1.De inhoud van de tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 11 september 2022 te Hengelo, in de gemeente Bronckhorst, in elk geval in Nederland, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig ([bedrijfs]auto),
daarmede rijdende over de weg, de [straatnaam], zeer, aanmerkelijk, onvoorzichtig, onoplettend en/of onachtzaam heeft gereden, hierin bestaande dat verdachte,
- terwijl hij ter plaatse goed bekend is en/of
- terwijl verdachte reed op een rechte weg en/of
- terwijl het zicht van verdachte onbelemmerd was en/of
- terwijl een motorfiets hem over dezelfde weg vanuit tegengestelde richting naderde en/of de koplamp van deze motorfiets licht uitstraalde,
- zich niet of onvoldoende ervan vergewist of de door hem bereden weg voor het tegemoetkomende verkeer vrij was van enig (dicht genaderd) verkeer en/of
- ter hoogte van een aan de linkerzijde van die weg gelegen inrit (vanuit het perspectief van verdachte) naar links is afgeslagen, teneinde deze inrit (naar de woning van verdachte) op/in te
rijden, zijnde een bijzondere manoeuvre, als bedoeld in artikel 54 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 en/of
- in strijd met het gestelde in artikel 54 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 en/of het gestelde in artikel 18 lid 1 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 naar links is afgeslagen, teneinde voornoemde inrit op/in te rijden, waarbij hij, verdachte, een hem over dezelfde weg (de [straatnaam]) tegemoetkomende bestuurder van een motorfiets niet voor heeft laten gaan en/of
- is gebotst tegen, althans in aanrijding is gekomen met, de hem toen dicht genaderd zijnde bestuurder van die motorfiets en/of die motorfiets, en aldus zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, waardoor een ander (genaamd [slachtoffer] ) werd gedood;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling leidt:
hij op of omstreeks 11 september 2022 te Hengelo, in de gemeente Bronckhorst, in elk geval in Nederland, als bestuurder van een motorrijtuig ([bedrijfs]auto), daarmede rijdende over de weg, de [straatnaam],
- terwijl hij ter plaatse goed bekend is en/of
- terwijl verdachte reed op een rechte weg en/of
- terwijl het zicht van verdachte onbelemmerd was en/of
- terwijl een motorfiets hem over dezelfde weg vanuit tegengestelde richting naderde en/of de koplamp van deze motorfiets licht uitstraalde,
- zich niet of onvoldoende ervan vergewist of de door hem bereden weg voor het tegemoetkomende verkeer vrij was van enig (dicht genaderd) verkeer en/of
- ter hoogte van een aan de linkerzijde van die weg gelegen inrit (vanuit het perspectief van verdachte) naar links is afgeslagen, teneinde deze inrit (naar de woning van verdachte) op/in te
rijden, zijnde een bijzondere manoeuvre, als bedoeld in artikel 54 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 en/of
- in strijd met het gestelde in artikel 54 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 en/of het gestelde in artikel 18 lid 1 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 naar links is afgeslagen, teneinde voornoemde inrit op/in te rijden, waarbij hij, verdachte, een hem over dezelfde weg (de [straatnaam]) tegemoetkomende bestuurder van een motorfiets niet voor heeft laten gaan en/of
- is gebotst tegen, althans in aanrijding is gekomen met, de hem toen dicht genaderd zijnde bestuurder van die motorfiets en/of die motorfiets, door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd.
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs
De feiten
Op grond van de bewijsmiddelen wordt het volgende, dat verder ook niet ter discussie staat, vastgesteld.
Op 11 september 2022 omstreeks 09:50 uur heeft een ongeval plaatsgevonden op de [straatnaam] in Hengelo (Gelderland). Hierbij kwam een Volkswagen Caravelle, bestuurd door verdachte, in botsing met een motorfiets van het merk BMW, bestuurd door [slachtoffer] .Verdachte reed in de richting van Hengelo (Gelderland) en [slachtoffer] reed in tegengestelde richting. Ter hoogte van het perceel [perceelnummer] sloeg verdachte linksaf de inrit van zijn woonadres op zonder doorgang te verlenen aan de recht doorgaande [slachtoffer] . Hierbij ontstond een aanrijding waarbij de BMW met de voorzijde tegen de rechter voorzijde van de Volkswagen aan reed. Gelet op de beschadiging op de voorruit van de Volkswagen is [slachtoffer] daarbij met zijn hoofd op de voorruit terecht gekomen.
Ten gevolge van deze aanrijding is [slachtoffer] overleden.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het primair tenlastegelegde, te weten overtreding van artikel 6 Wegenverkeerswet 1994 (verder: WVW) waarbij de mate van schuld als aanmerkelijk dient te worden aangemerkt. Verdachte heeft de verkeersvoorschriften van artikelen 18 en 54 van het Reglement Verkeersregels en verkeerstekens 1990 (hierna: RVV 1990) overtreden. Hij had de rechtdoor gaande motorrijder voorrang moeten verlenen bij het afslaan en bij het verrichten van de bijzondere manoeuvre (het oprijden van een inrit).
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit ten aanzien van het primair tenlastegelegde omdat verdachte geen gedragingen heeft verricht die schuld in de zin van artikel 6 WVW kunnen opleveren. Verdachte heeft de motorrijder niet gezien en heeft dus geen voorrang verleend, maar er is geen sprake van aanmerkelijk onvoorzichtig of onoplettend rijgedrag. Ten aanzien van het subsidiair tenlastegelegde heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank dient allereerst te beoordelen of sprake is van schuld in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, zoals primair ten laste is gelegd.
Om tot het oordeel te komen dat sprake is van schuld in de zin van artikel 6 WVW is vereist dat het rijgedrag van verdachte zeer of aanmerkelijk onoplettend, onvoorzichtig of onachtzaam is geweest. Daarvoor moet worden beoordeeld of sprake is van ten minste een aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid. Gekeken moet worden naar het geheel van gedragingen van de verdachte, de aard en de ernst daarvan en naar de overige omstandigheden van het geval. Daarbij geldt dat in zijn algemeenheid niet valt aan te geven of één verkeersovertreding voldoende is voor bewezenverklaring van schuld in vorenbedoelde zin. Daarnaast geldt dat niet enkel uit de ernst van de gevolgen van het verkeersgedrag kan worden afgeleid dat sprake is van schuld in de zin van artikel 6 WVW.
Vast staat dat verdachte geen voorrang heeft verleend aan de hem tegemoet komende motorfiets bij het afslaan naar links, terwijl dat wel had gemoeten. Daarmee heeft verdachte in strijd gehandeld met hetgeen in artikelen 18 en 54 RVV 1990 is vermeld.
Uit de verkeersongevallenanalyse volgt dat de maximumsnelheid ter plaatse 60 km per uur is. Het ongeval vond plaats op een recht weggedeelte. Het was droog en helder weer, het wegdek was in goede staat en het voertuig van verdachte vertoonde geen technische gebreken. Het zicht van verdachte werd niet beperkt.
Verdachte heeft verklaard dat hij op de [straatnaam] goed bekend is met de verkeerssituatie.
Om bij zijn woning te komen moet hij linksaf slaan en de rijstrook voor tegemoetkomend verkeer kruisen. Hij minderde snelheid en heeft goed gekeken of er verkeer aan kwam. Hij kon goed zien of er verkeer aankwam vanuit de richting Hengelo (Gelderland). In de veronderstelling dat er niets aan kwam, is hij de inrit in gaan rijden.
Vrijspraak artikel 6 WVW
De rechtbank overweegt dat verdachte de motorrijder voor had moeten laten gaan alvorens af te slaan, hetgeen hij niet heeft gedaan. Hij heeft de motorrijder kennelijk niet gezien en was in de veronderstelling dat hij kon afslaan. Door deze (verkeerde) veronderstelling heeft verdachte met één handeling strikt genomen twee verkeersovertredingen begaan. Waarom verdachte de motorrijder niet heeft gezien, kan niet worden vastgesteld. Er is niet gebleken dat verdachte was afgeleid of andere voor deelname aan het verkeer geldende wettelijke gedragsregels heeft overtreden. Naar het oordeel van de rechtbank is de gemaakte voorrangsfout te wijten aan een moment van onoplettendheid. Van bijkomende causale omstandigheden is niet gebleken. Deze verkeersfout is in deze zaak onvoldoende om tot de conclusie te komen dat verdachte met de voor artikel 6 WVW vereiste aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid heeft gehandeld. De rechtbank acht het primair ten laste gelegde feit daarom niet bewezen en zal verdachte hiervan vrijspreken.
Bewezenverklaring artikel 5 WVW
Op grond van de hiervoor vermelde feiten en omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat door het gedrag van verdachte gevaar is veroorzaakt in de zin van artikel 5 WVW. Het verkeersgedrag van verdachte heeft immers geleid tot het verkeersongeval. De rechtbank acht het subsidiair ten laste gelegde feit dan ook wettig en overtuigend bewezen.