ECLI:NL:RBGEL:2024:1419

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
13 maart 2024
Publicatiedatum
14 maart 2024
Zaaknummer
C/05/428094 / HA ZA 23-501
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Intellectueel-eigendomsrecht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheidsincident in auteursrechtelijke geschil tussen Koninklijke Philips N.V. en gedaagde

In deze zaak, die voor de Rechtbank Gelderland is aangespannen, vordert Koninklijke Philips N.V. (hierna: Philips) in de hoofdzaak dat de rechtbank gedaagde veroordeelt tot het staken van inbreukmakende handelingen op haar auteursrechten, alsook tot het vernietigen van inbreukmakende exemplaren en het betalen van schadevergoeding. Gedaagde heeft een bevoegdheidsincident opgeworpen, waarin hij stelt dat de rechtbank Gelderland niet bevoegd is en dat de zaak naar de rechtbank Noord-Nederland moet worden verwezen. Gedaagde baseert zijn vordering op artikel 99 Rv, dat bepaalt dat de rechtbank van de woonplaats van de gedaagde bevoegd is. Gedaagde woont in Groningen, waardoor hij meent dat de rechtbank Noord-Nederland bevoegd is.

De rechtbank overweegt dat artikel 102 Rv ook bevoegdheid toekent aan de rechtbank waar het schadebrengende feit zich heeft voorgedaan. Philips heeft onbetwist gesteld dat haar producten, waarvan gedaagde inbreuk maakt, ook in het arrondissement Gelderland verkrijgbaar zijn, wat betekent dat er schade is ingetreden in dat arrondissement. De rechtbank concludeert dat zij relatief bevoegd is om van het geschil kennis te nemen en wijst het bevoegdheidsincident van gedaagde af. Gedaagde wordt veroordeeld in de proceskosten van het incident, die zijn begroot op € 792,00. De rechtbank beveelt een mondelinge behandeling in de hoofdzaak, waarbij partijen de gelegenheid krijgen hun stellingen nader te onderbouwen. De zaak wordt op de rol gezet voor het opgeven van verhinderdagen in de maanden juni tot en met november 2024.

Uitspraak

RECHTBANK Gelderland

Civiel recht
Zittingsplaats Arnhem
Zaaknummer: C/05/428094 / HA ZA 23-501
Vonnis in incident van 13 maart 2024
in de zaak van
KONINKLIJKE PHILIPS N.V.,
statutair gevestigd te Eindhoven,
eisende partij,
hierna te noemen: Philips,
advocaten: mrs. S.A. Klos en A. Ringnalda te Amsterdam,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
advocaat: mr. N.M. Bakker te Groningen.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding
- de akte overlegging producties 1 - 10 van de zijde van Philips
- de conclusie van antwoord tevens inhoudende het bevoegdheidsincident met
producties 1 - 5
- de conclusie van antwoord in het bevoegdheidsincident
1.2.
Ten slotte is vonnis in het incident bepaald.

2.Het geschil

2.1.
Philips vordert in de hoofdzaak – verkort weergegeven – dat de rechtbank bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagde]
beveelt om met onmiddellijke ingang iedere inbreukmakende handelingen in de Europese Unie op de auteursrechten van Philips die rusten op de vormgeving van de Philips Sonicare te staken en gestaakt te houden, een en ander op straffe van een dwangsom,
veroordeelt tot het laten uitvoeren van een onderzoek verricht door een onafhankelijk registeraccountant naar het aantal geproduceerde, ingekochte en in voorraad aanwezige inbreukmakende exemplaren, het aantal exemplaren dat is verkocht, tegen welke inkoop- en verkoopprijs, de winst en de gegevens van alle betrokken derden hierbij, een en ander op straffe van een dwangsom,
3. veroordeelt tot vernietiging van alle nog in voorraad gehouden inbreukmakende exemplaren, een en ander op straffe van een dwangsom,
4. veroordeelt tot betaling van een schadevergoeding op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet,
5. veroordeelt in de proceskosten overeenkomstig artikel 1019h Rv.
2.2.
[gedaagde] heeft voor alle weren een bevoegdheidsincident opgeworpen, strekkende tot de onbevoegdheid van de rechtbank Gelderland. [gedaagde] vordert verwijzing naar de rechtbank Noord-Nederland, afdeling handel/civiel locatie Groningen, met veroordeling van Philips in de kosten van dit incident.
2.3.
[gedaagde] legt aan zijn incidentele vordering ten grondslag dat uit de hoofdregel van artikel 99 Rv volgt dat bevoegd is de rechtbank in het arrondissement waarin de gedaagde partij woonachtig is. [gedaagde] woont in [woonplaats] , gemeente Groningen, reden waarom de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen bevoegd is van dit geschil kennis te nemen. Door de zaak op grond van artikel 102 Rv bij de rechtbank Gelderland aan te brengen maakt Philips zich schuldig aan forumshopping. Ook betwist [gedaagde] dat Philips in het arrondissement Gelderland schade heeft geleden, zodat geen bevoegdheid bestaat op grond van artikel 102 Rv.
2.4.
Philips voert gemotiveerd verweer en concludeert tot afwijzing van de incidentele vordering met veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten overeenkomstig artikel 1019h Rv.

3.De beoordeling in het incident

3.1.
Afdeling drie, titel twee van het eerste boek van het Wetboek van Rechtsvordering (Rv) bevat regels ter zake van relatieve bevoegdheid. De hoofdregel, neergelegd in artikel 99 Rv, bepaalt dat de rechtbank van de woonplaats van de gedaagde partij bevoegd is om van een geschil kennis te nemen. Gelet op de woonplaats van gedaagde, moet de onderhavige zaak volgens de hoofdregel worden aangebracht bij de Rechtbank Noord-Nederland. Artikel 102 Rv bepaalt dat als de vordering is gebaseerd op een verbintenis uit onrechtmatige daad, mede bevoegdheid toekomt aan de rechtbank waar het, uit de gestelde onrechtmatige gedraging voortvloeiende, schade brengende feit zich heeft voortgedaan. “De plaats waar het schade brengende feit zich heeft voorgedaan” omvat zowel de plaats van de schadeveroorzakende gebeurtenis (“Handlungsort”), als de plaats waar de schade is ingetreden (“Erfolgsort”). De rechtbank overweegt dat uit de woorden ‘mede bevoegd’ uitdrukkelijk volgt dat sprake is van een alternatieve bevoegdheidsregel. Artikel 102 Rv geeft de eisende partij aldus de mogelijkheid om te kiezen tussen – in een voorkomend geval – verschillende relatief bevoegde rechtbanken.
3.2.
Vooropgesteld wordt dat inbreuk op een auteursrecht valt aan te merken als een onrechtmatige daad.
3.3.
Philips heeft onbetwist aangevoerd dat de producten, waarvan zij stelt dat [gedaagde] hiermee inbreuk maakt op haar auteursrechten, onder meer via de onlinewinkel www.bol.com verkrijgbaar zijn. Nu dit online kanaal in Nederland vrij toegankelijk is, is ook schade ingetreden in het arrondissement Gelderland (“Erfolgsort”). Het betoog van [gedaagde] dat Philips onvoldoende heeft gesteld dat sprake is van verkoop van producten in het arrondissement Gelderland of dat hierdoor schade zou zijn geleden treft geen doel. De vraag of daadwerkelijk sprake is (geweest) van (schade door) inbreuk en op welke wijze, zal immers pas aan de orde komen in de hoofdprocedure. Het betoog van [gedaagde] dat Philips voor deze zaak geen enkel aanknopingspunt heeft met het arrondissement Gelderland, is voor toepassing van artikel 102 Rv niet relevant. Ook de suggestie van [gedaagde] dat Philips de zaak aanbrengt bij deze rechtbank vanwege een eerder gunstig vonnis in een geheel andere kwestie, is voor toepassing van artikel 102 Rv niet relevant. [gedaagde] heeft tot slot nog benoemd dat Philips in feite aan forumshopping doet, hetgeen ongewenst is. De rechtbank overweegt als volgt. Waarom het fenomeen forumshopping ongewenst is, wordt door [gedaagde] niet toegelicht. Daargelaten de vraag of forumshopping ongewenst is, ziet de rechtbank echter geen reden om een bij wet toegekende regel van relatieve bevoegdheid daarom buiten toepassing te laten. Indien uit de regels ter zake van relatieve bevoegdheid volgt dat meer dan één rechtbank relatief bevoegd is, dan staat het ter vrije beoordeling van de eisende partij om de zaak bij één van die rechtbanken aan te brengen.
3.4.
Gelet op het voorgaande is deze rechtbank relatief bevoegd om kennis te nemen van dit geschil. De incidentele vordering zal daarom worden afgewezen.
3.5.
[gedaagde] is de partij die ongelijk krijgt en hij zal daarom in de proceskosten (inclusief de nakosten) worden veroordeeld. Phillips maakt aanspraak op vergoeding van de proceskosten in dit incident op de voet van artikel 1019h Rv. Philips heeft in dit kader ook haar kosten opgegeven. Aangezien de hoofdzaak een zaak betreft ter handhaving van intellectuele eigendomsrechten in de zin van artikel 1019 Rv, zal de rechtbank aansluiting zoeken bij de Indicatietarieven in IE-zaken (versie april 2017). Het bevoegdheidsincident is naar het oordeel van de rechtbank te beschouwen als een zeer eenvoudig, niet bewerkelijk incident in de zin van de Indicatietarieven in IE-zaken. Dit betekent dat de proceskosten overeenkomstig het ‘gewone’ liquidatietarief, met toepassing van tarief II, zullen worden begroot. De rechtbank zal een bedrag van € 792,00 (€ 614,00 + € 178,00) aan proceskosten toewijzen.

4.De beoordeling in de hoofdzaak

4.1.
De rechtbank zal een mondelinge behandeling bevelen om inlichtingen over de zaak te vragen, partijen gelegenheid te geven hun stellingen nader te onderbouwen en om te onderzoeken of partijen het op een of meer punten met elkaar eens kunnen worden. De hoofdzaak zal dan ook worden verwezen naar de rol voor opgave verhinderdata.

5.De beslissing

De rechtbank
in het incident
5.1.
wijst de incidentele vordering van [gedaagde] af,
5.2.
veroordeelt [gedaagde] in de kosten van het incident, aan de zijde van Philips tot op heden begroot op € 792,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening als [gedaagde] niet tijdig aan deze proceskostenveroordeling voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
5.3.
verklaart deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad,
in de hoofdzaak
5.4.
beveelt een mondelinge behandeling op de terechtzitting van mr. M.D.R. Joppe in het gerechtsgebouw te Arnhem aan de Walburgstraat 2 – 4 op een nader vast te stellen datum en tijd,
5.5.
bepaalt dat [gedaagde] dan in persoon aanwezig moet zijn en dat Philips dan vertegenwoordigd moet zijn door iemand die van de zaak op de hoogte is en hetzij rechtens hetzij op grond van een bijzondere schriftelijke volmacht bevoegd is haar te vertegenwoordigen,
5.6.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van
27 maart 2024voor het opgeven van de verhinderdagen van de partijen en hun advocaten in de maanden juni tot en met november 2024, waarna dag en uur van de mondelinge behandeling zullen worden bepaald,
5.7.
bepaalt dat bij gebreke van de gevraagde opgave(n) de rechtbank het tijdstip van mondelinge behandeling zelfstandig zal bepalen,
5.8.
bepaalt dat na de vaststelling van het tijdstip van mondelinge behandeling dit in beginsel niet zal worden gewijzigd,
5.9.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.D.R. Joppe en in het openbaar uitgesproken op 13 maart 2024.