gewone meerderheid van geldig uitgebrachte stemmen in een vergadering, waarin tenminste de helft van de leden van het Algemeen bestuur aanwezig is (…).”
2.3.
Op 30 november 2022 is een bestuursvergadering gehouden waarbij naast [eiser] aanwezig waren: de bestuursleden [betrokkene 1] en [betrokkene 2] (het vierde toenmalige bestuurslid, [betrokkene 3] , was afwezig), de adviseur van het bestuur [betrokkene 4] en het lid van de Raad van Toezicht (RvT) [betrokkene 5] . Tijdens die vergadering is het woord ‘crisis’ gevallen. [betrokkene 4] heeft daarbij als tekenen van de crisis genoemd:
Twee bestuursleden die plotseling opstapten
Er is kritiek op het functioneren van het bestuur
Vergaderingen verlopen warrig, agendapunten worden niet afgerond, beslissingen worden niet genomen
Het bestuur bevestigt unaniem de kritiek op de voorzitter evenals de RvT
Zorgen daarover werden door de voorzitter in voorgaande vergadering opzij geschoven.
Vanuit de vergadering wordt [eiser] gevraagd zich vrijwillig terug te trekken als voorzitter van het bestuur. Na discussie wordt besloten dat [eiser] uiterlijk 11 december 2022 aan het bestuur laat weten of hij zal voldoen aan deze oproep.
2.4.
Op 9 december 2022 schrijft [eiser] , buiten medeweten van de overige bestuursleden en de RvT, [betrokkene 2] en [betrokkene 1] als bestuursleden uit bij de Kamer van Koophandel.
2.5.
Op 11 december 2022 laat [eiser] aan het bestuur en de RvT weten aan te blijven als bestuursvoorzitter.
2.6.
Op 12 december 2022 schrijft [eiser] , buiten medeweten van de overige bestuursleden, aan de RvT dat de aspirant bestuursleden [betrokkene 6] en [betrokkene 7] bereid zijn toe te treden tot het bestuur. Daarbij verzoekt hij de RvT conform artikel 7 van de statuten de twee voorgedragen kandidaten te benoemen.
2.7.
Op 14 december 2022 schrijft [eiser] , buiten medeweten van het bestuur en de RvT en zonder dat RvT had beslist op [eiser] verzoek van 12 december 2022, [betrokkene 6] en [betrokkene 7] in als bestuursleden bij de Kamer van Koophandel.
2.8.
Bij brief van 15 december 2022 om 15:00 uur schrijft [betrokkene 3] aan de RvT:
“Op 11 december 2022 maakte dhr. [eiser] per e-mail bekend niet vrijwillig terug te treden. Vervolgens heeft hij een aantal acties ondernomen die hebben geleid tot een volstrekt onwerkbare situatie en gebrek aan vertrouwen:

Hij heeft zonder overleg met mij of de overige bestuursleden, zichzelf als contactpersoon opgegeven bij de bank en penningmeester mevrouw [betrokkene 2] bij de bank als contactpersoon geschrapt.

Hij heeft zonder overleg met mij of met de Raad van Toezicht bij de Kamer van Koophandel de bestuursleden de heer [betrokkene 1] en mevrouw [betrokkene 2] uitgeschreven als bestuurslid van [gedaagde] .

Hij heeft zonder mijn instemming twee voor mij onbekende bestuurskandidaten aan de Raad van Toezicht voorgesteld en verzocht deze te benoemen als bestuurslid. Voor zover ik weet heeft de Raad van Toezicht dat niet gedaan, maar dhr. [eiser] heeft wel dhr. [betrokkene 6] en dhr. [betrokkene 7] bij de Kamer van Koophandel ingeschreven als bestuursleden.
(…)
Nu is sprake van een niet werkbare situatie. Er lijkt mij sprake van wanbeleid en dhr. [eiser] kan een ernstig verwijt gemaakt worden: hij handelt in strijd met wat de statuten vermelden over het ontslaan en benoemen van bestuursleden. (…)
Ik verzoek u om zo spoedig mogelijk de heer [betrokkene 1] en mevrouw [betrokkene 2] te benoemen als bestuurslid voor een termijn van drie jaren. (…)
Ik verzoek u tevens om dhr. [betrokkene 6] en dhr. [betrokkene 7] te ontslaan als bestuursleden, als dat al nodig is omdat zij nooit door de Raad van Toezichtzijn benoemd. (…)
Ik verzoek u om dhr. [eiser] te schorsen in zijn functie als voorzitter van [gedaagde] (…).”
2.9.
Bij brief van 15 december 2022 om 21:45 uur antwoordt de RvT aan (naar de rechtbank begrijpt:) de bestuursleden [betrokkene 2] , [betrokkene 1] en [betrokkene 3] :
“Vandaag, 15 december 2022, heeft de RvT van 19:00-20:00 uur vergaderd over het verzoek van mevrouw [betrokkene 3] en per brief, verzonden per e-mail om 19:46 uur, de heer [betrokkene 1] en mevrouw [betrokkene 2] benoemd als bestuurslid. In dezelfde brief heeft de RvT verzocht aan mevrouw [betrokkene 3] om met de twee nieuwe bestuursleden te vergaderen en te besluiten over de twee andere verzoeken (ontslag van [betrokkene 6] en [betrokkene 7] en schorsing van [eiser] ).
Per e-mail van 15 december 2022 van 20:53 uur heeft mevrouw [betrokkene 2] de RvT geïnformeerd dat het bestuur in de nieuwe samenstelling heeft vergaderd over beide verzoeken. De drie bestuursleden ( [betrokkene 1] , [betrokkene 2] en [betrokkene 3] ) hebben unaniem de volgende besluiten genomen:
1.
Het verzoek aan de RvT te doen om de heer [eiser] met onmiddellijke ingang te schorsen, een en ander conform motivatie in de brief van [betrokkene 3] , rechtbank] aan de RvT van 15 december 2022 (besluit genomen om 20:20 uur)
2.
De heren die in de Kamer van Koophandel zijn toegevoegd als bestuurslid van [gedaagde] per 14 december 2022 per diezelfde datum weer uit te schrijven (besluit genomen om 20:25 uur).
De RvT heeft op 15 december 2022 opnieuw vergaderd, van 21:00-22:00 uur. De RvT is van mening dat de verzoeken van de bestuursleden [betrokkene 1] , [betrokkene 2] en [betrokkene 3] gehonoreerd dienen te worden omdat het bestuursbesluit met tenminste 2/3 meerderheid is genomen. Naar de mening van de RvT is dhr. [eiser] zélf volledig verantwoordelijk voor de ontstane onwerkbare bestuurssituatie, heeft hij ten aanzien van het uitschrijven en inschrijven van bestuursleden niet conform de statuten gehandeld en heeft hij onbehoorlijk gehandeld in meerdere opzichten.
De Raad van Toezicht schorst hierbij dhr. [eiser] als voorzitter van [gedaagde] . Deze schorsing gaat in op 15 december 2022 21:45 uur en duurt zolang als het bestuur en de RvT dit nodig achten. De RvT zal nadat deze schorsing is bevestigd door de Kamer van Koophandel, dhr. [eiser] uitnodigen voor een gesprek met bestuur en RvT waarin hij tekst en uitleg dient te geven over zijn handelen. Op grond van dit gesprek neemt de RvT op een daartoe in te dienen verzoek door het bestuur een beslissing over het teniet doen van deze schorsing of het overgaan tot ontslag van dhr. [eiser] .
De Raad van Toezicht ontslaat hierbij dhr. [betrokkene 6] en dhr. [betrokkene 7] als bestuursleden omdat zij niet door de RvT zijn benoemd. Dit ontslag, voor zover nodig omdat beide heren niet zijn benoemd door de RvT en als zodanig al geen bestuurslid zijn, gaat per direct in en geldt feitelijk met terugwerkende kracht vanaf het moment van inschrijving bij de Kamer van Koophandel. (…)”
2.10.
Op 22 december 2022 vindt een teams-meeting plaats tussen het bestuur, de RvT en [eiser] . Aansluitend heeft het bestuur, buiten aanwezigheid van [eiser] , besloten om [eiser] te ontslaan. Bij brief van 23 december 2022 aan de RvT schrijven de bestuursleden [betrokkene 1] , [betrokkene 2] en [betrokkene 3] :
“Op 22 december 2022, van 20:00-21:00 uur, hebben het bestuur en de RvT gesproken met de door de RvT op verzoek van het bestuur per 15 december 2022 geschorste voorzitter dhr. [eiser] . Door middel van het stellen van vragen aan dhr. [eiser] over zijn solistische en onacceptabele acties van de afgelopen weken, is het beeld dat wij van zijn handelingen en motieven hebben gecompleteerd.
Aansluitend op het gesprek met dhr. [eiser] heeft het bestuur van 21:00-21:45 uur vergaderd, zónder de (geschorste) voorzitter dhr. [eiser] en zonder aanwezigheid van de RvT. Wij hebben vergaderd over de positie van dhr. [eiser] als voorzitter van [gedaagde] . Vervolgens is er gestemd over het wel of niet verzoeken van de RvT tot het ontslaan van dhr. [eiser] als voorzitter van [gedaagde] . Met drie stemmen voor en nul stemmen tegen is hiertoe besloten.
Hierbij verzoekt het bestuur de Raad van Toezicht om dhr. [eiser] te ontslaan als voorzitter van PVK.
Wij hebben als bestuursleden de volgende argumenten om het vertrouwen in dhr. [eiser] als voorzitter van [gedaagde] op te zeggen:

De acties van dhr. [eiser] zijn solistisch en hij trekt zich weinig tot niets aan van tegenwerpingen door medebestuursleden.

(…)

Vergaderingen onder leiding van dhr. [eiser] verlopen chaotisch, lopen uit de hand, de agenda wordt niet aangehouden en te nemen besluiten wordt niet genomen. (…)
Na 11 december zijn hier de volgende argumenten bijgekomen:

Dhr. [eiser] heeft zonder bestuursvergadering, zonder medeweten van bestuursleden en zonder daartoe een verzoek in te dienen bij de RvT, bij de Kamer van Koophandel de bestuursleden de heer [betrokkene 1] en mevrouw [betrokkene 2] uitgeschreven als bestuurslid van [gedaagde] .

(…)

Dhr. [eiser] heeft zonder dat (…) bestuurskandidaten zijn benoemd door de RvT, hen ingeschreven als bestuurslid bij de Kamer van Koophandel.
Het overleg van vandaag met dhr. [eiser] leidt niet tot een herstel van het vertrouwen in zijn persoon en/of in zijn functioneren:

Dhr. [eiser] ontbeert elke vorm van zelfreflectie en ziet niet in dat hij tekortkomingen heeft waar hij aan moet werken.

Dhr. [eiser] ziet niet in dat hij solistisch handelt, praat dat goed en/of is zich van geen fout bewust.
Wij vertrouwen erop dat u met ons verzoek instemt, zodat er weer een werkbare situatie ontstaat.”
2.11.
Bij brief van 24 december 2022 heeft de RvT aan [eiser] laten weten dat de RvT hem per die datum 13:00 uur als voorzitter van [gedaagde] ontslaat. In die brief heeft de RvT zijn beslissing toegelicht en daarbij ook het ontslagbesluit van dezelfde datum toegevoegd. In dat ontslagbesluit staat dat de RvT besluit om met onmiddellijke ingang, zijnde 24 december 2022 om 13:00 uur, [eiser] te ontslaan als voorzitter van [gedaagde] . Verder worden daarin de gronden genomen waarop het besluit is genomen, welke gronden één op één zijn overgenomen uit de brief van 23 december 2022 van [betrokkene 1] , [betrokkene 2] en [betrokkene 3] aan de RvT.
2.12.
Begin 2023 zijn [betrokkene 8] (als voorzitter), [betrokkene 9] (als secretaris) en [betrokkene 10] tot bestuurders van [gedaagde] benoemd.

3.De vorderingen

in conventie
3.1.
[eiser] vordert – samengevat – de bestuursbesluiten met betrekking tot zijn schorsing en ontslag te vernietigen, de besluiten van de RvT met betrekking tot zijn schorsing en ontslag nietig te verklaren (althans te vernietigen), te verklaren voor recht dat het lidmaatschap van het algemeen en/of dagelijks bestuur van [betrokkene 2] en [betrokkene 1] is beëindigd, te verklaren voor recht dat de benoeming van [betrokkene 8] , [betrokkene 9] en [betrokkene 10] als bestuursleden van [gedaagde] nietig is, [betrokkene 6] en [betrokkene 7] te benoemen als bestuursleden, [gedaagde] te veroordelen tot rectificatie van mededelingen over de schorsings- en ontslagbesluiten, met veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten.
in voorwaardelijke reconventie
3.2.
In het geval de rechtbank de vorderingen van [eiser] , ondanks haar verweren daartegen, toewijst en dit tot gevolg heeft dat [eiser] en [betrokkene 3] samen (de enige) bestuurders zijn, vordert [gedaagde] dat [betrokkene 8] , [betrokkene 9] , [betrokkene 2] , [betrokkene 10] en [betrokkene 1] ook zullen worden benoemd als bestuursleden.

4.De beoordeling

4.1.
[eiser] stelt zich op het standpunt dat het schorsingsbesluit en het ontslagbesluit in strijd met de statuten zijn genomen. Hij voert daartoe aan dat hij, in strijd met artikel 12 lid 3 van de statuten, geen uitnodiging en geen agenda heeft ontvangen voor de bestuursvergaderingen waarop over zijn schorsing en ontslag is beslist en dat hij in strijd met artikel 13 lid 1 van de statuten geen stem heeft gehad. Daarom zijn die besluiten vernietigbaar. Daarbij is volgens hem van belang dat [betrokkene 1] en [betrokkene 2] vanaf 16 april 2016 respectievelijk 18 april 2020 geen lid meer waren van het bestuur. Op die data hadden zij immers hun maximale bestuurstermijn van negen jaar erop zitten. Ten tijde van het schorsingsbesluit waren zij dus geen bestuurders meer. Het gevolg van het ontbreken van rechtsgeldige bestuursbesluiten is dat er geen sprake was van gemotiveerde besluiten in de zin van artikel 8 lid 2 van de statuten, zodat de schorsing- en ontslagbesluiten van de RvT op grond van artikel 2:14 BW nietig zijn (dan wel vernietigbaar op grond van artikel 2:15 lid 1 sub a BW), aldus [eiser] . Bovendien heeft [gedaagde] , met de door haar gevolgde handelwijze, volgens [eiser] ook in strijd met de eisen van de redelijkheid en billijkheid als bedoeld in artikel 2:8 BW gehandeld, met name omdat [eiser] niet in de gelegenheid is gesteld om zijn standpunt ten aanzien van de voorgenomen schorsing en het voorgenomen ontslag kenbaar te maken.
4.2.
[gedaagde] betwist het voorgaande. Volgens haar zijn de schorsings- en ontslagbesluiten wel in overeenstemming met de bepalingen uit de statuten genomen. Mocht dat niet zo zijn, dan was dat noodzakelijk om te kunnen ageren tegen het – met de statuten strijdige – handelen van [eiser] . Om die reden doet [gedaagde] een beroep op artikel 2:8 lid 2 BW.
4.3.
De rechtbank overweegt als volgt.
4.4.
Anders dan [eiser] betoogt, maakt het feit dat de in artikel 6 lid 4 van de statuten genoemde benoemingstermijn van in totaal negen jaar ten aanzien van [betrokkene 1] en [betrokkene 2] al een aantal jaren eerder was verstreken, niet dat zij eind 2022 geen bestuursleden meer waren. In artikel 8 van de statuten (dat ziet op het einde van het lidmaatschap van het bestuur) is immers niet opgenomen dat het lidmaatschap na ommekomst van de termijn van negen jaar (vanzelf) eindigt. Volgens dat artikel eindigt het lidmaatschap door aftreden volgens het rooster. Vaststaat dat het bestuur (anders dan waar artikel 6 lid 4 van de statuten vanuit gaat) al jaren geen rooster van aftreden meer maakte. In die tijd was het namelijk moeilijk om nieuwe bestuursleden te vinden, reden waarom sommigen, ook langer dan zij zelf eigenlijk wilden, na die termijn aanbleven als bestuursleden. [betrokkene 1] en [betrokkene 2] hebben ook na het verstrijken van de negen jaar nog gewoon zitting gehouden in het bestuur. [eiser] heeft daar niet tegen geprotesteerd, ondanks dat hij bij e-mail van 25 oktober 2021 de RvT had geïnformeerd over het overschrijden van de zittingsduur van een aantal bestuursleden. [betrokkene 1] en [betrokkene 2] zijn ook niet op basis van een besluit van de RvT ontslagen. Zoals uit rov. 2.4 blijkt heeft [eiser] [betrokkene 1] en [betrokkene 2] eigenmachtig uitgeschreven bij de Kamer van Koophandel. Tijdens de mondelinge behandeling bij de rechtbank heeft [eiser] daarover gezegd dat hij begrijpt dat hij daarover had moeten overleggen met het bestuur en de RvT. Al met al heeft [eiser] onvoldoende feiten en omstandigheden naar voren gebracht, waaruit de conclusie kan worden getrokken dat [betrokkene 1] en [betrokkene 2] vanaf 16 april 2016 respectievelijk 18 april 2020 geen bestuurslid meer waren.
4.5.
Uit het voorgaande volgt dat [eiser] – ook in zijn visie – niet gerechtigd was [betrokkene 1] en [betrokkene 2] , buiten ieders medeweten om, op 9 december 2022 als bestuurder uit te schrijven bij de Kamer van Koophandel. Dit maakt naar het oordeel van de rechtbank dat zij ten tijde van het schorsingsbesluit van 15 december 2022 nog steeds bestuurslid waren. Op die datum hebben de drie bestuursleden [betrokkene 3] , [betrokkene 1] en [betrokkene 2] een gemotiveerd besluit genomen om [eiser] te schorsen (zie rov. 2.9). Bij die bestuursvergadering waren zij met een meerderheid van meer dan tweederde (namelijk drie van de vier bestuursleden) aanwezig en stemden zij met de drie aanwezigen unaniem voor het besluit. De RvT heeft vervolgens op basis van dat gemotiveerde besluit, besloten tot schorsing. In zoverre is gehandeld overeenkomstig artikel 8 lid 2 van de statuten. Weliswaar was [eiser] niet overeenkomstig het bepaalde in artikel 12 lid 3 van de statuten opgeroepen voor de bestuursvergadering, zodat hij ook niet mee heeft kunnen stemmen, maar dit kan, in het licht van de omstandigheden van het geval, niet leiden tot het oordeel dat de schorsingsbesluiten van het bestuur en de RvT nietig dan wel vernietigbaar zijn. Daartoe overweegt de rechtbank dat het in het licht van de juist daaraan voorafgaande handelwijze van [eiser] (het buiten medeweten van alle leden van het bestuur en de RvT en in strijd met de statuten uitschrijven van twee bestuursleden en inschrijven van twee nieuwe bestuursleden, en het opgeven van zichzelf als contactpersoon bij de bank) naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn dat de schending van het bepaalde in artikel 12 lid 3 van de statuten tot nietigheid/vernietigbaarheid van het schorsingsbesluit zou leiden. In zoverre slaagt het beroep van [gedaagde] op artikel 2:8 lid 2 BW. Wat betreft het onthouden van [eiser] stem (artikel 13 lid 2 van de statuten) merkt de rechtbank op dat ook met meewegen van zijn stem nog steeds de benodigde tweederde meerderheid zou zijn behaald. Volledigheidshalve overweegt de rechtbank nog dat ook als [betrokkene 1] en [betrokkene 2] , vanwege hun uitschrijving bij de Kamer van Koophandel, op 15 december 2022 niet als bestuursleden konden worden aangemerkt, het ook wat betreft dit verzuim naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn om te oordelen dat de schending van de statuten tot nietigheid/vernietigbaarheid leidt. Dit verzuim is immers enkel veroorzaakt door het onrechtmatige handelen van [eiser] .
4.6.
Voor het ontslagbesluit geldt in grote lijnen hetzelfde. Op 22 december 2022, toen [betrokkene 1] en [betrokkene 2] in ieder geval al weer benoemd waren als bestuursleden, hebben [betrokkene 3] , [betrokkene 1] en [betrokkene 2] gemotiveerd besloten tot het ontslag van [eiser] en heeft de RvT overeenkomstig beslist (zie rov. 2.10 en 2.11). Ook toen heeft dus meer dan tweederde van het bestuur beslist tot het ontslag. Bovendien was [eiser] op dat moment geschorst. [eiser] heeft aangevoerd dat hij voorafgaand aan dat besluit niet gehoord is, maar ter zitting heeft hij erkend dat hij voor de (aan het bestuursbesluit voorafgaande) teams-meeting van 22 december 2022 was uitgenodigd om te spreken over zijn ‘solistisch handelen’. Bij die bespreking kwamen naast het solistisch handelen ook zijn acties tussen 30 november en 15 december 2022 aan de orde en de vraag van de overige bestuursleden en de RvT of [eiser] bereid was om iets aan zijn voorzitterscapaciteiten te doen. Daarop heeft [eiser] naar eigen zeggen geantwoord dat hij dat niet nodig vond. Dit gesprek vond plaats een week nadat [eiser] mede in verband met het verwijt dat hij te solistisch handelde en ten onrechte bestuursleden zelfstandig had in- en uitgeschreven en drie weken nadat [eiser] – onder andere in verband met het slecht vervullen van zijn voorzitterstaken – was gevraagd vrijwillig terug te treden als voorzitter van het bestuur (zie rov. 2.3). Daarmee is [eiser] in de gelegenheid gesteld zijn standpunt te geven ten aanzien van de aan hem gemaakte verwijten. Ook als – zoals [eiser] stelt en [gedaagde] betwist – hem niet is verteld dat het bestuur aansluitend over zijn ontslagbesluit zou beslissen, maakt het geheel van deze feiten en omstandigheden dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn om op grond van relatief geringe schendingen van de statuten [eiser] ontslag nietig/vernietigbaar te achten. Ook in zoverre slaagt daarom het beroep van [gedaagde] op artikel 2:8 lid 2 BW. Daarbij weegt mee dat [eiser] in deze procedure inhoudelijk weinig heeft aangevoerd tegen de hem gemaakte verwijten. Hij heeft niet (voldoende gemotiveerd) gesteld dat de verwijten ten onrechte zijn gemaakt of geen ontslag rechtvaardigen.
4.7.
Het voorgaande betekent dat het ontslag van [eiser] per 24 december 2022 rechtsgeldig is gegeven. Alleen al om die reden heeft [eiser] geen belang bij en evenmin de bevoegdheid tot het doen van zijn vorderingen tot verklaringen voor recht dat [betrokkene 2] en [betrokkene 1] geen bestuurders meer zijn en dat de besluiten tot benoeming van [betrokkene 8] , [betrokkene 9] en [betrokkene 10] nietig zijn. Ten aanzien van de (her)benoemingen van [betrokkene 2] en [betrokkene 1] blijkt bovendien uit het voorgaande al dat daaraan, overeenkomstig artikel 6 lid 4 van de statuten, een besluit van de RvT ten grondslag ligt. Ten aanzien van de benoemingen van [betrokkene 8] , [betrokkene 9] en [betrokkene 10] heeft [eiser] aangevoerd dat hem bij die benoemingen ten onrechte geen stem is toegekend. Nu die benoemingen dateren van ná het ontslag van [eiser] , kwam hem geen stemrecht toe. Ook deze vorderingen zullen daarom worden afgewezen.
4.8.
Datzelfde geldt voor de vordering tot rectificatie van berichten over de schorsing en het ontslag van [eiser] . Die vordering is slechts gebaseerd op de stelling dat hij ten onrechte geschorst en ontslagen is. Nu dit niet het geval is, bestaat er alleen al om die reden geen grondslag voor rectificatie.
4.9.
Omdat [eiser] geen voldoende concrete feiten heeft gesteld die, indien bewezen, tot een ander oordeel kunnen leiden, komt de rechtbank niet toe aan bewijslevering en wordt het bewijsaanbod van [eiser] gepasseerd.
4.10.
De reconventionele vordering is ingesteld onder de voorwaarde dat de vorderingen van [eiser] worden toegewezen, met als gevolg dat [eiser] en [betrokkene 3] samen (de enige) bestuurders zijn. Nu deze voorwaarde niet is vervuld, kan de reconventionele vordering onbesproken blijven.
4.11.
[eiser] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van [gedaagde] worden begroot op:
- griffierecht
676,00
- salaris advocaat
1.228,00
(2,00 punten × € 614,00)
- nakosten
178,00
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
2.082,00

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
wijst de vorderingen van [eiser] af,
5.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten van € 2.082,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening als [eiser] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
5.3.
verklaart dit vonnis wat betreft de onder 5.2 genoemde beslissing uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. L.J. de Kerpel-van de Poel en in het openbaar uitgesproken op 3 april 2024.