ECLI:NL:RBGEL:2024:1548

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
21 maart 2024
Publicatiedatum
20 maart 2024
Zaaknummer
c/05/431668 / KG ZA 24-43
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Kort geding over executiegeschil en geldleningen tussen BIG WHEELZ GROUP EUROPE B.V. en gedaagden

In deze zaak heeft BIG WHEELZ GROUP EUROPE B.V. (BWGE) een kort geding aangespannen tegen gedaagden, die betrokken zijn bij een executiegeschil over een authentieke akte van geldlening. De procedure is gestart na een koopovereenkomst van 11 augustus 2021, waarbij BWGE en gedaagde 1 een overeenkomst hebben gesloten voor de overname van aandelen in Spyder Wheelz. BWGE heeft een deel van de koopprijs voldaan en het resterende bedrag omgezet in geldleningen aan gedaagde 1. Gedaagde 1 heeft op 29 januari 2024 executoriaal beslag gelegd op de aandelen van BWGE, wat aanleiding gaf tot deze procedure. BWGE vordert onder andere de opheffing van de beslagen en het staken van de executie, terwijl gedaagden in reconventie betaling van een geldsom vorderen. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat BWGE niet aannemelijk heeft gemaakt dat de geldlening niet opeisbaar is en dat de vorderingen van BWGE worden afgewezen. Tevens is geoordeeld dat gedaagden recht hebben op informatie over de activa van Spyder Wheelz, en BWGE is veroordeeld om deze informatie te verstrekken.

Uitspraak

RECHTBANK Gelderland

Civiel recht
Zittingsplaats Arnhem
Zaaknummer: C/05/431668 / KG ZA 24-43
Vonnis in kort geding van 21 maart 2024
in de zaak van
BIG WHEELZ GROUP EUROPE B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
eisende partij in conventie,
verwerende partij in reconventie,
hierna te noemen: BWGE,
advocaten: mr. D.V. Meijers-Ploegmakers en mr. J.G.C. Scheurink te 's-Hertogenbosch,
tegen

1.[gedaagde 1] ,

gevestigd te [plaats 1] en kantoorhoudende te [plaats 2] ,
2.
[gedaagde 2],
wonende te [plaats 2] ,
gedaagde partijen in conventie,
eisende partijen in reconventie,
hierna te noemen: gezamenlijk [gedaagden] en afzonderlijk [gedaagde 1] en [gedaagde 2] ,
advocaat: mr. M. Straus te Amsterdam.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 12 februari 2024 met producties 1 tot en met 51
- de akte overlegging producties 52 tot en met 55, tevens houdende wijziging/vermeerdering van eis van BWGE
- de conclusie van antwoord tevens eis in reconventie met producties 1 tot en met 70
- het e-mailbericht van 21 februari 2024 met (bedoeld zal zijn:) productie 71 van [gedaagden]
- de mondelinge behandeling van 22 februari 2024
- de pleitnota van BWGE
- de pleitnota van [gedaagden]
- het verkort proces-verbaal van de mondelinge behandeling
- het e-mailbericht van BWGE en de brief van [gedaagden] van 28 februari 2024, waarin verzocht is vonnis te wijzen.

2.De feiten

2.1.
Op 11 augustus 2021 hebben BWGE en [gedaagde 1] een koopovereenkomst gesloten tere zake van de overname van de aandelen in Spyder Rent Group Nederland B.V. (thans en hierna: Spyder Wheelz) tegen een koopprijs van € 8.700.000,00. Bij levering van de aandelen heeft BWGE een bedrag van € 7.300.000,00 aan [gedaagde 1] voldaan. Het restant van de koopprijs van € 1.400.000,00 is omgezet in twee geldleningen van [gedaagde 1] aan BWGE. Verder zijn partijen overeengekomen dat tot zekerheid van de geldleningen BWGE aan [gedaagde 1] een tweede pandrecht zal verlenen op de aandelen in Spyder Wheelz en dat Spyder Wheelz aan [gedaagde 1] een tweede pandrecht zal verlenen op al haar activa.
2.2.
In de koopovereenkomst is verder, voor zover van belang, het volgende bepaald:
Artikel 4 - Betaling van de koopprijs
(…)
Het restant gedeelte van de Koopprijs, te weten een bedrag van € 1.400.000,- (…) zal op de Leveringsdatum worden omgezet in een tweetal geldleningen door Koper te betalen aan Verkoper, waarbij uiterlijk op 31 december 2021 een bedrag van € 500.000,00 (…) en uiterlijk op 31 december 2022 een bedrag van € 900.000,00 (…) aan Verkoper zal worden betaald. De vorderingen uit hoofde van deze geldleningen zijn achtergesteld bij de vorderingen van de Rabobank uit hoofde van de overnamefinanciering.
De hiervoor bedoelde leningen zullen worden vastgelegd in een overeenkomst van geldlening, waarvan een concept is aangehecht als
Bijlage 7. (…) De aflossing van de geldleningen conform het bepaalde in artikel 4.2 kan alleen op een later tijdstip plaatsvinden indien en voor zover tijdige aflossing op grond van de voorwaarden van de Rabobank uit hoofde van de overnamefinanciering aantoonbaar niet meer mogelijk is. (…) De geldleningen zullen zo spoedig mogelijk uit de vrije cash flow van de Vennootschap [Spyder Wheelz, voorzieningenrechter] worden afgelost met inachtneming van de voorwaarden die de Rabobank daaraan heeft gesteld in het kader van de overnamefinanciering.
4. Tenzij anders overeengekomen door Partijen, zal Koper niet zonder voorafgaande goedkeuring van Verkoper tot het moment waarop onder de overeenkomst van geldlening geen bedragen meer open staan (uit hoofde van terugbetaling van de bedragen van € 500.000,- en € 900.000,-, alsmede van de betaling van de verschuldigde rente (waaronder van het bedrag van € 100.000,-) of anderszins), de voorwaarden van de overnamefinanciering wijzigen, de overnamefinanciering versneld aflossen, geen andere financieringen, hoe ook genaamd en uit welke hoofde dan ook, aantrekken en/of enige andere zekerheden verstrekken, (…) tenzij deze wijziging geen afbreuk doet aan de rechten van Verkoper. (…)
5. In verband met het feit dat Verkoper voor de (terug)betaling van de in artikel [bedoeld zal zijn:] 4 leden 2 en 3 genoemde bedragen afhankelijk is van tijdige aflossing door Koper, c.q. de Vennootschap in van de overnamefinanciering zoals verkregen van de Rabobank en de aflossing van deze overnamefinanciering weer afhangt van de door de Vennootschap (geconsolideerd) te behalen EBITDA, verbindt de Koper zich – mede namens de Vennootschap – geen handelingen te verrichten die hoofdzakelijk het doel, effect of gevolg hebben dat de EBITDA van de Vennootschap over enig jaar gedurende de periode dat de geldleningen nog niet volledig zijn terugbetaald, wordt verminderd of negatief wordt beïnvloed. Voorbeelden van deze handelingen zijn als
Bijlage 8opgenomen.
In verband met de in de koopprijs vervatte goodwill is in artikel 10 een concurrentie- en geheimhoudingsbeding opgenomen, waarin is bepaald dat bij schending daarvan een direct opeisbare boete wordt verbeurd van € 750.000,00 voor iedere overtreding en € 25.000,00 voor iedere dag dat die overtreding voortduurt.
2.3.
De afspraken over de terugbetaling van de geldleningen zijn vastgelegd in een notariële akte van geldlening van 11 augustus 2021. Hierin is in artikel 5 bepaald dat de looptijd van de lening eindigt op 31 december 2026. In artikel 6 is het volgende bepaald:
Aflossing.
1. a. De Schuldenaar zal op (…) (31-12-2021) een bedrag groot (…) (€ 500.000,00) aan de Schuldeiser betalen ter aflossing van de Schuld.
b. De Schuldenaar zal vervolgens op (…) (31-12-2022) een bedrag groot (…) (€ 900.000,00) aan de Schuldeiser betalen ter aflossing van de Schuld.
2. A. De hiervoor in lid 1 letter a omschreven aflossing vindt plaats indien en zodra is vastgesteld dat de EBITDA van de Schuldenaar (…) over het boekjaar tweeduizend éénentwintig van de Schuldenaar per (…) (31-12-2021) ten minste (…) (€ 2.000.000,00) bedraagt én deze aflossing mogelijk is zonder dat de [bedoeld zal zijn:] Schuldenaar aantoonbaar in een situatie komt te verkeren, waarbij zij niet in staat is om aan haar (betalings)verplichtingen jegens de Rabobank te voldoen (hierna:
“verzuimsituatie”). Indien aantoonbaar sprake is van een verzuimsituatie, zal de Schuldenaar het (nog) niet afgeloste gedeelte van de Schuld (inclusief de daarover aangegroeide rente) voor zover mogelijk en toegestaan onder de overnamefinanciering voldoen indien en zodra niet langer sprake is van een verzuimsituatie. Aflossing zal dan zo spoedig mogelijk nadat niet langer sprake is van de verzuimsituatie [plaatsvinden, voorzieningenrechter];
en
b. De hiervoor in lid 1 letter b omschreven aflossing vindt plaats indien en zodra is vastgesteld dat de EBITDA van de Schuldenaar (…) over het boekjaar tweeduizend tweeëntwintig van de Schuldenaar per (…) (31-12-2022) ten minste (…) (€ 4.000.000,00) bedraagt én deze aflossing mogelijk is zonder dat de [bedoeld zal zijn:] Schuldenaar aantoonbaar in een verzuimsituatie komt te verkeren. Indien aantoonbaar sprake is van een verzuimsituatie, zal de Schuldenaar het (nog) niet afgeloste gedeelte van de Schuld (inclusief de daarover aangegroeide rente) voor zover mogelijk en toegestaan onder de overnamefinanciering voldoen indien en zodra niet langer sprake is van een verzuimsituatie. Aflossing zal dan zo spoedig mogelijk nadat niet langer sprake is van de verzuimsituatie [plaatsvinden, voorzieningenrechter];
(…).
In artikel 8 lid 6 is bepaald dat BWGE niet bevoegd is enig bedrag dat zij uit hoofde van de geldleningsovereenkomst aan [gedaagde 1] is verschuldigd, te verrekenen met enige vordering van BWGE op [gedaagde 1] en in artikel 8 lid 7 heeft BWGE uitdrukkelijk afstand gedaan van onder meer haar opschortingsrecht.
Over de geldlening is BWGE een vast bedrag van € 100.000,00 aan rente verschuldigd, te voldoen op uiterlijk 31 december 2022. Indien de in artikel 6 vermelde aflossingen niet plaatsvinden, is BWGE vanaf 1 januari 2023 zes procent rente per jaar verschuldigd over het nog niet afgeloste deel van de geldlening. In artikel 10 lid 1 is bepaald dat de geldlening onmiddellijk opeisbaar is als enig bedrag ter zake van de schuld, rente, aflossing, vergoedingen of kosten, niet, niet geheel, niet tijdig of niet behoorlijk wordt voldaan of BWGE tekortschiet in de nakoming van één of meer van haar andere verplichtingen uit de overeenkomst. In dat geval zal BWGE in verzuim zijn en zal de schuld, inclusief rente, onmiddellijk en volledig opeisbaar zijn, zonder nadere ingebrekestelling of rechterlijke tussenkomst.
2.4.
Ter zekerheid van de voldoening van de geldlening(en) heeft BWGE ten behoeve van [gedaagde 1] bij akte van 11 augustus 2021 een tweede recht van pand gevestigd op de aandelen in Spyder Wheelz. Bij gerectificeerde akte van 10 januari 2022 heeft Spyder Weelz ten behoeve van [gedaagde 1] een tweede recht van stil pand gevestigd op al haar activa. In artikel 6 van laatstgenoemde akte is voor zover van belang, het volgende vermeld:
(…)
De Pandgever is verplicht aan de Pandnemer op diens eerste verzoek alle gegevens en informatie te verstrekken die de Pandgever nodig acht om haar pandrecht uit te oefenen, als ook de Pandnemer in dat kader inzage te verschaffen in haar administratie.
2.5.
De aandelen in Spyder Wheelz zijn op 11 augustus 2021 aan BWGE geleverd.
2.6.
BWGE heeft op 31 december 2022 een betaling aan [gedaagde 1] verricht van € 41.981,37 met de omschrijving: “
rente achtergestelde lening minus verrekening conform specificatie 29-12-2022”. Dit betreft de overeengekomen vaste rente van € 100.000,00 over de geldlening.
2.7.
Op 13 maart 2023 hebben BWGE, [gedaagde 1] en Spyder Wheelz een tweetal overeenkomsten gesloten, één voor het project ‘DRIVE’ en één voor het project ‘SURE’. Deze gezamenlijke projecten zullen door [gedaagde 1] zelfstandig worden voortgezet. Aangezien partijen van mening verschilden over de vraag of de activiteiten binnen deze projecten onder het concurrentiebeding van de koopovereenkomst van 11 augustus 2021 vielen, hebben zij afgesproken dat [gedaagde 1] voor deze projecten een vrijstelling daarvan krijgt.
2.8.
BWGE heeft op 31 maart 2023 en 30 juni 2023 betalingen aan [gedaagde 1] verricht van ieder € 21.000,00 met de omschrijving: “
Rente lening 1e kw 2023”en “
Rente lening 2e kw 2023”.
2.9.
Op 4 augustus 2023 heeft de Rabobank de door haar verstrekte financiering aan BWGE opgezegd. BWGE was op dat moment een bedrag van € 3.631.467,00 aan de Rabobank verschuldigd. In die brief staat onder meer het volgende:
In 2022 tot medio 2023 zijn substantiële verliezen geleden binnen BWGE en is er sprake van een onvoldoende EBITDA om rente-, aflossing en vervangingsinvesteringen te kunnen voldoen. Ten opzichte van de bank is er sprake van een doorbreking van de overeengekomen EBITDA convenant. Daarnaast zijn verdere voorwaarden niet nagekomen zoals: de management fee bepaling, de niet-onttrekkingsbepaling.
De liquiditeitstekorten die door het voorgaande zijn ontstaan zijn opgevangen door onder meer storting van aanvullend risicodragend kapitaal en mutaties in het werkkapitaal (…). Ook de belastingpositie is opgelopen (…)
U kunt uw aflossingsverplichtingen van de financiering niet meer betalen.
2.10.
Ook heeft Rabobank de met BWGE gesloten leaseovereenkomsten opgezegd, waarvoor BWGE een bedrag van € 59.043,17 was verschuldigd aan Rabobank. Ter afkoop van de totale schuld aan de Rabobank is een concept vaststellingsovereenkomst opgemaakt tussen BWGE en de Rabobank.
2.11.
In de periode van 26 augustus 2023 tot en met 1 september 2023 hebben partijen diverse e-mailberichten gewisseld over onder meer de concept vaststellingsovereenkomst tussen BWGE en de Rabobank, het verstrekken van de jaarcijfers 2022 door BWGE aan [gedaagde 1] , de door BWGE in gang gezette herfinanciering en de door BWGE aan [gedaagde 1] verschuldigde rente. Bij e-mailbericht van 31 augustus 2023 heeft de advocaat van [gedaagde 1] aan BWGE meegedeeld dat hij heeft moeten constateren dat BWGE in strijd heeft gehandeld met de artikelen 4.4 en 4.5 en bijlage 8 van de koopovereenkomst, onder meer door zonder toestemming van [gedaagde 1] rekening-courantleningen aan te gaan, en dat BWGE ook haar verplichting tot het maandelijks betalen van de rente niet is nagekomen. Verder wordt erop gewezen dat BWGE in strijd heeft gehandeld met haar verplichtingen jegens de Rabobank. Namens [gedaagde 1] wordt in dat e-mailbericht vermeld dat zij niet bereid is haar positie op te geven en dat zij niet akkoord gaat met het vestigen van een eerste recht van pand op de activa van Spyder Wheelz ten behoeve van de herfinanciering.
2.12.
Op 29 augustus 2023 heeft BWGE met de Rabobank een vaststellingsovereenkomst gesloten waarin is afgesproken dat BWGE ter aflossing van de schuld een afkoopsom van in totaal € 1.650.000,00, te vermeerderen met een “earn-out” regeling, aan de Rabobank zal voldoen op uiterlijk 4 september 2023.
2.13.
Bij e-mail van 18 september 2023 heeft BWGE aan [gedaagde 1] bericht dat zij de facturen ten aanzien van de boeterentes, waarop [gedaagde 1] aanspraak maakt in verband met het te laat betalen van de rente over de geldlening, niet zal voldoen in verband met de mondelinge afspraak tussen [gedaagde 2] en [betrokkene 1] (de directeur van BWGE). BWGE vermeldt in dat e-mailbericht dat zij begrijpt dat [gedaagde 1] op die afspraak (rentebetaling per kwartaal in plaats van per maand) wil terugkomen en dat zij de verschuldigde rente over juli en augustus 2023 direct zal voldoen en de verschuldigde rentebetalingen voortaan per maand zal verrichten.
2.14.
In reactie hierop heeft [gedaagde 1] bij e-mailbericht van 19 september 2023 aan BWGE meegedeeld dat zij de gestelde mondelinge afspraak over de rentebetalingen betwist en heeft zij BWGE aangemaand om de boeterente binnen drie dagen te betalen.
2.15.
In de periode van 18 september 2023 tot en met 31 januari 2024 heeft BWGE aan [gedaagde 1] maandelijks rente betaald, in totaal een bedrag van € 49.000,00.
2.16.
Bij brief van 5 oktober 2023 heeft de advocaat van [gedaagde 1] aan BWGE meegedeeld dat zij in strijd heeft gehandeld met de artikelen 4.4. en 4.5 van de koopovereenkomst. Volgens [gedaagde 1] heeft BWGE geen voorafgaande goedkeuring gevraagd en gekregen voor de herfinanciering en heeft BWGE handelingen verricht die de EBITDA negatief hebben beïnvloed. Ook is BWGE andere verplichtingen uit de koop- en geldleningsovereenkomst niet nagekomen. Hierdoor is het vertrouwen van [gedaagde 1] in BWGE geschaad. [gedaagde 1] wenst dat de koopovereenkomst en de geldleningsovereenkomst onverkort worden nageleefd en sommeert BWGE tot betaling van de verschuldigde boeterentes over de maanden januari tot en met augustus 2023. Verder stelt [gedaagde 1] dat de geldlening door het niet betalen van de boeterentes direct opeisbaar is geworden en sommeert zij BWGE het openstaande bedrag te voldoen. Daarnaast wordt BWGE verzocht een up-to-date lijst te verstrekken van de activa waarop het pandrecht van [gedaagde 1] rust.
2.17.
Bij brief van 25 oktober 2023 heeft de heer [betrokkene 2] , belangenbehartiger van Spyder Wheelz, aan [gedaagden] bericht dat zij het concurrentie- en geheimhoudingsbeding uit de koopovereenkomst hebben geschonden. Spyder Wheelz maakt daarom aanspraak op de contractuele boete en sommeert [gedaagden] om een bedrag van € 1.500.000,00 te voldoen. In het begeleidende e-mailbericht aan de advocaat van [gedaagden] wordt verder betwist dat BWGE in strijd met de koop- en/of geldleningsovereenkomst heeft gehandeld, of dat zij anderszins is tekortgeschoten.
2.18.
Op 17 januari 2024 heeft [gedaagde 1] de op 29 december 2023 door de notaris opgemaakte grosse van de akte van geldlening aan BWGE laten betekenen en bevel gedaan tot betaling van € 1.400.000,00, vermeerderd met de kosten van het exploot.
2.19.
Bij e-mailbericht van 19 januari 2014 heeft de advocaat van BWGE aan de advocaat van [gedaagden] bericht dat de geldlening niet direct opeisbaar is en dat daarom niet zal worden voldaan aan het bevel tot betaling. Verder wordt in die brief opnieuw ingegaan op de schending van het concurrentie- en geheimhoudingsbeding. Vanwege meerdere overtredingen hebben [gedaagden] volgens BWGE inmiddels een bedrag van € 5.525.000,00 aan boetes verbeurd. [gedaagden] worden gesommeerd tot betaling van dit bedrag, tot het staken van het handelen in strijd met de bedingen en tot het staken van de executie op basis van het exploot van 17 januari 2024.
2.20.
Bij e-mailbericht van 22 januari 2024 heeft de advocaat van [gedaagden] in reactie hierop aan de advocaat van BWGE meegedeeld dat [gedaagden] betwisten dat zij het concurrentie- en geheimhoudingsbeding hebben overtreden.
2.21.
Bij brief van 23 januari 2024 aan de advocaat van BWGE heeft de advocaat van [gedaagde 1] met een beroep op artikel 6 lid 2 van de pandakte BWGE verzocht en voor zover nodig gesommeerd om alle gegevens en informatie te verschaffen met betrekking tot de bezittingen die [gedaagde 1] nodig heeft om haar pandrecht uit te oefenen.
2.22.
Op 29 januari 2024 heeft [gedaagde 1] ten laste van BWGE executoriaal beslag laten leggen op de aandelen van Spyder Wheels, Euro Wheelz en Spyder Wheelz Lease.
2.23.
Op 2 februari 2024 is door de voorzieningenrechter van deze rechtbank verlof verleend aan BWGE voor het leggen van conservatoir (derden)beslag ten laste van [gedaagden] , waarbij de vordering van BWGE is begroot op € 6.407.500,00. Op 5 februari 2024 heeft BWGE conservatoir (derden)beslag laten leggen ten laste van [gedaagden] onder de Rabobank, Van Lanschot Kempen en op de woning van [gedaagde 2] .
2.24.
Op 8 februari 2024 heeft [gedaagde 1] ten laste van BWGE executoriaal beslag laten leggen onder de ING Bank. Dat beslag heeft doel getroffen voor een bedrag van € 1.400,00.

3.Het geschil

in conventie
3.1.
BWGE vordert na wijziging/vermeerdering van eis bij vonnis in kort geding, uitvoerbaar bij voorraad:
I. om de ten laste van BWGE op 29 januari 2024 en 8 februari 2024 gelegde
executoriale beslagen op te heffen en [gedaagde 1] te bevelen, althans te gebieden, om binnen 24 uur na betekening van het vonnis schriftelijk mededeling te doen aan Spyder Wheelz B.V., EuroWheelz B.V., SpyderWheelz Lease B.V. en ING Bank N.V. dat de ten laste van BWGE gelegde executoriale beslagen zijn opgeheven onder gelijktijdige overlegging van de brieven aan de advocaten van BWGE, op straffe van een aan BWGE te betalen dwangsom ad € 100.000,00 per overtreding, te vermeerderen met een bedrag ad € 5.000,00 per dag of dagdeel dat de overtreding voortduurt, één en ander met een maximum van € 1.000.000,00, althans een nader door de voorzieningenrechter in goede justitie te bepalen dwangsom;
II. om [gedaagde 1] te bevelen, althans te gebieden, om de executie van de
geldleningsovereenkomst en de executie van de aan [gedaagde 1] verleende pandrechten te staken en gestaakt te houden, op straffe van een aan BWGE te betalen dwangsom ad € 1.500.000,00 per overtreding, te vermeerderen met een bedrag ad € 50.000,00 per dag of dagdeel dat de overtreding voortduurt, één en ander met een maximum van € 10.000.000,00, althans een nader door de voorzieningenrechter in goede justitie te bepalen dwangsom, subsidiair de executie van de geldleningsovereenkomst en de executie van de aan [gedaagde 1] verleende pandrechten te schorsen tot het moment dat daarover onherroepelijk in een bodemprocedure is beslist, althans meer subsidiair een nader door de voorzieningenrechter in goede justitie te bepalen voorziening te treffen;
III. om [gedaagde 1] te veroordelen tot terugbetaling aan BWGE van al hetgeen [gedaagde 1] heeft ontvangen van de ING Bank N.V. uit hoofde van het executoriale derdenbeslag;
IV. om PDFW Holding c.s. te bevelen, althans te gebieden, om artikel 10.1 sub iii. en artikel 10.2 van het concurrentie- en geheimhoudingsbeding uit de Koopovereenkomst onverkort na te komen, op straffe van een aan BWGE te
betalen dwangsom ad € 750.000,00 per overtreding, te vermeerderen met een bedrag ad € 25.000,00 per dag of dagdeel dat de overtreding voortduurt, één en ander met een maximum van € 5.000.000,00, althans een nader door de voorzieningenrechter in goede Justitie te bepalen dwangsom;
V. om [gedaagden] hoofdelijk te veroordelen tot betaling aan BWGE van een voorschot op de verbeurde contractuele boetes van € 3.000.000,00, althans een nader door de voorzieningenrechter in goede justitie te bepalen bedrag, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente ex artikel 6:119a 8W, subsidiair de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW, met ingang van 26 januari 2024, althans vanaf de dag der dagvaarding, althans vanaf de dag van het te wijzen vonnis, tot de dag der algehele voldoening;
een en ander met hoofdelijke veroordeling van [gedaagden] in de beslagkosten van € 6.796,03, de buitengerechtelijke incassokosten van € 8.197,75, de proces- en nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente over die bedragen als [gedaagden] deze niet binnen veertien dagen na betekening van het vonnis hebben voldaan.
3.2.
[gedaagden] voeren verweer. Zij concluderen tot niet-ontvankelijkheid van BWGE, dan wel tot afwijzing van haar vorderingen, met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van BWGE in de werkelijke kosten van deze procedure.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
in reconventie
3.4.
[gedaagden] vorderen bij vonnis in kort geding, uitvoerbaar bij voorraad:
I. BWGE te veroordelen binnen twee weken na het wijzen van vonnis € 1.400.000,00 aan [gedaagde 1] te betalen, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 18 september 2023;
II. BWGE te gebieden de conservatoire beslagen op de bankrekening van [gedaagden] op te heffen alsmede het gelegde conservatoire beslag op het woonhuis op te heffen binnen 48 uur na het wijzen van vonnis onder last van een dwangsom van € 20.000,00 per dag mocht BWGE nalaten één van de conservatoire beslagen binnen 48 uur na het wijzen van vonnis te hebben opgeheven.
III. BWGE te gebieden de informatie inzake de lijsten van alle activa per datum van heden van SpyderWheelz te verstrekken, uiterlijk binnen zeven dagen na het wijzen van vonnis onder last van een dwangsom van € 5.000,00 per dag indien BWGE nalaat deze informatie uiterlijk binnen zeven dagen na het wijzen van vonnis te hebben verstrekt;
een en ander met veroordeling van BWGE in de werkelijke kosten, inclusief nakosten van deze procedure.
3.5.
BWGE voert verweer. Zij concludeert tot niet-ontvankelijkheid van [gedaagden] , dan wel tot afwijzing van hun vorderingen, met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van [gedaagden] in de kosten van deze procedure.
3.6.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

in conventie
4.1.
Het spoedeisend belang vloeit voort uit de aard van het gevorderde en is ook niet weersproken door [gedaagden]
4.2.
BWGE heeft voorafgaand aan de mondelinge behandeling haar eis gewijzigd. [gedaagden] hebben hiertegen bezwaar gemaakt. De voorzieningenrechter laat de eiswijziging van BWGE toe, nu deze tijdig is aangekondigd en niet is gebleken dat [gedaagden] hierdoor in hun verdediging zijn geschaad.
Opheffing executoriaal beslag en staking / schorsing executie
4.3.
BWGE legt aan haar vorderingen strekkende tot opheffing van de ten laste van haar gelegde beslagen en tot staking van de executie van de geldleningsovereenkomst en van de aan [gedaagde 1] verleende pandrechten ten grondslag dat de geldlening (nog) niet opeisbaar is. BWGE stelt dat de looptijd van de overeenkomst eindigt op 31 december 2026 en dat zij voor die datum tot aflossing van het openstaande bedrag zal overgaan. Volgens BWGE behoefde zij in december 2021 en 2022 geen aflossingen aan [gedaagde 1] te verrichten, omdat daarvoor niet aan de voorwaarden van artikel 6 lid 2 van de geldleningsovereenkomst is voldaan. BWGE stelt dat zij met betrekking tot de verschuldigde rente niet in verzuim is, omdat zij mondeling met [gedaagde 1] had afgesproken dat de rente per kwartaal zou worden voldaan. Nadat [gedaagde 1] op deze afspraak is teruggekomen en aanspraak heeft gemaakt op boeterente, heeft BWGE de maandelijkse betalingen van de rente hervat. Van een betalingsachterstand is volgens BWGE dan ook geen sprake (geweest). Het onmiddellijk opeisen van de geldlening is dan ook in strijd met de redelijkheid en billijkheid, aldus BWGE.
4.4.
[gedaagden] hebben hiertegen ingebracht dat BWGE in verzuim is met hetgeen zij uit hoofde van de geldleningsovereenkomst had behoren te betalen en dat BWGE is tekortgeschoten in de nakoming van diverse verplichtingen uit de geldleningsovereenkomst. Daarom zijn [gedaagden] van mening dat de geldlening op grond van artikel 10 lid 1 van de geldleningsovereenkomst nu geheel opeisbaar is en dat zij gerechtigd zijn om tot executie daarvan over te gaan.
4.5.
De voorzieningenrechter overweegt als volgt. Vooropgesteld moet worden dat de grossen van in Nederland verleden authentieke akten na betekening aan de executant ten uitvoer kunnen worden gelegd, zo volgt uit artikel 430 Rv. De geldleningsovereenkomst van 11 augustus 2021 is een authentieke akte en de grosse daarvan is op 17 januari 2024 aan BWGE betekend. Niet in geschil is dat deze akte een executoriale titel oplevert. Het uitgangspunt is dat de executie op basis van een authentieke akte in beginsel uitvoerbaar is, zonder nadere toetsing van de rechtsverhouding en zonder rechterlijke tussenkomst. Niet in geschil is dat de vordering van [gedaagde 1] in die akte met voldoende bepaaldheid is omschreven, onder meer in artikel 10 lid 1 van de geldleningsovereenkomst waarin is bepaald dat de geldlening onmiddellijk opeisbaar is indien de rente, aflossing, vergoedingen en kosten niet geheel of niet tijdig worden voldaan of de schuldenaar tekortschiet in een of meer andere uit de overeenkomst voortvloeiende verplichtingen.
4.6.
Tussen partijen is in geschil of de geldlening onmiddellijk opeisbaar is geworden.
Voor opheffing van het executoriaal beslag of het staken van de executie, dient BWGE aannemelijk te maken dat de geldlening nog niet opeisbaar is. Dat heeft zij niet gedaan en dat kan in het bestek van dit kort geding ook niet worden vastgesteld. Vooralsnog is onvoldoende gebleken dat partijen een afwijkende afspraak hebben gemaakt met betrekking tot de betaling van de verschuldigde rente, in die zin dat de rente door BWGE in plaats van per maand per kwartaal zou mogen worden betaald, zoals BWGE stelt en [gedaagden] betwisten. Om dit te kunnen vaststellen is nader onderzoek en bewijslevering noodzakelijk en daarvoor leent de procedure in kort geding zich niet.
4.7.
BWGE stelt zich daarnaast op het standpunt dat zij niet is tekortgeschoten in de nakoming van haar verplichtingen uit de geldleningsovereenkomst, maar of dat juist is kan evenmin in dit kort geding worden vastgesteld. [gedaagden] hebben in dit verband onder meer gemotiveerd aangevoerd dat BWGE in het kader van de herfinanciering zonder voorafgaande goedkeuring van [gedaagde 1] (aanvullende) rekening-courant overeenkomsten is aangegaan met [bedrijf 1] en [bedrijf 2] en de Rabobank versneld heeft afgelost. Ook heeft BWGE volgens [gedaagden] in strijd gehandeld met bijlage 8 bij de koopovereenkomst en met het vervreemdingsverbod van artikel 6 van de akte tot het vestigen van pandrecht op de activa, door onder meer de leaseactiviteiten, die plaatsvonden in Spyder Wheelz, en de huurinkomsten daaruit over te dragen naar het later opgerichte SpyderWheelz Lease. Daarmee is volgens [gedaagden] ook de akte tot verpanding van de aandelen in Spyder Wheelz uitgehold. [gedaagden] voeren aan dat BWGE jegens [gedaagde 1] is tekortgeschoten in de nakoming van haar verplichtingen uit de akte van geldlening door niet aan haar verplichting tot aflossing van de geldlening te voldoen, waartoe zij op grond van artikel 6 van de akte van geldlening was gehouden aangezien er geen verzuimsituatie jegens de Rabobank (meer) bestond, en door ondanks het overeengekomen verrekenverbod van artikel 8 van de akte van geldlening, een beroep op verrekening te doen in verband met beweerdelijke verschuldigde boetes wegens overtredingen van het concurrentie- en geheimhoudingsbeding door [gedaagden] BWGE stelt weliswaar dat [gedaagde 1] door de herfinanciering niet in een slechtere positie is komen te verkeren maar juist in een betere positie, maar ook dat is betwist en kan in kort geding niet worden vastgesteld.
[gedaagde 1] is dan ook in beginsel gerechtigd tot tenuitvoerlegging van de geldleningsovereenkomst.
4.8.
Gelet op het voorgaande is vooralsnog ook niet voldoende komen vast te staan dat [gedaagde 1] in de gegeven omstandigheden misbruik maakt van haar bevoegdheid door de titel ten uitvoer te leggen. De voorzieningenrechter is van oordeel dat BWGE daartoe, tegenover het gemotiveerde verweer van [gedaagden] , onvoldoende heeft gesteld. Dat betekent dat in het kader van dit kort geding geen grond bestaat voor opheffing van de gelegde beslagen en/of staking van de executie door [gedaagde 1] .
4.9.
Een belangenafweging maakt dit niet anders. BWGE heeft in dat kader onvoldoende naar voren gebracht dat haar belang bij het behoud van de bestaande toestand zwaarder weegt dan het belang van [gedaagde 1] bij het doorzetten van de executie. BWGE stelt slechts dat zij door het beslag en de voorgenomen executie publieke en economische schade leidt, maar zij heeft dit standpunt niet onderbouwd. Daarnaast is onzeker of BWGE de door haar ter zitting aangeboden bankgarantie kan verkrijgen en biedt haar toezegging om niet tot vervreemding van de aandelen over te gaan onvoldoende zekerheid. Dat betekent dat voor schorsing van de executie evenmin plaats is en dat er geen grond is voor terugbetaling van het bedrag van € 1.400,00 dat [gedaagde 1] uit hoofde van het executoriaal beslag onder de ING Bank heeft ontvangen.
4.10.
De conclusie is dan ook dat de vorderingen onder I tot en met III worden afgewezen.
Schending concurrentie- en geheimhoudingsbeding
4.11.
Verder is tussen partijen in geschil of [gedaagden] het concurrentie- en geheimhoudingsbeding uit de koopovereenkomst hebben geschonden en of BWGE terecht aanspraak maakt op de contractuele boete(s).
4.12.
BWGE stelt dat [gedaagden] klanten en werknemers van Spyder Wheelz hebben benaderd en zich negatief over Spyder Wheelz en/of BWGE hebben uitgelaten met het doel BWGE schade toe te brengen. Ook hebben [gedaagden] een mailing verstuurd waarin zij volgens BWGE onterecht de indruk wekten dat Van der Valk een klant van hen is, terwijl Van der Valk in werkelijkheid een klant is van Spyder Wheelz. Hierdoor hebben [gedaagden] het concurrentie- en geheimhoudingsbeding uit de koopovereenkomst overtreden en contractuele boetes verbeurd van thans € 5.525.000,00, aldus BWGE. BWGE maakt in dit kort geding aanspraak op een voorschot op de contractuele boetes van € 3.000.000,00.
4.13.
[gedaagden] hebben de door BWGE gestelde schending van het concurrentie- en geheimhoudingsbeding gemotiveerd betwist. Om vast te kunnen stellen of het beding is geschonden en of contractuele boetes zijn verbeurd, is nader onderzoek nodig. Voor bewijslevering leent een kort gedingprocedure zich echter niet. Dit brengt met zich dat BWGE met haar stellingen onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat [gedaagde 1] het concurrentie- en geheimhoudingsbeding heeft geschonden en gehouden is het gevorderde voorschot op de contractuele boete(s) te voldoen. De vorderingen van BWGE onder IV en V worden daarom afgewezen.
Beslagkosten en buitengerechtelijke incassokosten
4.14.
BWGE heeft aanspraak gemaakt op beslagkosten en buitengerechtelijke incassokosten. Gelet op de afwijzing van de hiervoor beoordeelde vorderingen, bestaat geen grondslag om [gedaagden] te veroordelen tot betaling van de door BWGE gevorderde kosten. Ook deze vorderingen zullen worden afgewezen.
Proceskosten
4.15.
BWGE wordt in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. Er is geen reden om BWGE in de volledige kosten van juridische bijstand te veroordelen. Niet is gebleken dat BWGE misbruik van procesrecht heeft gemaakt. De proceskosten en de nakosten zullen aan de zijde van [gedaagden] conform het geldende liquidatietarief worden begroot op:
  • griffierecht € 9.825,00
  • salaris advocaat
  • nakosten
  • Totaal € 11.071,00.
in reconventie
Geldvordering
4.16.
De vordering van [gedaagden] onder I is een geldvordering. Bij een vordering tot betaling van een geldsom in kort geding is terughoudendheid op zijn plaats. Om een dergelijke vordering in kort geding te kunnen toewijzen is nodig dat die vordering in voldoende mate vaststaat. Ook moet er sprake zijn van omstandigheden die meebrengen dat, vanwege een grote mate van spoedeisendheid, een onmiddellijke voorziening moet worden getroffen. Ten slotte moet rekening worden gehouden met het restitutierisico dat de eiser het geldbedrag niet kan terugbetalen in het geval hij in de bodemprocedure alsnog in het ongelijk wordt gesteld.
4.17.
Partijen verschillen van mening over de vraag of de geldlening opeisbaar is. Het antwoord op die vraag is bepalend voor de toewijsbaarheid van de gevorderde geldsom. Om die vraag te kunnen beantwoorden is nader feitenonderzoek en/of nadere bewijslevering nodig, waarvoor deze kortgedingprocedure zich niet leent. Als gevolg daarvan is niet met voldoende mate van zekerheid vast te stellen dat de vorderingen in een bodemprocedure een zodanige kans van slagen hebben, dat daarop in deze procedure kan worden vooruitgelopen. Daarbij komt dat [gedaagde 1] reeds over een executoriale titel beschikt op grond waarvan zij beslagen heeft gelegd die zij - afhankelijk van de uitkomst van deze procedure - voornemens is om uit te winnen. In die zin heeft [gedaagde 1] geen voldoende spoedeisend belang bij de gevraagde voorziening. Al het voorgaande brengt met zich dat deze vordering zal worden afgewezen.
Opheffing conservatoire beslagen
4.18.
[gedaagden] vorderen verder opheffing van de conservatoire beslagen die BWGE in verband met haar aanspraak op de contractuele boete(s) uit hoofde van het concurrentie- en geheimhoudingsbeding ten laste van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] heeft gelegd. [gedaagden] betwisten dat zij het concurrentie- en relatiebeding hebben geschonden en dat BWGE aanspraak kan maken op de contractuele boete(s). Volgens hen is de vordering van BWGE daarom summierlijk ondeugdelijk en is het beslag onrechtmatig gelegd. Daarnaast stellen [gedaagden] dat hun belangen bij handhaving van de conservatoire beslagen ernstig worden gefrustreerd, omdat het doen van betalingen niet mogelijk is of wordt bemoeilijkt en zij hun bedrijf door de beslagen niet goed kunnen uitoefenen.
4.19.
De opheffing van een conservatoir beslag kan onder meer worden bevolen indien op straffe van nietigheid voorgeschreven vormen zijn verzuimd, summierlijk blijkt van de ondeugdelijkheid van het door de beslaglegger ingeroepen recht of van het onnodige van het beslag, of, als het beslag is gelegd voor een geldvordering, indien voor deze vordering voldoende zekerheid is gesteld. Daarnaast geldt dat de voorzieningenrechter bij een opheffingsvordering altijd de belangen van partijen dient af te wegen.
4.20.
Zoals hiervoor onder 4.13 is overwogen, kan in het kader van dit kort geding niet geoordeeld worden dat [gedaagden] het concurrentie- en geheimhoudingsbeding uit de koopovereenkomst hebben geschonden en dat zij een contractuele boete hebben verbeurd. Daarvoor is nadere bewijslevering nodig en daar leent een kort gedingprocedure zich niet voor. De voorzieningenrechter is van oordeel dat BWGE in dat kader wel voldoende heeft gesteld, zodat niet summierlijk van de ondeugdelijkheid van de vordering is gebleken. Dat het beslag onrechtmatig is, is in het bestek van dit kort geding niet komen vast te staan. [gedaagden] hebben daartoe onvoldoende gesteld. [gedaagden] hebben geen zekerheid geboden voor de vordering van BWGE, althans zij hebben daaraan bepaalde voorwaarden verbonden. Dit alles betekent dat niet is voldaan aan de in 4.18 genoemde criteria. Er is daarom geen grond voor het opheffen van de conservatoire beslagen.
4.21.
Een belangenafweging maakt dit niet anders. [gedaagden] hebben onvoldoende onderbouwd dat hun belang bij het opheffen van het beslag zwaarder weegt dan het belang van BWGE bij het behoud daarvan. Zij hebben weliswaar aangevoerd dat zij geen betalingen meer kunnen doen en dat het beslag hun bedrijfsuitoefening bemoeilijkt, maar dit standpunt is niet nader geconcretiseerd.
4.22.
De conclusie is dan ook dat de vordering tot opheffing van de conservatoire beslagen wordt afgewezen.
Afgifte bescheiden
4.23.
[gedaagden] vorderen BWGE te gebieden om de lijsten van alle activa per 22 februari 2024 (de datum van indiening van de conclusie van antwoord) van Spyder Wheelz aan hen te verstrekken. Zij hebben daar al diverse keren (schriftelijk) om verzocht, maar BWGE weigert aan dat verzoek gehoor te geven, aldus [gedaagden] BWGE stelt zich op het standpunt dat er geen juridische grondslag bestaat om de gevraagde stukken aan [gedaagden] ter beschikking te stellen. Dat is niet juist. Zoals [gedaagden] terecht stellen, volgt uit artikel 6.2 van de pandakte immers dat BWGE op eerste verzoek van [gedaagde 1] haar administratie dient te overleggen. De voorzieningenrechter ziet niet in waarom BWGE zich niet aan deze afspraak hoeft te houden. Dit gedeelte van de vordering van [gedaagden] wordt daarom toegewezen. Nu BWGE eerder heeft geweigerd een lijst van alle activa te verstrekken, ziet de voorzieningenrechter aanleiding een beperkte dwangsom op te leggen.
Proceskosten
4.24.
Aangezien beide partijen gedeeltelijk ongelijk krijgen, zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
in conventie
5.1.
wijst de vorderingen van BWGE af,
5.2.
veroordeelt BWGE in de proceskosten van € 11.071,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening als BWGE niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
5.3.
verklaart dit vonnis met betrekking tot de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad,
in reconventie
5.4.
gebiedt BWGE om binnen zeven dagen na betekening van het vonnis de informatie inzake de lijsten van alle activa per 22 februari 2024 van Spyder Wheelz aan [gedaagde 1] te verstrekken,
5.5.
veroordeelt BWGE om aan [gedaagde 1] een dwangsom te betalen van € 1.000,00 voor iedere dag of gedeelte daarvan dat zij niet aan de veroordeling onder 5.4. voldoet, tot een maximum van € 50.000,00 is bereikt,
5.6.
compenseert de kosten van de procedure tussen partijen, zodat iedere partij de eigen kosten draagt,
5.7.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.8.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.J. Peerdeman en in het openbaar uitgesproken op 21 maart 2024.
592 / 1520