Uitspraak
RECHTBANK Gelderland
1.1. [gedaagde 1] ,
[gedaagde 2],
Rechtbank Gelderland
Op 6 maart 2024 vond een kort geding plaats bij de Rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, in de zaak van [eiser] tegen [gezamenlijke gedaagden]. De zaak betrof een geschil over de afgifte van de sleutel van de woning van [eiser] en het beheer van haar persoonlijke zaken. Tijdens de mondelinge behandeling trok [eiser] haar vorderingen in, waardoor de vraag over de proceskosten centraal kwam te staan. De gedaagden stelden dat [eiser] niet handelingsbekwaam was en dat haar advocaat daarom niet bevoegd was om de procedure te starten. Dit leidde tot de vraag of de advocaat van [eiser] veroordeeld kon worden in de proceskosten.
De voorzieningenrechter, mr. G.J. Meijer, oordeelde dat er geen beslissing kon worden genomen over de vorderingen, aangezien deze waren ingetrokken. Hierdoor was het niet mogelijk vast te stellen wie in het ongelijk was gesteld. De rechter verwees naar eerdere richtlijnen van de kantonrechter en de Gedragsregels advocatuur, die benadrukken dat het vermijden van onnodige rechtszaken en kosten belangrijk is. Gezien de familieband tussen partijen besloot de voorzieningenrechter om de proceskosten te compenseren, zodat iedere partij zijn eigen kosten droeg. Deze beslissing werd openbaar uitgesproken en vastgelegd in een proces-verbaal.