ECLI:NL:RBGEL:2024:1432

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
25 januari 2024
Publicatiedatum
15 maart 2024
Zaaknummer
16-294261-20
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verdachte voor oplichting, valsheid in geschrift en witwassen door gebrek aan bewijs

Op 25 januari 2024 heeft de Rechtbank Gelderland in Arnhem uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van oplichting, valsheid in geschrift en witwassen. De verdachte, geboren in 1988 en zonder vaste woon- of verblijfplaats, werd bijgestaan door zijn raadsman, mr. E.G.S. Roethof, die ter terechtzitting op 11 januari 2024 werd waargenomen door mr. J.T. Brassé. De officier van justitie had de verdachte aangeklaagd voor het oplichten van meerdere benadeelden door hen te bewegen tot afgifte van geldbedragen door middel van een valse website en het verzenden van valse facturen. Daarnaast werd de verdachte verweten dat hij valse geschriften had opgemaakt en dat hij betrokken was bij het witwassen van geldbedragen die vermoedelijk uit misdrijven afkomstig waren.

Tijdens de zitting heeft de officier van justitie geconcludeerd dat er onvoldoende bewijs was voor de betrokkenheid van de verdachte bij de oplichtingen en de valsheid in geschrift, maar dat er wel bewijs was voor het witwassen van een bedrag van € 22.770,00. De verdediging pleitte echter voor vrijspraak van alle ten laste gelegde feiten. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs was dat de verdachte betrokken was bij de oplichtingen en de valsheid in geschrift. Ook het bewijs voor het witwassen van het bedrag van € 93.005,96 was niet overtuigend genoeg, aangezien er geen directe relatie kon worden vastgesteld tussen de oplichtingen en de overboekingen op de bankrekening van de verdachte.

De rechtbank sprak de verdachte vrij van alle ten laste gelegde feiten en verklaarde de benadeelde partij [benadeelde 1] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding. Tevens werd bepaald dat de inbeslaggenomen creditcard aan de verdachte moest worden teruggegeven. Dit vonnis werd uitgesproken door de meervoudige kamer van de rechtbank, bestaande uit mr. M.J. Wasmann (voorzitter), mr. M.J. Ouweneel en mr. M.G.E. Ter Hart, in aanwezigheid van griffier mr. V. Buscop.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Arnhem
Parketnummer: 16.294261.20
Datum uitspraak : 25 januari 2024
Tegenspraak (art. 279 Sv.)
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie
tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1988 in [geboorteplaats] ,
zonder vaste woon- of verblijfplaats hier te lande.
Raadsman: mr. E.G.S. Roethof, ter terechtzitting van 11 januari 2024 waargenomen door mr. J.T. Brassé, beiden advocaat in Amsterdam.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op openbare terechtzittingen.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
feit 1
hij in of omstreeks de periode van 5 januari 2020 tot en met 13 augustus 2020 te Arnhem en/of Apeldoorn, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal, met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse naam en/of een valse hoedanigheid en/of door listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels,
- [benadeelde 1] en/of
- [benadeelde 2] en/of
- [benadeelde 3] en/of
- [benadeelde 4] en/of
- [benadeelde 5] ,
heeft bewogen tot afgifte ven enig goed, te weten
- een geldbedrag van (ongeveer) 186.400,68 euro, in elk geval enig geldbedrag (toebehorende aan [benadeelde 1] ) en/of
- een geldbedrag van (ongeveer) 64.140,00 euro, in elk geval enig geldbedrag (toebehorende aan [benadeelde 2] ) en/of
- een geldbedrag van (ongeveer) 249.708,50 euro, in elk geval enig geldbedrag (toebehorende aan [benadeelde 3] ) en/of
- een geldbedrag van (ongeveer) 17.131,73 euro, in elk geval enig geldbedrag (toebehorende aan [benadeelde 4] ) en/of
- een geldbedrag van (ongeveer) 40.800,00 euro, in elk geval enig geldbedrag (toebehorende aan [benadeelde 5] ) door middels een website, lijkende op de website van [bedrijf 1] , producten, te weten onder andere mondkapjes, te koop aan te bieden en/of (vervolgens) na een bestelling door voornoemde [benadeelde 1] en/of [benadeelde 2] en/of [benadeelde 3] en/of [benadeelde 4] en/of [benadeelde 5] , een of meerdere factu(u)r(en) te verzenden op naam van [bedrijf 1] :
- gericht aan [benadeelde 1] met kenmerk/invoice #87937 d.d. 1 mei 2020 en/of
- gericht aan [benadeelde 5] met kenmerk/invoice #1068 d.d. 8 mei 2020 en/of
- gericht aan [benadeelde 5] met kenmerk/invoice #1065 d.d. 5 mei 2020 en/of
- gericht aan [benadeelde 2] met kenmerk/invoice #1964 d.d. 4 mei 2020 en/of
- gericht aan [benadeelde 3] en/of
- gericht aan [benadeelde 4] ,
en/of ( vervolgens) met een of meer perso(o)n(en) via whatsapp en/of e-mailberichten een of meermalen contact te onderhouden en/of overleg te voeren en/of informatie te verschaffen over de wijze van en/of het tijdstip van levering en/of betaling van die aangeboden goed(eren) en/of zich daarbij voor te doen als zijnde [bedrijf 1] en/of [persoon 1] en/of [persoon 2] en/of [persoon 3] , in elk geval als eigenaar/bezitter en/of als bonafide/betrouwbare verkoper van die goed(eren) en/of de indruk en/of het vertrouwen te wekken bij voornoemde [benadeelde 1] en/of [benadeelde 2] en/of [benadeelde 3] en/of [benadeelde 4] en/of [benadeelde 5] dat de te koop aangeboden goed(eren) na betaling daadwerkelijk zouden worden toegezonden/geleverd (door onder andere een registratie certificaat toe te sturen);
feit 2
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 5 januari 2020 tot en
met 13 augustus 2020 te Arnhem en/of Apeldoorn, in elk geval in Nederland, meermalen, althans eenmaal, (telkens) een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen, te weten
- een of meer factu(u)r(en) en/of verzendbewijzen en/of e-mailbericht(en) en/of chatbericht(en) en/of aan- en verkoopcontract en/of registratiecertifica(a)t(en), in elk geval een of meer document(en), verzonden in de periode van 5 januari 2020 tot en met 14 mei 2020 op naam van [bedrijf 1] en/of [persoon 2] en/of [benadeelde 1] en/of [benadeelde 2] en/of [benadeelde 3] en/of [benadeelde 4] en/of [benadeelde 5] en/of [bedrijf 2] valselijk heeft opgemaakt en/of heeft vervalst en/of opzettelijk gebruik
heeft gemaakt en/of gebruik heeft doen maken van valse en/of vervalste geschriften, immers heeft verdachte (telkens)
- die/dat e-mailbericht(en) verzonden op 27 maart 2020 vanaf het mailadres [e-mail] valselijk heeft ondertekend met ' [persoon 2] ' en/of ' [persoon 3] ' en/of
- die/dat een of meer factu(u)r(en) en/of verzendbewijzen en/of aan- en verkoopbewijzen, in elk geval een of meer document(en), valselijk heeft ondertekend met 'Director of Import and Export mr [persoon 2] en/of [persoon 2] en/of [persoon 3] en/of [bedrijf 1] , (telkens) met het oogmerk om die/dat geschrift(en) als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken;
feit 3
hij op of omstreeks 28 november 2019 tot en met 13 augustus 2020, te Arnhem en/of
Apeldoorn, in ieder geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, één of meer voorwerp(en), te weten een geldbedrag van 93.005,96 euro, in elk geval enig (groot) geldbedrag, (telkens) de werkelijke aard, de herkomst, de vindplaats, de vervreemding en/of de verplaatsing heeft verborgen en/of verhuld, dan wel heeft verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende op die/dat voorwerp(en), te weten voornoemd(e)
geldbedrag(en), was of wie bovenomschreven voorwerp, te weten voornoemd(e) geldbedrag(en), voorhanden had, terwijl hij wist, althans redelijkerwijs had moeten vermoeden, dat bovenomschreven voorwerp(en) - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit
enig (al dan niet eigen) misdrijf
en/of
(telkens) één of meer voorwerpen(en) te weten een geldbedrag van 93.005,96 euro, in elk geval enig (groot) geldbedrag, heeft verworven, voorhanden heeft gehad, heeft overgedragen en/of omgezet, althans van een voorwerp, te weten voornoemd(e) geldbedrag(en), gebruik heeft gemaakt, terwijl hij wist, althans redelijkerwijs had moeten vermoeden, dat bovenomschreven voorwerp(en) - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig (al dan niet eigen) misdrijf.

2.De standpunten

De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het tenlastegelegde onder feit 1 en 2 vanwege onvoldoende wettig en overtuigend bewijs van betrokkenheid van verdachte bij de oplichtingen en de daaraan gerelateerde valsheid in geschrift. De officier van justitie heeft geconcludeerd tot bewezenverklaring van het onder feit 3 tenlastegelegde, echter tot een bedrag van € 22.770,00 zijnde het totaalbedrag van de contante stortingen op de bankrekening van verdachte in de ten laste gelegde periode. De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van 10 maanden.
De verdediging heeft voor vrijspraak gepleit voor de drie ten laste gelegde feiten.

3.Overwegingen ten aanzien van het bewijs

Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs is dat verdachte, al dan niet samen met anderen, betrokken is bij de onder feit 1 ten laste gelegde oplichtingen en de daaraan gerelateerde valsheid in geschrift, ten laste gelegd onder feit 2. De rechtbank spreekt verdachte daarom vrij van het onder feit 1 en 2 tenlastegelegde.
Onder feit 3 is aan verdachte ten laste gelegd dat hij een bedrag van € 93.005,96 heeft witgewassen. Ter terechtzitting van 11 januari 2024 heeft de officier van justitie aangegeven dat dit bedrag bestaat uit:
  • een totaalbedrag van € 53.955,00 aan contante stortingen op de ABN AMRO- bankrekening van verdachte in de periode van 6 januari 2019 tot en met 10 september 2020;
  • een totaalbedrag van € 8.415,96 betreffende overboekingen van de bankrekeningen van verdachte bij SNS-bank en BUNQ-bank naar de ABN AMRO-bankrekening van verdachte in de periode van 21 januari 2019 tot en met 7 mei 2020;
  • een totaalbedrag van € 26.198,00 betreffende overboekingen van bankrekeningen op naam van [naam] naar de ABN AMRO-rekening van verdachte in de periode van 26 april 2019 tot en met 10 september 2020;
  • een totaalbedrag van € 2.960,00 betreffende overboekingen van de bankrekening van medeverdachte [medeverdachte] naar de ABN AMRO-bankrekening van verdachte in de periode van 20 maart 2020 tot en met 28 april 2020;
  • een totaalbedrag van € 1.477,00 betreffende overboekingen van de bankrekening van [persoon 4] naar de ABN AMRO-rekening van verdachte in de periode van 18 november 2019 tot en met 25 juni 2020.
De rechtbank is van oordeel dat, voor zover de hiervoor genoemde overboekingen (telkens) al onder de ten laste gelegde periode vallen, niet kan worden vastgesteld dat de bedragen afkomstig zijn uit enig misdrijf. Een directe relatie tussen de onder feit 1 ten laste gelegde oplichtingen of andere misdrijven en de genoemde overboekingen is op basis van het dossier niet vast te stellen. De voor verdachte belastende verklaring van medeverdachte [medeverdachte] afgelegd bij de politie is daarvoor onvoldoende, nog daargelaten dat de verdediging geen effectieve mogelijkheid heeft gehad om die [medeverdachte] als getuige te bevragen, omdat hij niet is verschenen bij de rechter-commissaris. Het totaal aan contante stortingen op de bankrekening van verdachte in de periode 6 januari 2019 tot en met 10 september 2020 is verder weliswaar opmerkelijk, echter, het betreffen in totaal 21 stortingen, waarvan de meeste stortingen vallen buiten de ten laste gelegde periode. De vijf contante stortingen die vallen in de ten laste gelegde periode betreffen een totaalbedrag van € 22.770,00. Het doen van contante stortingen voor een dergelijk geldbedrag alleen is onvoldoende voor het vaststellen van de criminele herkomst. Daarbij komt dat ook voorafgaand aan en na de ten laste gelegde periode vergelijkbare stortingen hebben plaatsgevonden. De rechtbank zal verdachte daarom tevens vrijspreken van het onder feit 3 ten laste gelegde.

4.De beoordeling van de civiele vordering

De benadeelde partij [benadeelde 1] heeft in verband met de ten laste gelegde feiten een vordering tot schadevergoeding ingediend. De benadeelde partij vordert € 188.384,20 aan materiële schade en € 5.000,00 aan smartengeld, vermeerderd met de wettelijke rente. Verder is om oplegging van de schadevergoedingsmaatregel verzocht. De benadeelde partij heeft gevraagd om hoofdelijke toewijzing. Ten slotte vordert de benadeelde partij € 3.760,00 aan proceskosten.
Nu de rechtbank niet tot een bewezenverklaring komt, zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk worden verklaard in de vordering.

5.De beoordeling van het beslag

De rechtbank is van oordeel dat de inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven creditcard (beslaglijst nummer 4) toebehoort aan de verdachte en aan verdachte zal moeten worden teruggegeven.

6.De beslissing

De rechtbank:
 spreekt verdachte vrij van het tenlastegelegde;
 verklaart de benadeelde partij [benadeelde 1] niet-ontvankelijk in de vordering;
bepaalt dat de verdachte en de benadeelde partij [benadeelde 1] ieder hun eigen kosten dragen;
 beveelt de teruggave van de inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven creditcard (beslaglijst nummer 4) aan de verdachte.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.J. Wasmann (voorzitter), mr. M.J. Ouweneel en mr. M.G.E. Ter Hart, rechters, in tegenwoordigheid van mr. V. Buscop, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 25 januari 2024.