Uitspraak
RECHTBANK Gelderland
1.NATIONALE NEDERLANDEN SCHADEVERZEKERING MAATSCHAPPIJ N.V.
2.
ASR SCHADEVERZEKERINGEN N.V.,
3.
QUANTUM LEBEN AG,
1.[gedaagde 1] ,
[gedaagde 2],
1.De procedure
2.Het geschil
3.De beoordeling
[betrokkene 1]verklaart tegenover de medewerker van de verzekeraars in het door hen ingestelde onderzoek dat zij van 9 januari 2020 tot 16 januari 2020 (griep) en in april/mei 2020 (corona) kort ziek is geweest en dat zij na 16 januari 2020 en rond mei 2020 steeds weer aan het werk is gegaan (productie 5 verzekeraars). Vast staat dat [gedaagde 1] [betrokkene 1] ziek heeft gemeld over de periode van 9 januari 2020 tot 14 november 2020, hoewel zij per 1 november 2020 niet meer in dienst van [gedaagde 1] was. Volgens [betrokkene 1] heeft zij tegen de Arbodienst gezegd dat zij klachten van psychische aard had, omdat zij haar werkgever niet wilde afvallen. Toen zij [gedaagde 1] daarnaar vroeg, zei de HR-manager [betrokkene 2] haar dat ze besloten hadden haar op 16 januari 2020 maar niet beter te melden, zo verklaart zij.
[betrokkene 3]verklaart tegenover de verzekeraars dat zij in januari 2020 als gevolg van een val op het ijs korte tijd niet heeft kunnen werken, dat zij aansluitend en in verband daarmee een thuiswerkplek heeft gekregen en in de zomer van 2020 weer naar kantoor is gegaan om daar te werken. In die zomer is zij enkele dagen ziek geweest omdat zij haar stem kwijt was en tot september 2021, een jaar later, heeft zij daarna thuis gewerkt. De verzekeraars hebben onweersproken aangevoerd dat [gedaagde 1] [betrokkene 3] in de periode van 7 januari 2020 tot 3 mei 2021 ziek heeft gemeld. De mededeling van de bedrijfsarts op 13 juli 2020 dat [betrokkene 3] weer volledig arbeidsgeschikt is, is door [gedaagde 1] niet aan de verzekeraars doorgegeven. [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hebben over de verklaring van [betrokkene 3] alleen aangevoerd dat deze gebaseerd zou zijn op rancune, omdat de arbeidsovereenkomst met [gedaagde 1] niet werd voortgezet door [gedaagde 1] Zij hebben daarmee tegenover het door de verzekeraars aangedragen bewijs hun verweer dat [betrokkene 3] ziek was in de periode van 7 januari 2020 tot 3 mei 2021 en daarom toen niet gewerkt heeft, onvoldoende onderbouwd.
[betrokkene 4]ziek gemeld over de periode 28 januari 2021 tot 22 maart 2021. De stelling van de verzekeraars dat volgens [betrokkene 3] [betrokkene 4] in deze periode aan het werk was, is door [gedaagde 1] en [gedaagde 2] niet weersproken. Omdat het bij [betrokkene 4] ging om een kortdurend verzuim is er geen contact geweest met een Arboarts en is er dus ook geen rapport van een Arbodienst, aldus [gedaagde 1] en [gedaagde 2] . Er is dus geen Arborapportage waaruit volgens [gedaagde 1] en [gedaagde 2] zou kunnen blijken dat [betrokkene 4] in de betreffende periode ziek was.