Op 25 januari 2024 heeft de Rechtbank Gelderland in Arnhem uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van oplichting, valsheid in geschrift en witwassen. De verdachte, geboren in 1987 en zonder vaste woon- of verblijfplaats, werd vrijgesproken van de tenlastegelegde feiten. De officier van justitie had gevorderd dat de verdachte schuldig werd bevonden aan de oplichtingen en valsheid in geschrift, maar de rechtbank oordeelde dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs was voor de betrokkenheid van de verdachte bij deze misdrijven. De rechtbank concludeerde dat er geen directe relatie kon worden vastgesteld tussen de oplichtingen en de geldbedragen die aan de verdachte waren toegeschreven.
De rechtbank heeft ook de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1] tot schadevergoeding afgewezen, omdat er geen bewezenverklaring was van de tenlastegelegde feiten. De benadeelde partij had een aanzienlijk bedrag aan schadevergoeding geëist, maar werd niet-ontvankelijk verklaard in de vordering. De rechtbank heeft daarnaast bepaald dat de inbeslaggenomen goederen, waaronder een geldbedrag van € 6.900,00, aan de verdachte moeten worden teruggegeven, nu hij integraal werd vrijgesproken van de hem ten laste gelegde feiten. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en de griffier was aanwezig tijdens de openbare terechtzitting.