ECLI:NL:RBGEL:2024:1216

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
6 maart 2024
Publicatiedatum
6 maart 2024
Zaaknummer
431810
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Proces-verbaal
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beslissing over proceskosten na intrekking vorderingen in kort geding

Op 6 maart 2024 vond een kort geding plaats bij de Rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, in de zaak van [eiser] tegen [gezamenlijke gedaagden]. De zaak betrof een geschil over de afgifte van de sleutel van de woning van [eiser] en het beheer van haar persoonlijke zaken. Tijdens de mondelinge behandeling trok [eiser] haar vorderingen in, waardoor de vraag over de proceskosten centraal kwam te staan. De gedaagden stelden dat [eiser] niet handelingsbekwaam was en dat haar advocaat daarom niet bevoegd was om de procedure te starten. Dit leidde tot de vraag of de advocaat van [eiser] veroordeeld kon worden in de proceskosten.

De voorzieningenrechter, mr. G.J. Meijer, oordeelde dat er geen beslissing kon worden genomen over de vorderingen, aangezien deze waren ingetrokken. Hierdoor was het niet mogelijk vast te stellen wie in het ongelijk was gesteld. De rechter verwees naar eerdere richtlijnen van de kantonrechter en de Gedragsregels advocatuur, die benadrukken dat het vermijden van onnodige rechtszaken en kosten belangrijk is. Gezien de familieband tussen partijen besloot de voorzieningenrechter om de proceskosten te compenseren, zodat iedere partij zijn eigen kosten droeg. Deze beslissing werd openbaar uitgesproken en vastgelegd in een proces-verbaal.

Uitspraak

RECHTBANK Gelderland

Civiel recht
Zittingsplaats Arnhem
Zaaknummer: C/05/431810 / KG ZA 24-49
Proces-verbaal van mondeling vonnis in kort geding gedaan op 6 maart 2024
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats] ,
eiseres,
advocaat mr. J.J. Douwes te Arnhem,
tegen

1.1. [gedaagde 1] ,

in zijn hoedanigheid van curator over [eiser] ,
wonende te [woonplaats] ,
2.
[gedaagde 2],
in zijn hoedanigheid van curator over [eiser] ,
wonende te [woonplaats] ,
gedaagden,
advocaat mr. E.E. Frenken te Boxmeer.
Partijen zullen hierna [eiser] en [gezamenlijke gedaagden] genoemd worden.
De zitting wordt gehouden in het gebouw van deze rechtbank ter behandeling van een vordering in kort geding.
Tegenwoordig zijn mr. G.J. Meijer, voorzieningenrechter, en [naam] als griffier.
Na uitroeping van de zaak verschijnen
- [eiser] , bijgestaan door mr. Douwes voornoemd,
- [gezamenlijke gedaagden] , bijgestaan door mr. Frenken voornoemd.
De voorzieningenrechter wijst het volgende vonnis.

1.De gronden van de beslissing

1.1.
Het onderhavige kort geding betrof oorspronkelijk een geschil strekkende tot – kort samengevat – het verstrekken van de sleutel van de woning van [eiser] door [gezamenlijke gedaagden] , het toestaan dat [eiser] noodzakelijke en persoonlijke zaken uit haar woning kan halen en dat zij weer het beheer krijgt over haar auto. Ter gelegenheid van de mondelinge behandeling heeft [eiser] haar primaire, subsidiaire en meer subsidiaire vorderingen ingetrokken. In dit kort geding ligt uitsluitend nog voor wie van partijen moeten worden veroordeeld in de proceskosten.
1.2.
[gezamenlijke gedaagden] voeren aan dat zij midden december 2023 aan de advocaat van [eiser] hebben bericht dat hij geen werkzaamheden meer kan verrichten voor [eiser] . [eiser] is niet handelingsbekwaam en proces bekwaam -althans zij wordt niet bevoegd vertegenwoordigd door haar advocaat- en daarom dient de advocaat van [eiser] op de voet van artikel 245 lid 1 Rv te worden veroordeeld in de proceskosten. Gelet hierop had ook dit kort geding niet opgestart kunnen worden en is dus een proceskostenveroordeling zijdens [gezamenlijke gedaagden] hoe dan ook niet aan de orde, aldus [gezamenlijke gedaagden]
1.3.
Op grond van artikel 237 Rv wordt de partij die bij vonnis in het ongelijk wordt gesteld in de kosten veroordeeld. Er ontbreekt echter een beslissing op de vorderingen nu deze door [eiser] zijn ingetrokken. Aan de zijde van [gezamenlijke gedaagden] is aangevoerd dat het kort geding onnodig is ingesteld. [eiser] voert daartegen aan dat zij de spullen uit haar woning en haar autosleutel al eerder nodig had dan 19 februari 2024 omdat zij zich gedurende de opname per 30 januari 2024 vrij mocht bewegen. Aan de andere zijde is aangevoerd dat [eiser] weet dat zij [gezamenlijke gedaagden] kan vragen wat zij nodig heeft en dat [gezamenlijke gedaagden] dat op verzoek ook aan haar zullen geven. [gezamenlijke gedaagden] hebben dat op 15 februari 2024 ook gedaan en het was volgens [gezamenlijke gedaagden] ter bescherming van [eiser] dat zij de sloten van haar woning hebben vervangen omdat zij heeft aangegeven niet meer over de sleutels te beschikken.
1.4.
Hoe het precies is gegaan, kan in dit kort geding niet worden vastgesteld. Daarvoor is nader onderzoek naar de feiten en mogelijk bewijslevering noodzakelijk. Het lukt ook niet om in dit kort geding vast te stellen of de gemachtigde van [eiser] , mr. Douwes, zijn boekje te buiten gaat in de vertegenwoordiging van [eiser] en daarbij niet langer in het belang van [eiser] handelt. Er valt dus niet te zeggen of voldaan is aan de criteria van artikel 245 lid 1 Rv.
1.5.
Als richtsnoer tussen partijen geldt onder meer hetgeen de kantonrechter in zijn uitvoerige beschikking van 20 februari 2024 aan partijen en de betrokken advocaten heeft meegegeven. Namelijk dat het aan de curatoren, betrokkene en de advocaten is om de verhoudingen te normaliseren en tot een werkzame situatie te komen. Ook gelden de Gedragsregels advocatuur als richtsnoer. Op grond van regel 5 van de Gedragsregels advocatuur dient de advocaat voor ogen te houden dat een regeling in der minne veelal de voorkeur verdient boven een proces. Het ging in dit kort geding vanaf 15 februari 2024 slechts nog over de proceskosten die bovendien tot het uitroepen van de zaak op 6 maart 2024 door bode minder bedroegen dan nu het geval is. Regel 6 van de Gedragscode advocatuur behelst onder meer het vermijden van onnodige rechtszaken en het voorkomen van onnodige kosten. Van belang is dat rechtspraak in ons land een schaars goed is. De rechtspraak heeft een groot tekort aan rechters en probeert de zaken zo snel mogelijk weg te werken. Daarin hebben advocaten ook een taak. Regel 7 regelt tot slot dat een advocaat zich niet onnodig grievend uitlaat. Dit zijn richtsnoeren, deels verwoord door de kantonrechter en deels door de Nederlandse Orde van Advocaten, die gelden voor de partijen alsmede voor de advocaten van partijen.
1.6.
De slotsom is dat in dit kort geding niet kan worden vastgesteld wie als de in het ongelijk gestelde partij moet worden beschouwd omdat niet duidelijk is hoe het in de periode van begin februari 2024 tot het moment van afgifte van de sleutels op 15 februari 2024 aan [eiser] is gegaan. In dat geval val je terug op de basis. Partijen zijn familie van elkaar en dat is voor de voorzieningenrechter aanleiding om in dit kort geding de kosten te compenseren in die zin dat elke partij de eigen kosten draagt, net zoals de kantonrechter heeft gedaan in zijn beschikking van 20 februari 2024.

2.De beslissing

De voorzieningenrechter
2.1.
compenseert de kosten van de procedure tussen partijen, zodat iedere partij de eigen kosten draagt.
Deze mondelinge uitspraak is gewezen door mr. G.J. Meijer en in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
Waarvan proces-verbaal,