ECLI:NL:RBGEL:2024:1202

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
6 maart 2024
Publicatiedatum
6 maart 2024
Zaaknummer
C/05/48662
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak inzake niet-ontvankelijkheid in civiele procedure met betrekking tot perceel eigendom

Op 6 maart 2024 heeft de Rechtbank Gelderland een tussenuitspraak gedaan in een civiele procedure die zich afspeelt in Zutphen. In deze zaak vorderde de gedaagde partij, vertegenwoordigd door mr. K. Horstman, dat de rechtbank de eiseres, vertegenwoordigd door mr. T.A. Bode, niet-ontvankelijk zou verklaren in haar vorderingen. De gedaagde stelde dat de eiseres niet alleen hem, maar ook zijn echtgenote had moeten dagvaarden, aangezien zij mede-eigenaar is van het perceel waar de vorderingen op betrekking hebben. De rechtbank heeft de incidentele vordering van de gedaagde afgewezen, omdat de niet-ontvankelijkheid een verweer is dat in de hoofdzaak moet worden beoordeeld. De rechtbank verduidelijkte dat een incident een processuele verwikkeling is die rechterlijke bemoeienis vereist, en dat de stellingen van de gedaagde materieel van aard zijn. De rechtbank oordeelde dat de eiseres niet-ontvankelijk kan worden verklaard in de hoofdzaak, maar dat dit niet in het incident kan worden gevorderd. De gedaagde werd veroordeeld in de proceskosten van het incident, vastgesteld op € 614,00. De zaak is vervolgens naar de rol verwezen voor een conclusie van antwoord door de gedaagde, met een verdere beslissing aangehouden.

Uitspraak

RECHTBANK Gelderland

Civiel recht
Zittingsplaats Zutphen
Zaaknummer: C/05/428662 / HZ ZA 23-435 (voorheen: C/05/413319 HZ ZA 23-3)
Vonnis in incident van 6 maart 2024
in de zaak van
[eiseres],
te [woonplaats] ,
eisende partij in de hoofdzaak,
verweerster in het incident,
hierna te noemen: [eiseres] ,
advocaat: mr. T.A. Bode te Zwolle,
tegen
[gedaagde],
te [woonplaats] ,
gedaagde partij in de hoofdzaak,
eiser in het incident,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
advocaat: mr. K. Horstman te Epe.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding
- de incidentele conclusie tot niet-ontvankelijkheid
- de conclusie van antwoord in het incident tot niet ontvankelijkheid.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald in het incident.

2.Het geschil in het incident

2.1.
[gedaagde] vordert in het incident dat de rechtbank [eiseres] niet-ontvankelijk zal verklaren in haar vorderingen, althans deze te ontzeggen, met veroordeling van [eiseres] in de kosten van het incident.
2.2.
[gedaagde] legt aan zijn incidentele vordering kort gezegd ten grondslag dat [eiseres] niet alleen hem, maar ook zijn echtgenote [echtgenote van gedaagde] had moeten dagvaarden. Reden daarvoor is dat [echtgenote van gedaagde] mede-eigenaar is van het perceel waarop de vorderingen in de hoofdzaak betrekking hebben, aangezien [gedaagde] en [echtgenote van gedaagde] in gemeenschap van goederen zijn gehuwd.
2.3.
[eiseres] voert verweer in het incident. [eiseres] concludeert tot afwijzing van de incidentele vordering van [gedaagde] , met veroordeling van [gedaagde] in de kosten van het incident te vermeerderen met de wettelijke rente.
2.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

3.De beoordeling in het incident

3.1.
[eiseres] voert aan dat de incidentele vordering van [gedaagde] moet worden afgewezen, aangezien de (niet-)ontvankelijkheid geen incident is, maar een verweer waarop in de hoofdzaak dient te worden beslist.
3.2.
Een incident is een processuele verwikkeling die rechterlijke bemoeienis vereist, anders dan de beslechting van een materieel geschilpunt. Een aantal incidenten zijn in de wet geregeld, zoals vrijwaring (artikel 210 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv), voeging en tussenkomst (artikel 217 Rv). Er is geen sprake van een gesloten stelsel van incidentele vorderingen. Dat betekent dat ook andere vorderingen bij incident kunnen worden ingesteld, mits het geen materieel geschilpunt betreft. Nu in dit geval de stellingen die ten grondslag liggen aan de gevorderde niet-ontvankelijkheid materieel van aard zijn, slaagt het verweer van [eiseres] onder 3.1. De rechtbank licht dit hierna toe.
3.3.
[gedaagde] onderbouwt zijn standpunt dat [eiseres] niet-ontvankelijk moet worden verklaard als volgt. Volgens [gedaagde] is sprake van een gemeenschappelijk perceel en is het noodzakelijk dat de beslissing ten aanzien van dit perceel ook tegenover [echtgenote van gedaagde] geldt. Met andere woorden, volgens [gedaagde] is sprake van een processueel ondeelbare rechtsverhouding. De door [gedaagde] bepleite niet-ontvankelijkheid is dan ook afhankelijk van een inhoudelijke beoordeling van de rechtsverhouding tussen [gedaagde] en zijn echtgenote. [gedaagde] doet een beroep op de
exceptio plurium litis consortium,waarvan de Hoge Raad expliciet heeft geoordeeld dat het een verweer (ten principale) is (Hoge Raad 9 juli 2010, ECLI:NL:HR:2010:BM3979). Gelet op het voorgaande kan de niet-ontvankelijkheid in dit geval niet bij incident worden gevorderd, zodat de vordering in incident moet worden afgewezen.
3.4.
Ook als de rechtbank er veronderstellenderwijs vanuit gaat dat het standpunt van [gedaagde] wel een incident is, slaagt de vordering van [gedaagde] niet. Als al tot het oordeel zou worden gekomen dat [echtgenote van gedaagde] ook gedagvaard had moeten worden, hetgeen niet vaststaat, dan zal dat namelijk niet leiden tot niet-ontvankelijkheid van [eiseres] . Indien een bij een processueel ondeelbare rechtsverhouding betrokken partij niet in het geding is betrokken, dan kan eiser die partij alsnog oproepen op grond van artikel 118 Rv. Of dit nodig is, zal door de bodemrechter moeten worden beoordeeld. Met het beroep op de de
exceptio plurium litis consortiumkan door [gedaagde] niet de niet-ontvankelijkheid van [eiseres] worden bereikt. Ook om die reden moet de incidentele vordering worden afgewezen.
3.5.
[gedaagde] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten van het incident worden veroordeeld. De proceskosten in het incident worden vastgesteld op € 614,00 voor salaris advocaat (1 punt × tarief € 614,00).

4.De beoordeling in de hoofdzaak

4.1.
De incidentele conclusie tot niet-ontvankelijkheid dient volgens [eiseres] te worden beschouwd als een verweer in de hoofdzaak, waarmee [gedaagde] zichzelf de mogelijkheid heeft ontnomen om nog schriftelijk verweer in de hoofdzaak te voeren. Hoewel de rechtbank hiervoor heeft geoordeeld dat de incidentele vordering van [gedaagde] als een verweer in de hoofdzaak moet worden beschouwd, gaat de rechtbank niet mee in het door [eiseres] daaraan verbonden gevolg. Met het oog op de goede procesvoering is het van belang dat [gedaagde] alsnog zijn overige verweren schriftelijk kan voeren. Uit de parlementaire geschiedenis volgt dat de mondelinge behandeling in beginsel wordt beschouwd als het sluitstuk van de procedure. Uitgangspunt is dat de rechter na de mondelinge behandeling uitspraak kan doen. Daarvoor is vereist dat uiterlijk aan het eind van de mondelinge behandeling alle benodigde informatie over een zaak op tafel ligt. Een compleet schriftelijk verweer draagt daaraan bij. Eventuele vertraging door het opwerpen van het incident kan [eiseres] [gedaagde] niet tegenwerpen. De beoordeling van dit geschil heeft immers al veel vertraging opgelopen vanwege uitstelverzoeken van partijen en schikkingsonderhandelingen. In verband daarmee is de zaak doorgehaald en weer opnieuw opgebracht. In die zin heeft [eiseres] er ook zelf aan bijgedragen dat het lange tijd duurt voordat de rechter een inhoudelijk oordeel over deze zaak kan geven.
4.2.
De rechtbank zal de zaak naar de rol verwijzen voor het nemen van een conclusie van antwoord door [gedaagde] .
4.3.
Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.

5.De beslissing

De rechtbank
in het incident
5.1.
wijst de vordering af,
5.2.
veroordeelt [gedaagde] in de kosten van het incident, aan de zijde van [eiseres] begroot op € 614,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de vijftiende dag na dit vonnis,
in de hoofdzaak
5.3.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van
17 april 2024voor conclusie van antwoord aan de zijde van [gedaagde] ,
5.4.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.F.A. Bierbooms en in het openbaar uitgesproken op
6 maart 2024.
ES/PB