ECLI:NL:RBGEL:2024:1553

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
18 maart 2024
Publicatiedatum
20 maart 2024
Zaaknummer
30234
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van een militair in een ontuchtzaak wegens gebrek aan opzet op dwang

Op 18 maart 2024 heeft de militaire kamer van de Rechtbank Gelderland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een militair, die werd beschuldigd van het plegen van ontuchtige handelingen. De verdachte werd vrijgesproken van de tenlasteleggingen, die inhielden dat hij een collega had gedwongen tot het ondergaan van ontuchtige handelingen op de militaire vliegbasis te Volkel op 21 november 2022. De militaire kamer oordeelde dat er geen bewijs was voor de aanwezigheid van dwang, geweld of bedreiging, zoals vereist onder artikel 246 van het Wetboek van Strafrecht. De kamer concludeerde dat de omgang tussen de verdachte en de aangeefster al langere tijd zeer vrij en informeel was, met wederzijdse instemming voor seksuele getinte interacties. Dit leidde tot de conclusie dat de verdachte niet wist en ook redelijkerwijs niet had moeten weten dat de aangeefster deze keer niet instemde met de handelingen. De militaire kamer sprak de verdachte vrij van zowel het primair als het subsidiair tenlastegelegde. Tevens werd de benadeelde partij, de aangeefster, niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering tot schadevergoeding, aangezien er geen bewezenverklaring was.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Arnhem
Parketnummer: 05/030234-23
Datum uitspraak : 18 maart 2024
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige militaire kamer
in de zaak van
de officier van justitie
tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1996 in Helmond,
wonende aan de [adres] ,
raadsman mr. B. Çiçek, advocaat in Breda.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting
van 4 maart 2024.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 21 november 2022 op de militaire vliegbasis te Volkel, gemeente Maashorst, door geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid, [slachtoffer] heeft gedwongen tot het plegen en/of dulden van een of meer ontuchtige handelingen, te weten
- het meermalen, althans eenmaal, duwen/stoten met zijn, verdachtes, geslachtsdeel tegen de benen en/of het schaambot van die [slachtoffer] , althans de voorzijde van het lichaam van die [slachtoffer] , waarbij dat geweld en/of die één of meer andere feitelijkheden en/of die bedreiging met geweld en/of met één of meer andere feitelijkheden er in heeft/hebben bestaan dat verdachte,
- voornoemde ontuchtige handelingen onverhoeds heeft verricht en die [slachtoffer] hiermee heeft overrompeld en/of
- onverhoeds tegenover en/of tegen die [slachtoffer] (borst tegen borst) aan is gaan staan, terwijl haar benen zich tussen zijn, verdachtes, benen bevonden en/of
- onverhoeds die [slachtoffer] heeft vastgepakt en/of heeft vastgehouden, waardoor die [slachtoffer] haar armen niet kon bewegen, aldus misbruik heeft gemaakt van zijn fysieke overwicht op die [slachtoffer] en/of
- in het oor van die [slachtoffer] heeft gehijgd en/of gekreund en/of hierbij de woorden heeft toegevoegd: "Ah [slachtoffer] , ah [slachtoffer] " en/of
- misbruik heeft gemaakt van het uit feitelijke verhoudingen en omstandigheden voortvloeiende overwicht op die [slachtoffer] , gelet op het lengteverschil tussen die [slachtoffer] en verdachte;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij als militair op of omstreeks 21 november 2022, op de militaire vliegbasis te Volkel, gemeente Maashorst, in elk geval in Nederland, opzettelijk [slachtoffer] , die toen militair was, althans die bij of ten behoeve van de krijgsmacht werkzaam was, feitelijk heeft bedreigd met geweld en/of feitelijk heeft aangerand door toen en daar opzettelijk meermalen, althans eenmaal,te duwen en/of te stoten met zijn, verdachtes, geslachtsdeel tegen de benen en/of het schaambot van die [slachtoffer] , althans de voorzijde van het lichaam van die [slachtoffer] ;

2.De standpunten

De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het primair tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen kan worden en heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot het verrichten van 70 uren werkstraf subsidiair 35 dagen hechtenis.
De verdediging heeft voor vrijspraak gepleit ten aanzien van het primair en subsidiair tenlastegelegde.

3.Overwegingen ten aanzien van het bewijs

Aangeefster heeft in het informatieve gesprek zeden en in haar aangifte verklaard dat zij in de kantine (drivers corner) met haar billen tegen een tafel stond. Verdachte was ook in de kantine en hij zou gezegd hebben dat hij last had van zijn piemel. Nadat aangeefster hierop had gereageerd, kwam verdachte opeens tegen haar aanstaan. Hij had zijn benen strak om haar heen en zijn armen om haar rug. Zij voelde zijn piemel tegen haar schaambot. Hij zei hierbij: “ahh [slachtoffer] , ahh [slachtoffer] ”. Aangeefster zou meermalen gezegd hebben: “je bent me nu aan het aanranden”, maar volgens aangeefster was verdachte zich hier niet bewust van. Hij zei dat hij pas weg zou gaan als aangeefster hem een knuffel gaf. Aangeefster en verdachte hadden een goede band, ze waren echt maatjes en geinden veel met elkaar. Verdachte heeft ooit tegen haar gezegd dat hij verliefd op haar was, waarop zij zou hebben gezegd dat als haar relatie uit zou gaan, verdachte de eerste was.
Aangeefster heeft besloten om aangifte te doen, omdat zij wil dat het niet meer als normaal wordt gezien dat er pikante grappen worden gemaakt tegen collega’s onderling. Zij doet wel mee, maar ze is het zat. Zij wil dat collega’s professioneel met elkaar omgaan en zij wil een duidelijke grens trekken met haar aangifte.
Getuige [getuige] heeft verklaard dat verdachte zei dat hij zin had om iemand aan te douwen, zo is hij altijd. Verdachte zei ook dat hij last had van zijn zak. Verdachte pakte aangeefster vervolgens vast en reed tegen haar aan. Aangeefster zei op een lachende en sarcastische toon: “je bent mij nu aan het verkrachten he”. Ze moest hierbij lachen. Volgens getuige klinkt aangeefster bozer of geprikkelder als zij iets zegt wat zij echt meent. Aangeefster was nu meer lachend en blij, alsof ze vrolijk was. Ze heeft ook niet stop geroepen, of laat me los. Aangeefster en verdachte knuffelden elkaar wel vaker en ze dansten ook vaak met elkaar. Verdachte pakte haar wel eens bij haar billen en zij deed dit ook bij hem. Haar handen lagen soms op zijn billen en ook kneep zij er in. Aangeefster deed dit ook bij andere collega’s, soms uit het niets. Dan liep er een collega langs en gaf aangeefster hem een tik op de billen. Dit kon op een werkdag of tijdens feestjes zijn.
Getuige [getuige 2] heeft verklaard dat aangeefster wel eens seksueel getinte opmerkingen maakte of tegen collega’s aanschuurde. Volgens getuige zijn ze allemaal heel close met elkaar. Aangeefster heeft gezegd dat zij bovenop verdachte zou springen en seks met hem zou willen als zij geen vriend had gehad. Zij stond ook wel eens tijdens feestjes tegen verdachte zijn pik aan te schuren.
Getuige [getuige 3] heeft verklaard dat verdachte en aangeefster best losbollig bij elkaar waren. Zij stak niet onder stoelen of banken dat zij verdachte aantrekkelijk vond. Ze maakte opmerkingen als “als ik nu geen vriend had gehad had ik je meegenomen naar mijn kamer”. Zij knuffelde hem van achter en zij pakte hem vast, ook op plekken zoals zijn ballen. Dan kwam ze aanlopen en stond verdachte bij zijn collega’s. ging zij achter hem staan en pakte hem bij zijn ballen, of ze liep lang en pakte hem gewoon bij zijn ballen. Of ze ging onderlangs, dan pakte ze hem met een hand vast en kneep in zijn ballen. Of via de zijkant. Verdachte liep dan meestal weg. Zij waren vaak samen aan het dansen en tegen elkaar aan het schuren. Aangeefster ging dan voorover tegen de bar aan staan om vervolgens tegen verdachte aanrijden. Haar kont kwam dan tegen zijn piemel.
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij naar aangeefster toe is gelopen en haar een intense knuffel heeft gegeven. Hij heeft hier geen slechte intenties bij gehad. Verdachte heeft verklaard dat hij niet bewust met zijn piemel tegen haar aan heeft geduwd. Het is allemaal op een lacherige toon gebeurd. Verdachte heeft verklaard dat binnen de groep pikante grappen werden gemaakt, dit was de gangtaal en de sfeer die er onderling hing. Het was normaal, aldus verdachte. Iedereen is schuldig geweest aan wat de norm was. Het was voor hen niet vreemd dat men zo met elkaar omging, omdat dit dagelijkse koek was. De collega’s gingen onderling los met elkaar om en waren (vooral op feestjes) handtastelijk naar elkaar. Dan gaven ze elkaar wel eens een tik op de billen als grap. Aangeefster en verdachte ook. Verdachte raakte haar wel eens bij haar billen aan en zij greep wel eens naar zijn pik of ballen.
Conclusie: vrijspraak
Tenlastegelegd is dat verdachte aangeefster heeft gedwongen tot het ondergaan van ontuchtige handelingen. Indien wordt uitgegaan van de verklaringen van aangeefster en getuige [getuige] , dan heeft verdachte zijn heupen en piemel tegen aangeefsters schaambeen aangeduwd en tegen haar “aangereden”, welke handelingen als seksueel van aard en (tussen collega’s) in strijd met de sociaal-ethische norm moet worden beschouwd. De vraag die de militaire kamer moet beantwoorden is of deze handelingen onder dwang hebben plaatsgevonden.
Ingevolge de artikel 246 van het Wetboek van Strafrecht moet bij dwang sprake zijn van geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid. Naar het oordeel van de militaire kamer blijkt uit het dossier niet dat sprake is geweest van geweld of bedreiging met geweld tegen aangeefster. De vraag die de militaire kamer dan vervolgens nog moet beantwoorden is of sprake is geweest van een andere feitelijkheid, dan wel bedreiging daarmee.
Voor een bewezenverklaring van opzet op dwang door een andere feitelijkheid zal vast moeten komen te staan dat verdachte opzet had op het tegen de wil van aangeefster doen ondergaan van de tenlastegelegde handelingen. De militaire kamer is van oordeel dat dit niet het geval is. Uit de aangifte, de getuigenverklaringen en de verklaring van verdachte blijkt dat aangeefster en verdachte al langere tijd op een zeer vrije manier met elkaar omgingen, waarbij over en weer seksueel getinte opmerkingen werden gemaakt en zij elkaar met regelmaat en met wederzijdse instemming op verschillende plekken aanraakten, waaronder op de billen en/of geslachtsdelen en waarbij zij tegen elkaar aanschuurden en dansten. Dit gebeurde niet alleen tussen aangeefster en verdachte, maar dit was klaarblijkelijk de norm in hoe men met elkaar omging binnen het team waarin zij werkzaam waren. Gelet op de omgang die aangeefster en verdachte al langere tijd met elkaar hadden, en mede gelet op de omgangsnormen binnen het team, is de militaire kamer van oordeel dat verdachte niet wist en ook redelijkerwijs niet had moeten weten dat aangeefster dit keer niet van de handelingen van verdachte gediend was. Gelet op voorgaande heeft verdachte geen opzet gehad op de dwang, ook niet in voorwaardelijke zin.
De militaire kamer is alles afwegend van oordeel dat niet bewezen is dat de seksuele handelingen in strafrechtelijke zin onder dwang hebben plaatsgevonden en spreekt verdachte vrij van zowel het primair als het subsidiair tenlastegelegde.
Ten overvloede overweegt de militaire kamer dat het zorgelijk te noemen is dat binnen het team van verdachte een impliciete norm is ontstaan als het gaat om hoe men als professionals en collega’s met elkaar omgaat, die ver af staat van de sociaal-ethische norm die in het algemeen in de maatschappij gehanteerd wordt. Men sprak elkaar er ook niet op aan dat bepaald gedrag (mogelijk) ongepast was, terwijl voor een buitenstaander meteen duidelijk zou zijn geweest dat geen sprake was van professioneel gedrag. Voor de krijgsmacht geldt eens temeer dat juist daar mannen en vrouwen intensief en onder verschillende uitdagende omstandigheden met elkaar moeten samenwerken, waarbij normen en waarden over hoe met elkaar om te gaan cruciaal zijn om een sociaal veilige werk- en leefomgeving te creëren. Daarom wordt juist binnen de krijgsmacht hieraan veel aandacht besteed.

4.De beoordeling van de civiele vordering

De benadeelde partij [slachtoffer] heeft in verband met het ten laste gelegde een vordering tot schadevergoeding ingediend. De benadeelde partij vordert € 1.500,- aan materiële schade en € 2.006,40 aan smartengeld, beide vermeerderd met de wettelijke rente. Verder is om oplegging van de schadevergoedingsmaatregel verzocht.
Overweging van de militaire kamer
Nu de militaire kamer niet tot een bewezenverklaring komt, zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk worden verklaard in de vordering.

5.De beslissing

De militaire kamer:
 spreekt verdachte vrij van het tenlastegelegde;
 verklaart de benadeelde partij [slachtoffer] niet-ontvankelijk in de vordering;
Dit vonnis is gewezen door mr. Y.H.M. Marijs (voorzitter), mr. Y. van Wezel, rechter en Kapitein ter Zee (LD) mr. F.E. Venema (militair lid), in tegenwoordigheid van L. Willems, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 18 maart 2024.