ECLI:NL:RBGEL:2024:1420

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
15 maart 2024
Publicatiedatum
14 maart 2024
Zaaknummer
AWB - 22 _ 6109
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van een omgevingsvergunning voor milieuactiviteit na drie jaar geen gebruik

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Gelderland het beroep van eiseres tegen de intrekking van de omgevingsvergunning voor de activiteit 'milieu'. De rechtbank heeft op 2 februari 2024 de zaak behandeld, waarbij de gemachtigde van het college en de groot aandeelhouder van eiseres aanwezig waren. De rechtbank concludeert dat het college de omgevingsvergunning mocht intrekken, omdat gedurende drie jaar geen gebruik is gemaakt van de vergunning. De rechtbank legt uit dat de vergunning in 2009 is verleend voor een varkenshouderij, maar dat de vergunning is ingetrokken omdat de (voormalige) drijver van de inrichting akkoord ging met de intrekking en de bestemming van het perceel is gewijzigd. Eiseres, die sinds 2019 eigenaar is van de inrichting, was zich bewust van het vervallen van de vergunning bij de aankoop van het perceel. De rechtbank oordeelt dat de nadelige gevolgen voor eiseres niet onevenredig zijn in verhouding tot de milieubelangen die met de intrekking worden gediend. De rechtbank wijst erop dat het college niet verplicht is om de vergunning in te trekken als deze drie jaar niet wordt gebruikt, en dat er geen dringende reden vereist is voor intrekking volgens de wet. Het beroep van eiseres wordt ongegrond verklaard, en het bestreden besluit blijft in stand. Eiseres krijgt geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: ARN 22/6109

uitspraak van de enkelvoudige kamer van

in de zaak tussen

[eiseres], gevestigd te [vestigingsplaats], eisereses,

en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Barneveld

(gemachtigde: [naam]).

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de intrekking van de omgevingsvergunning voor de activiteit “milieu”.
Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
De rechtbank heeft het beroep op 2 februari 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de [functie]-groot aandeelhouder van eiseres [naam] en de gemachtigde van het college.

Beoordeling door de rechtbank

1. De rechtbank is van oordeel dat het college de omgevingsvergunning mocht intrekken. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
De niet betwiste feiten
2. Op 18 maart 2009 is een vergunning (een revisievergunning) verleend op grond van de Wet milieubeheer voor een inrichting, een varkenshouderij, gelegen aan [locatie]. De vergunning is op 1 oktober 2010 gelijkgesteld met een omgevingsvergunning milieu als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid onder e, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo).
2.1.
Het bestemmingsplan voor de locatie [locatie] is gewijzigd via het wijzigingsplan [wijzigingsplan]. Dit plan is vastgesteld op 30 juni 2015 en is kort daarna onherroepelijk geworden. In de toelichting van het plan is het volgende aangegeven:
"Op het perceel rust nog een milieuvergunning (revisievergunning) voor het houden van varkens. Onderdeel van onderhavige planologische procedure is dat de agrarische activiteiten beëindigd zullen moeten worden. De (voormalige) drijver van de inrichting is schriftelijk akkoord gegaan met het feit dat het college de verleende milieuvergunning(en) intrekt. Op het moment dat het wijzigingsplan onherroepelijk is geworden, wordt de vergunning definitief ingetrokken."
2.2.
Het college heeft een brief overgelegd over de wijziging van het bestemmingsplan en de intrekking van de vergunning. Deze brief is door de toenmalige drijver van de inrichting voor akkoord ondertekend.
2.3.
Eiseres is sinds 2019 eigenaar van de inrichting. Eiseres wist bij de aankoop van het perceel dat de vergunning zou vervallen.
2.3.
Gedurende ten minste drie jaar zijn geen handelingen verricht met gebruikmaking van de omgevingsvergunning milieu.
2.4.
In het bestreden besluit heeft het college de vergunning uit 2009 ingetrokken.
Mocht het college de vergunning intrekken?
3. Eiseres betoogt dat het college geen gebruik mocht maken van zijn bevoegdheid om de omgevingsvergunning in te trekken, omdat daarvoor geen dringende redenen zijn en hiermee inbreuk gemaakt wordt op het eigendomsrecht van eiseres. Eiseres wijst hierbij op de waarde die de vergunning mogelijk heeft indien de vergunning kan worden ingezet om stikstofuitstoot van andere partijen extern te salderen. Tijdens de zitting heeft eiseres aangevoerd dat het college te lang heeft gewacht met de intrekking. Dit had het college moeten doen op het moment dat het wijzigingsplan onherroepelijk werd.
3.1.
Het college heeft in het bestreden besluit en tijdens de zitting toegelicht dat over de intrekking afspraken zijn gemaakt bij de vaststelling van het wijzigingsplan en dat het college gebruik kan maken van de bevoegdheid, omdat gedurende drie jaar geen gebruik is gemaakt van de vergunning. Het college heeft verder naar voren gebracht dat ook geen gebruik meer kan worden gemaakt van de vergunning vanwege de gewijzigde bestemming.
3.2.
Het college kan - voor zover relevant - de omgevingsvergunning geheel of gedeeltelijk intrekken, voor zover gedurende drie jaar geen handelingen zijn verricht met gebruikmaking van de vergunning. [1] Zoals de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State eerder heeft overwogen moeten bij de beslissing over intrekking van een omgevingsvergunning alle betrokken belangen worden meegenomen en tegen elkaar afgewogen. [2] Tot die belangen behoren naast de door het bestuursorgaan gestelde belangen ook de (financiële) belangen van vergunninghouder. Daarbij wordt meegewogen of het niet (tijdig) gebruikmaken van de vergunning aan de vergunninghouder is toe te rekenen. Bij de beoordeling of het intrekkingsbesluit in overeenstemming is met het recht, kan aan de orde komen of de nadelige gevolgen van het intrekkingsbesluit onevenredig zijn in verhouding tot de met het intrekkingsbesluit te dienen doelen.
3.3.
De rechtbank is van oordeel dat het college de vergunning mocht intrekken, omdat – zo is niet in geschil – gedurende meer dan drie jaar geen gebruik is gemaakt van de vergunning. De nadelige (financiële) gevolgen voor eiseres van de intrekking van de omgevingsvergunning zijn niet onevenredig in verhouding tot het met de intrekking gediende doel. Hiervoor is van belang dat het college toepassing heeft gegeven aan de intrekkingsbevoegdheid om het bestaan van ongebruikte milieuruimte tegen te gaan. Hiermee wordt een milieubelang gediend, omdat het intrekken van een omgevingsvergunning voor het in werking hebben van een inrichting bijdraagt aan de bescherming van het milieu. Eiseres heeft een financieel belang bij het behoud van de omgevingsvergunning, bestaande uit de hypothetische waarde die de vergunning mogelijk nog heeft indien de vergunning kan worden ingezet om stikstofuitstoot van andere partijen extern te salderen. Dit belang weegt naar het oordeel van de rechtbank echter niet op tegen de milieubelangen die de intrekking van de omgevingsvergunning beoogt te beschermen.
3.4.
Dat het college heeft gewacht met de intrekking maakt in dit geval geen verschil. Het college is niet verplicht om de vergunning in te trekken als deze drie jaar niet wordt gebruikt. Dat kan ook - zoals in dit geval - als langer dan drie jaar geen gebruik is gemaakt van de vergunning. Dit geldt ongeacht de voorgeschiedenis. Ook is niet gebleken dat eiseres door het stilzitten van het college is benadeeld. Evenmin heeft eiseres daaraan redelijkerwijs het vertrouwen kunnen ontlenen dat de vergunning niet ingetrokken zou worden. Hierbij acht de rechtbank van belang dat de toenmalige drijver van de inrichting bij de totstandkoming van het bestemmingsplan expliciet heeft ingestemd met de wijziging van de bestemming en de intrekking van de vergunning en het op termijn vervallen van de vergunning bij eiseres bekend was bij de aankoop van de inrichting. Dat er geen dringende reden zou zijn biedt ook geen grond voor een ander oordeel, omdat artikel 2.33, tweede lid, aanhef en onder a, van de Wabo voor het kunnen intrekken van de vergunning geen dringende reden vereist.
De beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

4. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het bestreden besluit in stand blijft. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. van Harten, rechter, in aanwezigheid van mr. I.M. Stroink, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Artikel 2.33, tweede lid, aanhef en onder a, van de Wabo.
2.Zie o.a. ABRvS 2 maart 2022, ECLI:NL:RVS:2022:641 en ABRvS 17 april 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1215.