ECLI:NL:RBGEL:2024:1484

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
27 maart 2024
Publicatiedatum
18 maart 2024
Zaaknummer
420002
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uitleg van erfdienstbaarheid en onderhoudsverplichting bij waterschade in parkeerkelder

In deze zaak heeft de Vereniging van Eigenaren (VvE) de Gemeente Rheden aangeklaagd vanwege waterschade in een parkeerkelder die behoort bij een appartementengebouw. De VvE stelt dat de gemeente de verplichting heeft om het bovengelegen parkeerterrein waterdicht te houden, op basis van een erfdienstbaarheid van onderkeldering die in 1971 is gevestigd. De rechtbank heeft de zaak beoordeeld en geconcludeerd dat de gemeente niet aansprakelijk is voor de waterschade en dat de onderhoudsverplichting voor de parkeerkelder bij de VvE ligt. De rechtbank heeft vastgesteld dat de erfdienstbaarheid niet inhoudt dat de gemeente verantwoordelijk is voor het waterdicht houden van het parkeerterrein. De VvE heeft onvoldoende bewijs geleverd dat de lekkages uitsluitend het gevolg zijn van de staat van het parkeerterrein. De rechtbank heeft de vorderingen van de VvE afgewezen en de proceskosten aan de VvE opgelegd.

Uitspraak

RECHTBANK Gelderland

Civiel recht
Zittingsplaats Arnhem
Zaaknummer: C/05/420002 / HA ZA 23-243
Vonnis van 27 maart 2024
in de zaak van
VERENIGING VAN EIGENAARS [eiser],
te Velp,
eisende partij,
hierna te noemen: de VvE,
advocaat: mr. H.J.G. Braakhuis te Arnhem,
tegen
GEMEENTE RHEDEN,
te De Steeg,
gedaagde partij,
hierna te noemen: de gemeente,
advocaat: mr. J.J. Jacobse te Middelburg.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 6 september 2023 waarbij een mondelinge behandeling is gelast,
- het verkorte proces-verbaal van de mondelinge behandeling op 29 januari 2024.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De kern van de zaak

2.1.
In 1970 hebben de gemeente en (de rechtsvoorgangster van) N.V. Exploitatiemaatschappij [eiser] (hierna: de nv) afspraken gemaakt over bebouwing van het aan de nv toebehorende terrein ‘ [eiser] ’, gelegen aan de [adres+plaats] . Overeengekomen werd dat de nv, op haar kosten, op dat terrein een appartementengebouw zou bouwen en een daarnaast gelegen ondergrondse parkeerkelder, met bovenop die parkeerkelder een parkeerterrein. Voorts werd overeengekomen dat de nv de grond waarop het parkeerterrein ligt om niet zou overdragen aan de gemeente en dat ten gunste van de nv een erfdienstbaarheid van onderkeldering zou worden gevestigd. De gemeente en de nv hebben aan deze afspraken uitvoering gegeven. Nadat de bouw van voormelde werken was voltooid, is het parkeerterrein bij notariële akte van 23 december 1971 om niet aan de gemeente overgedragen en is ten gunste van de nv als erfdienstbaarheid gevestigd het recht van onderkeldering van het terrein. Daarbij is bepaald dat het onderhoud van de parkeerkelder door en voor rekening van de eigenaar van het heersend erf (de nv) ten genoege van de eigenaar van het lijdend erf (de gemeente) moet geschieden.
2.2.
Bij notariële splitsingsakte van 4 januari 1972 is de eigendom van het appartementengebouw en de parkeerkelder (met garageboxen) gesplitst en is de VvE opgericht. Vanaf 2009 zijn tussen de VvE en de gemeente gesprekken gevoerd over scheurvorming en lekkages in het dak van de parkeerkelder. Er zijn verschillende onderzoeken gedaan naar de oorzaken daarvan. In opdracht en op kosten van de gemeente zijn herstel- en onderhoudswerkzaamheden uitgevoerd aan het parkeerterrein. Er treden nog steeds lekkages op in de parkeerkelder. Daarvoor houdt de VvE de gemeente aansprakelijk.
2.3.
In deze procedure vordert de VvE – kort gezegd – te verklaren voor recht dat de gemeente, primair op grond van de akte van 23 december 1971 en subsidiair op grond van artikel 6:174 BW, de verplichting heeft om het pareerterrein te onderhouden, waaronder valt het waterdicht houden van dat parkeerterrein, en dat de gemeente aansprakelijk is voor de door de VvE geleden en te lijden schade in en aan de parkeerkelder. De gemeente voert gemotiveerd verweer tegen deze vorderingen.

3.De beoordeling

3.1.
De rechtbank is van oordeel dat de gemeente niet verplicht is het parkeerterrein waterdicht te houden en niet aansprakelijk is voor de schade in en aan de parkeerkelder. De vorderingen zullen daarom worden afgewezen. Hierna wordt uitgelegd hoe de rechtbank tot deze beslissing is gekomen.
3.2.
De rechtbank stelt voorop dat partijen het erover eens zijn dat de gemeente in 1971 eigenaar is geworden van het parkeerterrein en (door natrekking) van de daaronder gelegen parkeerkelder. Vaststaat ook dat de erfdienstbaarheid van onderkeldering die is opgenomen in de vestigingsakte van 23 december 1971 is herhaald in de splitsingsakte en de gewijzigde splitsingsakte van 26 augustus 1975. Partijen zijn het er ook over eens dat in het kader van die erfdienstbaarheid en de daarbij behorende onderhoudsverplichting de VvE heeft te gelden als heersend erf en de gemeente als lijdend/dienend erf.
3.3.
Partijen twisten over de vraag hoe ver de op de gemeente rustende onderhoudsverplichting van het parkeerterrein reikt en met name over de vraag of daar ook het waterdicht houden van dat parkeerterrein onder valt. Het debat van partijen daarover spitst zich toe op de uitleg van voormelde erfdienstbaarheid met bijbehorende onderhoudsverplichting (de primaire grondslag van de VvE) en op de reikwijdte van de op de gemeente, als bezitter van het parkeerterrein, rustende opstalaansprakelijkheid (de subsidiaire grondslag van de VvE). Daarbij gaan partijen ook in op de oorzaak van de lekkages. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de VvE in dat kader nog aangevoerd dat de huidige lekkages veroorzaakt zijn doordat de gemeente in 2021 op ondeugdelijke wijze het parkeerterrein heeft (laten) vervangen.
De rechtbank zal hieronder de verschillende punten langslopen.
Uitleg van de erfdienstbaarheid
3.4.
De VvE stelt zich allereerst op het standpunt dat de onderhoudsverplichting die op grond van de erfdienstbaarheid op haar rust, slechts ziet op het klein onderhoud van de parkeerkelder. Ter onderbouwing van dat standpunt wijst de VvE erop dat in de erfdienstbaarheid is bepaald dat het onderhoud van de parkeerkelder “ten genoege van de eigenaar van het heersend erf” moet geschieden. Volgens de VvE betekent “ten genoege van” in deze context: “in het voordeel van”. Daaruit blijkt naar de mening van de VvE dat met deze bepaling is bedoeld dat de VvE onderhoud moet plegen voor zover dit in het belang van het dienende erf nodig is. Omdat het waterdicht houden van de constructie niet nodig is in het belang van de gemeente, valt het waterdicht houden van de constructie niet onder de op de VvE rustende onderhoudsverplichting, zo begrijpt de rechtbank de stellingen van de VvE. De VvE wijst er nog op dat deze uitleg van de erfdienstbaarheid in lijn is met wat in artikel 5:75 lid 3 BW staat. Op grond van dat artikel hoeft de eigenaar van het heersende erf alles wat hij heeft aangebracht alleen te onderhouden voor zover dit in het belang van het dienende erf nodig is. De rechtbank begrijpt daaruit dat de VvE zich erop beroept dat het feit dat de rechtsvoorgangster van de VvE de parkeerkelder (uit hoofde van de erfdienstbaarheid van onderkeldering) heeft aangebracht, op grond van artikel 5:75 lid 3 BW in beginsel een onderhoudsverplichting van die parkeerkelder met zich brengt voor de VvE, maar dat die onderhoudsverplichting niet ziet op het waterdicht houden van het kelderdak, omdat dat niet nodig is in het belang van de gemeente.
3.5.
De gemeente stelt daartegenover dat uit de tekst van de erfdienstbaarheid duidelijk volgt dat het onderhoud van de parkeerkelder (inclusief het dak ervan) voor rekening en risico van de VvE komt. Dat geldt temeer als de achtergrond van de erfdienstbaarheid in aanmerking wordt genomen. In dat kader merkt de gemeente op dat de nv (als voorganger van de VvE) de kelder én het parkeerterrein op haar kosten gebouwd heeft, waarbij de nv niet voor een waterdichte constructie heeft gekozen.
3.6.
De rechtbank stelt voorop dat het bij de uitleg van de akte van vestiging van een erfdienstbaarheid aankomt op de in de notariële akte tot uitdrukking gebrachte partijbedoeling, die moet worden afgeleid uit de in deze akte gebezigde bewoordingen, uit te leggen naar objectieve maatstaven in het licht van de gehele inhoud van de akte.
In de notariële akte van 23 december 1971 waarbij het parkeerterrein om niet aan de gemeente is overgedragen, is onder meer bepaald (en herhaald in de (gewijzigde) splitsingsakte):
Ten laste van het bij deze overgedragen terrein en ten behoeve van de omringende aan [eiser] verblijvende percelen (…) wordt bij deze als erfdienstbaarheid gevestigd het recht van onderkeldering van het terrein (…). De eigenaar van het heersend erf is verplicht personen, door de gemeente Rheden als eigenaar van het lijdend erf daartoe aangewezen, in de parkeerkelder (…) toegang te verschaffen. Het onderhoud van de parkeerkelder (..) zal door en voor rekening van de eigenaar van het heersend erf ten genoege van de eigenaar van het van het lijdend erf moeten geschieden.
3.7.
De rechtbank overweegt naar aanleiding daarvan als volgt.
Als erfdienstbaarheid is specifiek het recht van onderkeldering verstrekt. De rechtsvoorgangster van de VvE heeft dat recht ook benut door voor haar rekening (en naar haar inzicht) een parkeerkelder te bouwen. De onderhoudsverplichting van die kelder is bij de erfdienstbaarheid toegekend aan de nv, nu de VvE. Daarbij is geen onderscheid gemaakt tussen klein en groot onderhoud. Anders dan de VvE aanvoert, kan uit de bewoordingen ‘ten genoege van de eigenaar van het lijdend erf’ ook niet worden afgeleid dat de VvE de parkeerkelder alleen hoeft te onderhouden voor zover dat in het voordeel/in het belang is van de gemeente. ‘Ten genoege van’ kan in dit verband naar objectieve maatstaven niet anders worden uitgelegd dan dat daarmee is bedoeld dat de gemeente, als eigenaar van het lijdend erf (te weten het om niet overgedragen perceel en de ondergrond), tevreden zou moeten zijn/in zou moeten stemmen met (de wijze van) het door de VvE uitgevoerde onderhoud. De rechtbank wijst er in dit verband op dat in het Groot woordenboek der Nederlandsche Taal als betekenis van ‘ten genoege van’ is vermeld: “op zoodanige wijze dat hij voldaan, tevreden is”, wat aansluit bij de betekenis die het genootschap ‘Onze Taal’ eraan geeft, namelijk: “op een zoodanige wijze, dat hij voldaan tevreden is”.
Ten overvloede merkt de rechtbank nog op dat het (groot) onderhoud van het parkeerkelder uiteraard ook in het belang is van de gemeente, als eigenaar van de kelder.
Objectieve uitleg van de erfdienstbaarheid leidt dus tot het oordeel dat ook het groot onderhoud van het dak van de parkeerkelder door en voor rekening van de VvE komt.
3.8.
De stelling van de VvE dat het feit dat de gemeente vanaf het begin tot aan 2012 het onderhoud van het parkeerdek (daarmee bedoelt zij het parkeerterrein) voor haar rekening en risico heeft uitgevoerd, kan niet tot een andere uitleg van de erfdienstbaarheid leiden. Partijen zijn het er immers over eens dat de gemeente verantwoordelijk is voor het onderhoud van het parkeerterrein. Dat zij aan die verplichting invulling heeft gegeven, kan dus niet op de voet van artikel 5:73 lid 1 BW tot een andere uitleg van de erfdienstbaarheid leiden. De gemeente heeft ook nooit onderhoud aan het dak van de parkeerkelder uitgevoerd.
Oorzaak van de lekkages
3.9.
Voor zover de VvE heeft willen betogen dat de lekkages (alleen) uit de staat van het op de parkeerkelder gelegen parkeerterrein voortkomen, waarvan de onderhoudsplicht op de gemeente rust, merkt de rechtbank op dat de VvE dit onvoldoende gemotiveerd heeft onderbouwd.
3.10.
In dat licht acht de rechtbank de volgende feiten van belang:
a. Vaststaat dat bij de bouw in 1971 het asfalt van het parkeerterrein direct op het beton van het dak van de parkeerkelder is aangebracht, zoals te zien is in ondergaande schematische weergave [1] .
In 2009 heeft de VvE heeft naar aanleiding van optredende lekkages in het dak van de parkeerkelder deskundige Prof. Ir. A.J. Hogeslag ingeschakeld. Hij heeft na inspectie ter plaatse en bestudering van constructietekeningen in een brief van 13 augustus 2009 gerapporteerd:
(…) De parkeerkelder heeft buitenwerkse maten van 37,25 x 71,66 m2; het kelderdek meet een dikte van 450 mm. De kelder is niet gedilateerd. (…) Bij de rondgang bleek, dat er in het kelderdek vrij veel scheuren aanwezig waren, waarvan een groot deel lekkagesporen vertoonde. (…) Vrijwel alle scheuren liepen in de richting loodrecht op de lengteas van de kelder. (…) De scheuren loodrecht op de lengteas van de kelder vertonen het beeld van krimpscheuren. Verklaarbaar. Door het ontbreken van een dilatatie is de lengteafmeting, van bijna 72 m, van het dek te groot om risico van scheurvorming te vermijden zonder het treffen van bijzondere maatregelen. (Gebruikelijk en in de betonvoorschriften aanbevolen/voorgeschreven is een lengte van 40 m.). Het tegendeel van deze maatregelen is uitgevoerd. Er is geen warmte-isolatie op het dak aangebracht waardoor tussen het dek en het overige deel van de kelderconstructie veranderende temperatuurverschillen zullen optreden, wat tot spanningen en scheurvorming zal leiden. Daarnaast is de in langsrichting toegepaste wapening Φ16-200 onder en boven niet optimaal om de scheurwijdte te beheersen (de staven hadden wat dicht bij elkaar moeten liggen). Tegen de aanwezigheid van de scheuren is dus niets meer te doen. (…) Bij de rondgang zijn op een aantal plaatsen losse schollen beton waargenomen. Hier bleek als gevolg van onvoldoende betondekking de wapening te roesten. (…)
De door de verzekeraar van de gemeente ingeschakelde deskundige EMN heeft na inspectie ter plaatse en dossierstudie een eerste rapport uitgebracht op 6 juni 2011. Daarin staat:
(…) Tijdens onze inspectie constateerden wij dat de dekking van de wapeningsstaven, welke onderhevig waren aan betonrot, minder dan 1 cm bedraagt. Bij dergelijke geringe betondekking zijn de wapeningsstaven niet afdoende afgeschermd. Ook constateerden wij dat er geen dilataties zijn toegepast in de kelder, terwijl de betonnen kelder een lengte heeft van 70 meter. Hierdoor ontstaat er ons inziens door thermische werking te allen tijde scheurvorming in het beton. Water kan in het beton dringen, waardoor er zouten en lucht tot aan de wapeningstaven kunnen doordringen waardoor betonrot ontstaat. (…)
Conclusies: Gesteld kan worden dat de oorzaak van de betonrot is ontstaan door een gebrek aan het eigen pand van de tegenpartij, te weten geringe betondekking en het niet toepassen van dilataties.
Op 2 februari 2021 heeft Orbis Engineering een verhardingsadvies afgegeven. Onder ‘Resultaten asfaltboringen’ merkt zij op:
Wat direct opviel tijdens de boorwerkzaamheden, is dat het asfalt direct op het beton van de parkeergarage is aangebracht. Dit komt niet overeen met de door de opdrachtgever aangegeven verwachting; dat tussen het asfalt en het beton een laag funderingsmateriaal aanwezig zou moeten zijn. (…) Door het ontbreken van een vloeistofdichte laag kan het beton van de parkeergarage aangetast zijn door de inwerking van dooizouten. Hierdoor kan de sterkte van de betonconstructie aangetast zijn.
3.11.
Uit voornoemde rapporten blijkt voldoende duidelijk dat de oorzaak van de scheuren en de lekkages is gelegen in een gebrekkige constructie van de parkeerkelder, met name het ontbreken van dilataties in het meer dan 70 meter lange kelderdak en een gebrekkige wapening. Daardoor zijn scheuren ontstaan, waardoor water en zout in het beton kon dringen en betonrot is ontstaan. De problematiek is verergerd doordat er bij de constructie voor is gekozen het asfalt van het parkeerterrein direct op het kelderdak te leggen en geen warmte-isolatie aan te brengen.
De VvE heeft onvoldoende feiten en omstandigheden aangedragen waaruit kan worden afgeleid dat de problematiek met name door de staat van de asfaltlaag wordt veroorzaakt. Zeker omdat de VvE zich aansluit bij de hiervoor geciteerde bevindingen van Prof. Ir. Hogeslag, had zij haar hiermee strijdige stelling dat de oorzaak van de lekkages wordt veroorzaakt door de staat van het asfalt concreter moeten onderbouwen.
3.12.
De VvE heeft er nog op gewezen dat er na herstelwerkzaamheden door de gemeente in de tweede helft van 2012 (nagenoeg) geen klachten meer waren totdat de asfaltlaag van het parkeerterrein eind 2021 is vervangen. Naar de rechtbank begrijpt, duidt dat er volgens de VvE op dat de huidige problematiek (enkel) te wijten is aan slecht uitgevoerde werkzaamheden in 2021. De gemeente betwist deze stelling. Zij wijst er onder meer op dat zij in 2012 slechts oneffenheden op het parkeerterrein heeft weggehaald en daardoor ontstane gaten heeft opgevuld, dat de VvE op 14 februari 2020 al weer klaagde over lekkages en dat de problematiek veroorzaakt wordt door de constructie van de parkeergarage.
3.13.
De rechtbank overweegt als volgt. Ook als wordt aangenomen dat zich in de periode van begin 2013 tot begin 2020 minder lekkages hebben voorgedaan (in die periode is pas weer voor het eerst op 14 februari 2020 over lekkages bij de garageboxen geklaagd), is dat enkele gegeven onvoldoende om aan te kunnen nemen dat de huidige lekkages (slechts) worden veroorzaakt door het vervangen van de asfaltlaag eind 2021. Zoals in 3.10 en 3.11 is overwogen, staat immers vast dat sprake is van constructieve gebreken met scheurvorming en betonrot als gevolg. De VvE heeft verklaard geen herstelwerkzaamheden aan het plafond/dak van de parkeergarage te hebben laten verrichten. In het geding gebrachte foto’s van de huidige toestand tonen ook nog steeds scheuren in het plafond met waterschade in en om die scheuren. EMN heeft, na de vervanging van de asfaltlaag en nadere herstelwerkzaamheden daaraan, op 1 augustus 2023 een aanvullende rapportage uitgebracht. Daartoe heeft zij nadere inspecties verricht en kennisgenomen van lekdetectie-onderzoeken door MAAT Ingenieurs. In de aanvullende rapportage is opgenomen:
(…) Verzekerde heeft in 2021 het parkeerdek en het asfalt laten herstellen (…). Op het betonnen kelderdek heeft verzekerde een vloeistofdicht membraan in de vorm van een SAMI-laag aangebracht. (…) Bij uitzetting en krimp van het ondergelegen betonnen kelderdek van de parkeerkelder zal de in opdracht van verzekerde nieuw aangebrachte asfaltlaag eveneens meebewegen. Het nieuw aangebrachte asfalt is minder bros dan beton, echter, de scheurvorming in het ondergelegen betonnen kelderdek zal eveneens scheurvorming veroorzaken in de nieuw aangebrachte asfaltlaag. (…)
Oorzaak/toedracht: De in het kelderdek aanwezige scheurvorming is ons inziens ontstaan door thermische werking in de kelder. Tijdens onze inspecties constateerden wij, dat er geen dilataties zijn aangebracht in het kelderdek. Gezien de lengte van de kelder (70 meter) kan het niet anders dan dat er werking optreedt in de betonvlakken. Het betonnen kelderdek had normaliter waterdicht dienen te zijn als een op zichzelf staande constructie. Door de scheurvorming in het kelderdek is het mogelijk dat water in de parkeerkelder terecht kan komen. Gezien de leeftijd van circa 50 jaar is het beeld van de parkeerkelder en de getoonde lekkages in lijn der verwachting van een parkeerkelder van een dergelijke leeftijd. (…)
3.14.
Het voorgaande duidt erop dat de constructieve gebreken in het dak van de parkeerkelder de achterliggende oorzaak vormen van de huidige problematiek. De VvE heeft tegen die achtergrond onvoldoende concrete feiten en omstandigheden aangevoerd die zouden kunnen leiden tot de conclusie dat de huidige lekkages niet veroorzaakt worden door die constructieve gebreken maar (in bepalende mate) door de staat van het parkeerterrein. Uit het voorgaande blijkt ook dat de gemeente op goede gronden naar voren heeft gebracht dat voor zover het in 2021 gepleegde onderhoud ondeugdelijk zou zijn uitgevoerd, dat niet in causaal verband staat tot de door de VvE geleden schade. De schade zou door de ondeugdelijke constructie van de parkeerkelder hoe dan ook zijn ontstaan.
Opstalaansprakelijkheid?
3.15.
De VvE stelt zich op het standpunt dat de gemeente moet zorgen voor een waterdicht parkeerterrein. Volgens haar is daarbij niet relevant of de ondergelegen parkeerkelder waterdicht is en voor welke constructie is gekozen. In dat kader wijst zij erop dat de gemeente in 2021 een volledige waterdichte- en scheurremmende laag tussen asfalt en beton heeft aangebracht. Dit bevestigt volgens haar de taak en verantwoordelijkheid van de gemeente. Omdat het parkeerterrein daar niet aan voldoet, wat gevaar oplevert voor de onderliggende parkeerkelder en welk gevaar zich ook heeft verwezenlijkt, is de gemeente op grond van artikel 6:174 BW aansprakelijk voor de schade, aldus de VvE.
3.16.
De gemeente betwist dat. Zij stelt onder meer dat de bouwkundige constructie die is gekozen, maakt dat het parkeerterrein geen waterkerende functie ten opzichte van de parkeerkelder heeft. De parkeerkelder is een afzonderlijk bouwwerk met een dak dat bestaat uit 45 centimeter beton. Een dergelijk kelderdak zou op zichzelf waterdicht moeten zijn. Het parkeerterrein was destijds niet als waterdichte laag aangebracht en dit werd ook niet als eis gesteld, zo merkt de gemeente op.
3.17.
De rechtbank stelt voorop dat in artikel 6:174 lid 1 BW is bepaald:
De bezitter van een opstal die niet voldoet aan de eisen die men daaraan in de gegeven omstandigheden mag stellen, en daardoor gevaar voor personen of zaken oplevert, is, wanneer dit gevaar zich verwezenlijkt, aansprakelijk (…).
Daarom is allereerst van belang welke eisen gezien de omstandigheden van het geval aan het parkeerterrein mogen worden gesteld. In dat kader overweegt de rechtbank dat als onbetwist vaststaat dat de nv ervoor heeft gekozen de parkeerkelder niet waterdicht te maken en geen waterdichte laag op het dak van de parkeerkelder aan te brengen. De nv en de gemeente hebben destijds afgesproken dat de bouw van de parkeerkelder en het parkeerterrein door en voor rekening van de nv zou plaatsvinden en dat de gemeente na overdracht van de door de nv tot stand te brengen openbare werken (waaronder trottoirs, bitumeuze verhardingen en wegmarkering) na een onderhoudsperiode van zes maanden het onderhoud daarvan op zich zou nemen. Tegen die achtergrond mag de VvE niet verwachten dat het parkeerterrein waterdicht zou zijn en dat de gemeente daar alsnog voor zorgdraagt. De nv had het in de hand om voor een waterdichte constructie te zorgen. Dat zij dat niet heeft gedaan, maakt niet dat die verplichting nu deel is gaan uitmaken van de onderhoudsverplichting die de gemeente ten aanzien van het parkeerterrein heeft. Dat wordt niet anders doordat de gemeente met de VvE heeft meegedacht en gepoogd heeft de problematiek op te lossen door alsnog een waterdichte SAMI-laag op het dak van de parkeerkelder aan te brengen. Evenmin is relevant dat de gemeente destijds voor de bewuste constructie een bouwvergunning aan de nv heeft afgegeven. Dat enkele feit is onvoldoende om aansprakelijkheid van de gemeente voor de gekozen constructie te kunnen aannemen.
Conclusie
3.18.
Het voorgaande leidt ertoe dat de vorderingen van de VvE moeten worden afgewezen. De VvE heeft geen voldoende concrete feiten gesteld die, indien bewezen, tot een ander oordeel kunnen leiden. De rechtbank komt daarom niet toe aan bewijslevering en passeert het bewijsaanbod van de VvE. Overige verweren van de gemeente (waaronder een ontvankelijkheidsverweer) kunnen gelet op de uitkomst onbesproken blijven.
3.19.
De VvE wordt in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van de gemeente worden begroot op:
- griffierecht
676,00
- salaris advocaat
1.228,00
(2,00 punten × € 614,00)
- nakosten
178,00
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
2.082,00
3.20.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.

4.De beslissing

De rechtbank
4.1.
wijst de vorderingen van de VvE af,
4.2.
veroordeelt de VvE in de proceskosten van € 2.082,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening als de VvE niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
4.3.
veroordeelt de VvE tot betaling van de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn betaald,
4.4.
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. L.J. de Kerpel-van de Poel en in het openbaar uitgesproken op 27 maart 2024.

Voetnoten

1.Overgenomen uit de hierna nog te noemen aanvullende rapportage van EMN, pagina 4