Op 25 januari 2024 heeft de Rechtbank Gelderland in Arnhem uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van oplichting, valsheid in geschrift en witwassen. De verdachte, geboren in 1988 en zonder vaste woon- of verblijfplaats, werd bijgestaan door zijn raadsman, mr. E.G.S. Roethof, die ter terechtzitting op 11 januari 2024 werd waargenomen door mr. J.T. Brassé. De officier van justitie had de verdachte aangeklaagd voor het oplichten van meerdere benadeelden door hen te bewegen tot afgifte van geldbedragen door middel van een valse website en het verzenden van valse facturen. Daarnaast werd de verdachte verweten dat hij valse geschriften had opgemaakt en dat hij betrokken was bij het witwassen van geldbedragen die vermoedelijk uit misdrijven afkomstig waren.
Tijdens de zitting heeft de officier van justitie geconcludeerd dat er onvoldoende bewijs was voor de betrokkenheid van de verdachte bij de oplichtingen en de valsheid in geschrift, maar dat er wel bewijs was voor het witwassen van een bedrag van € 22.770,00. De verdediging pleitte echter voor vrijspraak van alle ten laste gelegde feiten. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs was dat de verdachte betrokken was bij de oplichtingen en de valsheid in geschrift. Ook het bewijs voor het witwassen van het bedrag van € 93.005,96 was niet overtuigend genoeg, aangezien er geen directe relatie kon worden vastgesteld tussen de oplichtingen en de overboekingen op de bankrekening van de verdachte.
De rechtbank sprak de verdachte vrij van alle ten laste gelegde feiten en verklaarde de benadeelde partij [benadeelde 1] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding. Tevens werd bepaald dat de inbeslaggenomen creditcard aan de verdachte moest worden teruggegeven. Dit vonnis werd uitgesproken door de meervoudige kamer van de rechtbank, bestaande uit mr. M.J. Wasmann (voorzitter), mr. M.J. Ouweneel en mr. M.G.E. Ter Hart, in aanwezigheid van griffier mr. V. Buscop.