ECLI:NL:RBGEL:2024:1563

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
21 maart 2024
Publicatiedatum
21 maart 2024
Zaaknummer
AWB - 22 _5965
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van een omgevingsvergunning voor de bouw van een woning in strijd met het bestemmingsplan

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Gelderland het beroep van eisers tegen de verleende omgevingsvergunning voor het bouwen van een woning in strijd met het bestemmingsplan. De vergunninghouder had in 2020 een principeverzoek ingediend voor de bouw van een woonruimte voor mantelzorg, dat later werd gewijzigd naar de bouw van een reguliere woning. De rechtbank behandelt het beroep dat op 23 januari 2024 is behandeld, waarbij eisers, hun gemachtigde, de gemachtigde van het college en de vergunninghouder aanwezig waren.

De rechtbank concludeert dat de verlening van de omgevingsvergunning niet in strijd is met het recht. Eisers voerden aan dat een verklaring van geen bedenkingen vereist was, maar het college stelde dat het project onder een categorie viel waarvoor dit niet nodig was. De rechtbank oordeelt dat de aanwijzing in het aanwijzingsbesluit voldoende concreet is en dat de beroepsgrond van eisers niet slaagt.

Daarnaast wordt ingegaan op de bezwaren van eisers met betrekking tot het straat- en bebouwingsbeeld, verkeersveiligheid, aantasting van openbaar groen, privacy en bezonning. De rechtbank oordeelt dat het college in redelijkheid tot zijn besluit heeft kunnen komen en dat de vergunningverlening niet in strijd is met de beleidsregels of de goede ruimtelijke ordening. Het beroep van eisers wordt ongegrond verklaard, wat betekent dat de omgevingsvergunning in stand blijft.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: ARN 22/5965

uitspraak van de enkelvoudige kamer van

in de zaak tussen

[eiseres] , uit [woonplaats]

[eiser 1], uit [woonplaats] ,
[eiser 2], uit [woonplaats] ,
eisers,
(gemachtigde: mr. J.J. Jaspers),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Nijkerk(het college)
(gemachtigden: [naam gemachtigde] en [naam gemachtigde] ).
Als derde-partij neemt aan de zaak deel:
[derde-partij], uit [woonplaats] (vergunninghouder).

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eisers tegen de aan vergunninghouder verleende omgevingsvergunning voor – samengevat – het in strijd met het bestemmingsplan bouwen (en gebruiken) van een woning met een uitweg.
Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
De rechtbank heeft het beroep op 23 januari 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eisers, de gemachtigde van eisers, de gemachtigde van het college en vergunninghouder.

Totstandkoming van het besluit

1. Vergunninghouder heeft in 2020 een principeverzoek gedaan om op het perceel gelegen aan [locatie 1] een woonruimte voor preventieve mantelzorg te bouwen. Eind 2020 is dit verzoek gewijzigd in de zin dat het gaat om de realisering van een extra reguliere woning op het perceel. Op 28 juni 2021 heeft het college onder voorwaarden ingestemd met het gewijzigde principeverzoek.
1.1.
Vergunninghouder heeft op 23 december 2021 een omgevingsvergunning aangevraagd voor het bouwen van een woning en het maken van een uitweg. Op de plaats waar de woning is voorzien is in het bestemmingsplan geen bouwvlak ingetekend. Dit betekent dat het bouwen van de woning op grond van het bestemmingsplan niet is toegestaan en de gevraagde toestemming ook ziet op het mogen gebruiken van gronden en bouwwerken in strijd met het bestemmingsplan.
1.2.
Op 22 november 2022 heeft het college de omgevingsvergunning verleend.

Toetsingskader

2. Op 1 januari 2024 is de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) ingetrokken en is de Omgevingswet in werking getreden. Omdat voor die datum de aanvraag om de omgevingsvergunning is ingediend, is in deze zaak de Wabo met de onderliggende regelingen nog van toepassing. [1]
2.1.
Voor de verlening van de omgevingsvergunning heeft het college gebruik gemaakt van de bevoegdheid om af te wijken van het bestemmingsplan. [2] Van deze bevoegdheid kan slechts gebruik worden gemaakt als de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Bij zijn besluitvorming over een aanvraag als hier aan de orde heeft het college beleidsruimte. Dat betekent dat het college de keuze heeft om zijn bevoegdheid tot afwijking van het bestemmingsplan al dan niet te gebruiken. De rechtbank oordeelt niet zelf of verlening van de omgevingsvergunning in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. De rechtbank beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit in overeenstemming is met het recht en of het college bij afweging van de betrokken belangen in redelijkheid tot zijn besluit heeft kunnen komen.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank is van oordeel dat de verlening van de omgevingsvergunning niet in strijd is met het recht en het college deze in redelijkheid heeft kunnen verlenen. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Is het raadsbesluit van 2 oktober 2012 onverbindend?
4. Eisers hebben naar voren gebracht dat een verklaring van geen bedenkingen vereist is. [3] Volgens het college is dat niet het geval. Het college stelt dat het project valt onder het besluit van de gemeenteraad van 2 oktober 2012 (het aanwijzingsbesluit), waarbij categorieën zijn aangewezen waarvoor een verklaring van geen bedenkingen niet vereist is. Het project valt volgens het college onder categorie A, onder 2, van bijlage I van het aanwijzingsbesluit. Eisers hebben aangevoerd dat deze categorie op zodanige wijze is geformuleerd dat een verklaring van geen bedenkingen nooit vereist is. Dit is volgens eisers in strijd met het rechtszekerheidsbeginsel.
4.1.
De hoofdregel uit de Wabo is dat een verklaring van geen bedenkingen van de gemeenteraad nodig is bij het gebruiken van de afwijkingsbevoegdheid die hier van toepassing is. [4] De gemeenteraad kan categorieën aanwijzen waarvoor een verklaring van geen bedenkingen niet vereist was. De gemeenteraad van de gemeente Nijkerk heeft van deze bevoegdheid gebruik gemaakt op 2 oktober 2012. Op grond van artikel 1 van aanwijzingsbesluit, gelezen in samenhang met bijlage I bij dat besluit, is een verklaring van geen bedenkingen niet vereist voor:
“A. Activiteiten binnen bestaand en bebouwd gebied en vallende onder de zoekzone wonen en werken (volgens begrenzing provinciale ruimtelijke verordening)
[…]
2.
Wonen
Projecten voor woonfuncties, mits niet gesitueerd op een bedrijventerrein en niet vallende onder de nota inbreidingslocaties, welke is vastgesteld door de gemeenteraad op 27 september 2012.”
4.2.
Artikel 6.5, derde lid, van het Besluit omgevingsrecht bevat geen vereisten voor de aanwijzing en kent geen beperking in de categorieën die opgenomen kunnen worden in de aanwijzing. Dat betekent evenwel niet dat die categorieën ook op een zodanige wijze mogen worden geformuleerd dat aan de aanwijzing geen of nauwelijks nog onderscheidende betekenis meer valt toe te kennen. [5]
4.3.
Hiervan is geen sprake. De categorie “Projecten voor woonfuncties” is voldoende concreet (wonen) en is nader geclausuleerd door de vereisten die zijn opgenomen onder A, waar onder meer staat dat het moet gaan om projecten die niet zijn gesitueerd op een bedrijventerrein of vallen onder de nota inbreidingslocaties. De rechtbank ziet in hetgeen is aangevoerd daarom geen aanknopingspunten voor het oordeel dat in dit geval de aanwijzing in het aanwijzingsbesluit onvoldoende concreet is en geen onderscheidende betekenis heeft.
4.4.
De beroepsgrond slaagt niet.
Had het college de vergunning moeten weigeren vanwege het straat- en bebouwingsbeeld?
5. Eisers voeren aan dat de vergunde woning niet passend is binnen het straat- en bebouwingsbeeld. Tijdens de zitting hebben eisers toegelicht dat hun bezwaren betrekking hebben op de omvang van het bouwplan, de gekozen rooilijn en de situering. Eisers zouden graag zien dat de woning meer naar achteren wordt geplaats en de groene onbebouwde strook behouden blijft. Zij brengen naar voren dat tweedelijnsbebouwing, die in dat geval ontstaat, in de omgeving recentelijk ook is toegestaan. Tijdens de zitting hebben eisers verklaard dat hun bezwaren op het punt van welstand, zoals geformuleerd in het beroepschrift, ook zien op voornoemde bezwaren van stedenbouwkundige aard.
5.1.
In het verweerweerschrift en tijdens de zitting heeft het college toegelicht dat juist het naar achteren plaatsen van de woning vanuit stedenbouwkundig perspectief onwenselijk is. Het perceel krijgt dan geen eigen ontsluiting en het heeft de voorkeur om de woning in de rooilijn van de omliggende bebouwing te plaatsen. Verder sluit de te bouwen woning aan bij andere woningen in de directe omgeving met één woonlaag en een kap in de lengterichting van de straat. Het door eisers aangedragen voorbeeld, waarbij tweedelijnsbebouwing in de omgeving recentelijk is toegestaan, is volgens het college niet vergelijkbaar, omdat het in dat geval niet mogelijk was om de woning in de rooilijn te plaatsen of rechtstreeks te ontsluiten. Ten slotte heeft het college erop gewezen dat het verwijderen van het aanwezige groen zonder vergunning is toegestaan.
5.2.
Het college heeft doorslaggevend mogen achten dat bebouwing in de tweede lijn in algemene zin ruimtelijk ongewenst en heeft deugdelijk gemotiveerd dat dit ook in dit geval tot een ruimtelijk ongewenste situatie zou leiden. Daarnaast is de afweging om aansluiting te zoeken bij de omliggende bebouwing ten aanzien van de rooilijn en de omvang van de te bouwen woning niet onbegrijpelijk. Hierbij acht de rechtbank van belang dat door eisers ook geen andersluidend advies is ingebracht van een op stedenbouwkundig vlak deskundig te achten persoon of instantie.
5.3.
De beroepsgrond slaagt niet.
Staan de beleidsregels aan vergunningverlening in de weg?
6. Eisers hebben gewezen op de Beleidsregels Planologische Afwijkingsmogelijkheid artikel 2.12 lid a onder 2 van de Wabo. Zij erkennen dat deze regels betrekking hebben op de toepassing van een andere bevoegdheid om af te wijken van het bestemmingsplan, maar stellen desondanks dat het bouwplan in strijd is met de goede ruimtelijke ordening vanwege hetgeen in het beleid is opgenomen over de ruimtelijke inpassing van bouwplannen. Het college stelt dat het niet hoefde te toetsen aan de door eisers genoemde beleidsregels.
6.1.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft het college zich terecht op het standpunt kunnen stellen dat in dit geval geen betekenis toekomt aan de door eisers genoemde beleidsregels. Deze zijn opgesteld voor toepassing van een andere bevoegdheid (de zogenaamde “kruimelgevallen”). In dit geval heeft het college toepassing gegeven aan de bevoegdheid uit artikel 2.12, eerste lid, onder a en onder 2 van de Wabo om af te wijken van het bestemmingsplan op grond van “een goede ruimtelijke onderbouwing”. Daarbij hoeft niet te worden getoetst aan de door eisers genoemde beleidsregels.
6.2.
De beroepsgrond slaagt niet.
Komt de verkeersveiligheid in het gedrang?
7. Het bouwplan is gesitueerd aan het einde van het fietspad van [locatie 2] naar [locatie 3] . Eisers stellen dat bij de ontwikkeling van het bestemmingsplan afspraken zijn gemaakt over de inrichting van dat fietspad. Het uitgangspunt was volgens eisers om het fietspad zo in te richten dat het geen doorgaande weg lijkt. Dit met de bedoeling om gemotoriseerd verkeer te ontmoedigen om het fietspad te gebruiken. Eisers hebben een inrichtingstekening overgelegd waarop het fietspad is te zien. De nu voorgestelde inrichting is volgens eisers in strijd met de destijds gemaakte afspraken. Eisers stellen ook dat de vergunning in strijd is met een goede ruimtelijke ordening, omdat een uitrit wordt gecreëerd op het toch al smalle gedeelte dat beschikbaar is voor het fietspad en omdat het moeilijk zal zijn om de oprit op en af te rijden vanwege de beperkte ruimte.
7.1.
Het college bestrijdt dat het besluit in strijd is met eerder gemaakte afspraken, omdat de uitrit, na overleg met omwonenden, is verplaatst naar de noordwestzijde van het perceel en nu is voorzien buiten het gebied van de inrichtingstekening die bij de ontwikkeling van het bestemmingsplan is gemaakt. Verder stelt het college dat het aantal verkeersbeweging dusdanig gering is dat de vergunning om die reden niet geweigerd hoefde te worden. Het college heeft in dit verband gewezen op de landelijke normen van het Duurzaam Veilig beleid. Verder stelt het college met verwijzing naar de tekeningen van [adviesbureau] , met daarop de draaicirkels, dat er wel voldoende ruimte is om te draaien.
7.2.
De rechtbank stelt voorop dat eisers een beroep hebben gedaan op de bij de ontwikkeling van het bestemmingsplan gemaakte afspraken in het kader van hun beroepsgrond over verkeersveiligheid. Voor zover het college in strijd heeft gehandeld met eerder gemaakte afspraken, hebben eisers niet duidelijk gemaakt waarom de verkeersveiligheid daarmee in het gedrang komt. In zoverre had het college in de afspraken, wat daar verder ook van zij, geen aanleiding hoeven te zien de vergunning te weigeren. De rechtbank constateert verder dat eisers voor wat betreft de vermeende schending van de gemaakte afspraak hebben volstaan met de stelling dat het fietspad niet mocht worden ingericht als doorgaande weg. De inrichting van het gedeelte van het fietspad, waarover bij de vaststelling afspraken zouden zijn gemaakt, wijzigt echter niet als gevolg van het bouwplan. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat, zoals het college naar voren heeft gebracht, de uitrit van de woning in het vergunde bouwplan is voorzien ter hoogte van het einde van het fietspad. Dit deel maakt geen onderdeel uit van de inrichtingstekening waarop de afspraken zouden zijn weergegeven. Ook om deze reden komt aan de vermeende afspraken in deze zaak geen betekenis toe.
7.3.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft het college daarnaast voldoende rekening gehouden met de verkeersveiligheid. In het verweerschrift heeft het college toegelicht dat het aantal verkeersbewegingen voor gemotoriseerd verkeer per etmaal per werkdag zal toenemen van 34 naar 44. De verkeersintensiteit van het doodlopende deel van de straat blijft daarmee ruim onder de maximale intensiteit voor een erftoegangsweg van 3500 tot 4500 motorvoertuigen per etmaal. Verder blijkt uit de overgelegde tekeningen van de draaicirkels dat de aanwezige breedte voldoende is om de draai te maken. Eisers stelling dat toch sprake zal zijn van een verkeersonveilige situatie acht de rechtbank onvoldoende onderbouwd.
7.4.
De beroepsgrond slaagt niet.
Is sprake van onaanvaardbare aantasting van openbaar groen?
8. Eisers voeren verder aan dat sprake is van een onaanvaardbare aantasting van openbaar groen in verband met de realisatie van de uitrit.
8.1.
De rechtbank is van oordeel dat het college heeft kunnen concluderen dat van een onaanvaardbare aantasting van het openbaar groen geen sprake is. Het gaat om een korte strook met een beperkte breedte openbaar groen. Het college heeft hierin geen aanleiding hoeven zien om de omgevingsvergunning te weigeren.
8.2.
De beroepsgrond slaagt niet.
Is de aantasting van de privacy ten onrechte niet beoordeeld?
9. Eisers voeren aan dat het realiseren van de woning hun privacy aantast vanwege het zicht vanuit het dakraam en een dakkapel in de tuin en de woning. Dit is volgens hen zeker zo, indien op termijn een extra dakraam/dakkapel wordt gerealiseerd. Het college heeft toegelicht dat veruit de meeste ramen van de te bouwen woning zullen worden gepositioneerd op de begane grond. De ramen op de verdieping maken deel uit van de slaapkamer en zullen daardoor gedurende de dag beperkt wordt gebruikt.
9.1.
Het standpunt dat het college bij de belangenafweging tussen hun belang en het belang om de woning te realiseren meer waarde had moeten hechten aan de vermindering van privacy bij de omliggende woningen deelt de rechtbank niet. Het college heeft in redelijkheid in zijn motivering mogen betrekken dat in een bebouwde omgeving van een woonwijk een bouwplan als dit gerealiseerd kan worden.
9.2
De beroepsgrond slaagt niet.
Zijn de effecten op de bezonning voldoende meegewogen?
10. Eisers zijn verder van mening dat door de bouw van de woning zonlicht wordt weggenomen, waardoor de opbrengst van de zonnepanelen minder zal worden. Eisers stellen kanttekeningen bij de juistheid van de schaduwberekening die aan de omgevingsvergunning ten grondslag is gelegd. Het college heeft in de reactie op de zienswijze en in het verweerschrift erop gewezen dat de gevolgen voor de bezonning voor de omliggende woningen beperkt zijn. Daarbij heeft hij gewezen op de schaduwberekening “ [derde-partij] — [woonplaats] ” van [bouwbedrijf] van 15 juni 2022. In de reactie op de zienswijze is daarnaast naar voren gebracht dat op grond van het geldende bestemmingsplan al een bijgebouw is toegestaan op twee meter van de zijdelingse perceelgrens met een goothoogte van drie meter, een bouwhoogte van 5 meter en een oppervlakte van 70 m². De vergunde woning is weliswaar hoger (7,60 meter), maar staat op een afstand van 8 meter van de perceelgrens.
10.1.
In de bezonningsstudie is geconcludeerd dat geen sprake is van een significante afname van de bezonningssituatie van de bestaande woningen in de omgeving van het plangebied. Eisers hebben tegen dit advies van een deskundige geen ander advies van een ter zake deskundige ingebracht. De rechtbank overweegt daarnaast dat het college in het kader van een goede ruimtelijke ordening de toename van schaduwwerking van de vergunde woning niet hoefde te vergelijken met de schaduwwerking van de huidige situatie. De schaduwwerking van de woning mag worden afgezet tegen de schaduwwerking van de bebouwing die op grond van het bestemmingsplan maximaal is toegestaan. Dit heeft tot gevolg dat de bouw van de woning door vergunninghouder voor de woningen niet of nauwelijks een toename van schaduwwerking tot gevolg heeft en dus ook niet of nauwelijks leidt tot een aantasting van het woon- en leefklimaat van de eisers. Dat dit door de eisers misschien wel zo wordt ervaren, omdat er nu geen bebouwing aanwezig is, maakt dit niet anders.
10.2.
De beroepsgrond slaagt niet.
Is de vergunning voor het maken van een uitrit in strijd met de Beleidsregel uitwegen 2021?
11. Eisers stellen dat de verlening van de een vergunning voor een nieuwe uitrit in strijd is met de Beleidsregel uitwegen 2021 (Beleidsregel), omdat daarin staat dat per perceel slechts één uitrit mag worden gerealiseerd en het kadastrale perceel al over een uitrit beschikt. Het college heeft daartegen ingebracht dat met de toevoeging van een woning ook een woonperceel wordt toegevoegd en uiteindelijk sprake is van twee woonpercelen met ieder één uitrit.
11.1.
Op grond van de Algemene plaatselijke verordening Nijkerk 2021 (Apv) is het – voor zover relevant – verboden zonder omgevingsvergunning een uitweg te maken naar de weg. [6] Deze vergunning wordt slechts geweigerd op de in de Apv genoemde gronden. [7] In de Beleidsregel staat dat per woonperceel steeds vergunning wordt verleend voor één uitweg en dat een tweede uitweg bij een woonperceel binnen de bebouwde kom niet wordt toegestaan. [8] De Apv noch de Beleidsregel bevat een definitie van het begrip “woonperceel”.
11.2.
De rechtbank is van oordeel dat het college, bij het ontbreken van deze definitie, voor de vraag of sprake is van één woonperceel betekenis heeft toe mogen kennen aan de nieuwe planologische situatie, waarin feitelijk twee woonpercelen ontstaan. Dat de percelen kadastraal nog niet zijn gesplitst, hoefde voor het college geen aanleiding te zijn om voor de toepassing van artikel 2:12, tweede lid Apv uit te gaan van één perceel.
11.3.
De beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het bestreden besluit in stand blijft. Eisers krijgen daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgen ook geen vergoeding van hun proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. van Harten, rechter, in aanwezigheid van mr. R.P.C.M. van Wel, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Dit volgt uit het overgangsrecht van artikel 4.3 van de Invoeringswet Omgevingswet.
2.Neergelegd in artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3, van de Wabo.
3.Op grond van artikel 2.27 Wabo juncto artikel 6.5 van het Bor.
4.Op grond van artikel 2.27, derde lid, van de Wabo.
5.Zie ook: ABRvS 27 augustus 2014, ECLI:NL:RVS:2014:3207.
6.Artikel 2.12, eerste lid, van de Apv.
7.Artikel 2.12, tweede lid, van de Apv.
8.Artikel 5, eerste en tweede lid, van de Beleidsregel.