In deze zaak, die voor de Rechtbank Gelderland is aangespannen, vordert Koninklijke Philips N.V. (hierna: Philips) in de hoofdzaak dat de rechtbank gedaagde veroordeelt tot het staken van inbreukmakende handelingen op haar auteursrechten, alsook tot het vernietigen van inbreukmakende exemplaren en het betalen van schadevergoeding. Gedaagde heeft een bevoegdheidsincident opgeworpen, waarin hij stelt dat de rechtbank Gelderland niet bevoegd is en dat de zaak naar de rechtbank Noord-Nederland moet worden verwezen. Gedaagde baseert zijn vordering op artikel 99 Rv, dat bepaalt dat de rechtbank van de woonplaats van de gedaagde bevoegd is. Gedaagde woont in Groningen, waardoor hij meent dat de rechtbank Noord-Nederland bevoegd is.
De rechtbank overweegt dat artikel 102 Rv ook bevoegdheid toekent aan de rechtbank waar het schadebrengende feit zich heeft voorgedaan. Philips heeft onbetwist gesteld dat haar producten, waarvan gedaagde inbreuk maakt, ook in het arrondissement Gelderland verkrijgbaar zijn, wat betekent dat er schade is ingetreden in dat arrondissement. De rechtbank concludeert dat zij relatief bevoegd is om van het geschil kennis te nemen en wijst het bevoegdheidsincident van gedaagde af. Gedaagde wordt veroordeeld in de proceskosten van het incident, die zijn begroot op € 792,00. De rechtbank beveelt een mondelinge behandeling in de hoofdzaak, waarbij partijen de gelegenheid krijgen hun stellingen nader te onderbouwen. De zaak wordt op de rol gezet voor het opgeven van verhinderdagen in de maanden juni tot en met november 2024.