In deze zaak heeft de rechtbank Gelderland op 6 maart 2024 uitspraak gedaan in een geschil over de geldigheid van een concept-testament en de vraag of de eisende partij als enig erfgenaam van de erflaatster kan worden aangemerkt. De eisende partij, vertegenwoordigd door advocaat mr. D.J.P. van Barneveld, vorderde primair een verklaring voor recht dat zij de enige erfgenaam is van de erflaatster, en subsidiair dat het concept-testament van 12 mei 2021 als wettig opgemaakt testament moet worden beschouwd. De gedaagde partij, vertegenwoordigd door advocaat mr. M. van der Meulen, voerde verweer en concludeerde tot niet-ontvankelijkheid van de eisende partij.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de erflaatster op 21 juli 2021 is overleden en dat er geen ondertekend testament aanwezig was. De rechtbank heeft de procedure en de feiten in detail besproken, waaronder de langdurige relatie tussen de eisende partij en de erflaatster, en de rol van de notaris bij het opstellen van het concept-testament. De rechtbank concludeerde dat het concept-testament niet voldoet aan de wettelijke vereisten voor een testament, zoals vastgelegd in de artikelen 4:94 en 4:109 BW. De rechtbank oordeelde dat de eisende partij niet als enig erfgenaam kan worden aangemerkt en dat de primaire en subsidiaire vorderingen van de eisende partij worden afgewezen.
Daarnaast heeft de rechtbank de vordering van de eisende partij tot erkenning van een natuurlijke verbintenis afgewezen, omdat er geen bewijs was dat een dringende morele verplichting bestond die rechtens afdwingbaar zou zijn. De rechtbank heeft de proceskosten gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt. De uitspraak benadrukt het belang van de wettelijke vormvereisten voor testamenten en de noodzaak om deze te respecteren, zelfs in gevallen van langdurige affectieve relaties.