In deze civiele procedure, behandeld door de Rechtbank Gelderland, is op 6 maart 2024 een vonnis gewezen in de zaak tussen [eiseres] en [gedaagde]. De zaak betreft een proceskostenveroordeling in het kader van een reconventionele vordering. De procedure is gestart met een verwijzingsvonnis van 13 september 2023, waarin de conventionele vorderingen van [eiseres] zijn behandeld en de zaak in reconventie is verwezen. Op 6 december 2023 heeft de rechtbank een mondelinge behandeling bevolen voor de reconventionele vorderingen van [gedaagde]. Op 16 februari 2024 heeft [gedaagde] zijn eis verminderd tot nihil, wat betekent dat er enkel nog een beslissing over de proceskosten diende te worden genomen.
De rechtbank heeft geoordeeld dat [gedaagde] als de in het ongelijk gestelde partij moet worden beschouwd, omdat hij zijn eis heeft verminderd zonder verdere toelichting. Op basis van artikel 237 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) is de in het ongelijk gestelde partij in beginsel veroordeeld in de proceskosten. Echter, gezien de (voorheen affectieve) relatie tussen partijen, heeft de rechtbank besloten om de proceskosten te compenseren, zodat iedere partij zijn eigen kosten draagt. Dit vonnis is openbaar uitgesproken door mr. R.D. Leen op 6 maart 2024.