ECLI:NL:RBGEL:2024:1195

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
23 februari 2024
Publicatiedatum
6 maart 2024
Zaaknummer
05-720304-18
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Rechterlijke machtiging voor behandeling van een veroordeelde met verstandelijke beperking en suïcidaliteit

Op 23 februari 2024 heeft de Rechtbank Gelderland opnieuw een rechterlijke machtiging afgegeven voor een 42-jarige man uit Iran, die in 2018 is veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier jaar, waarvan twee jaar voorwaardelijk. Deze beslissing volgt op een reeks eerdere rechterlijke machtigingen die niet zijn uitgevoerd vanwege de complexe zorgbehoeften van de veroordeelde en zijn verblijfsstatus. De rechtbank heeft vastgesteld dat de veroordeelde niet in staat is om zijn emoties te reguleren, wat leidt tot suïcidaal en agressief gedrag. De rechtbank heeft eerder al drie keer een rechterlijke machtiging afgegeven, maar deze zijn van rechtswege vervallen omdat de veroordeelde niet binnen de wettelijke termijn van vier weken kon worden geplaatst. De rechtbank heeft de noodzaak van gedwongen zorg benadrukt, gezien het risico dat de veroordeelde voor zichzelf en anderen vormt. De rechtbank heeft het onderzoek voor onbepaalde tijd geschorst, maar maximaal voor twee maanden, en verzoekt de officier van justitie om de betrokken partijen op de hoogte te houden van de voortgang met betrekking tot de plaatsing van de veroordeelde. De beslissing is genomen door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken op 1 maart 2024.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Zutphen
Parketnummer: 05/720304-18
tussenbeslissing ex artikel 6:6:21 van het Wetboek van Strafvordering van de meervoudige kamer naar aanleiding van de op 4 juli 2022 ingekomen vordering
in de zaak van
de officier van justitie
tegen
[veroordeelde],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
verblijvende in het [verblijfplaats] .
Raadsvrouw in de strafprocedure: mr. K.M.S. Bal, advocaat te Arnhem.
Advocaat in de gelijktijdige civiele procedure: mr. I. Vreeken, advocaat te Zutphen.

1.De procedure

Ter terechtzitting van 23 februari 2024 zijn gehoord:
- de raadsvrouw in de strafprocedure, mr. K.M.S. Bal;
- de advocaat in de civiele procedure, mr. I. Vreeken;
- [reclasseringsmedewerker] , reclasseringswerker namens Reclassering Nederland;
- [naam 1] en [naam 2] , beiden namens het CIZ;
- de officier van justitie, mr. J. Wassink- van den Eijnden (zorgofficier);
Van deze zitting wordt een proces-verbaal opgemaakt.

2.De feiten

De rechtbank heeft kennisgenomen van de navolgende stukken:
- Het vonnis van de rechtbank van 11 december 2018 waarbij veroordeelde is veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 jaren, met aftrek van voorarrest, waarvan 2 jaren voorwaardelijk met een proeftijd van 4 jaren en met de bijzondere voorwaarden dat veroordeelde:
- zich gedurende maximaal twee jaren, of zoveel korter als zijn behandelaars in overleg met de reclassering nodig achten, zal laten opnemen bij [Instelling] , althans een soortgelijke intramurale instelling door de reclassering aan te wijzen op basis van een indicatie van IFZ, waarbij de veroordeelde zich zal houden aan de aanwijzingen die de veroordeelde in het kader van die behandeling door of namens de (geneesheer-)directeur van die instelling zullen ona de klinische behandeling zal verblijven in een instelling voor begeleid wonen of maatschappelijke opvang, en zich zal houden aan het (dag-)programma dat deze instelling in overleg met de reclassering heeft opgesteld, voor zover en zolang de reclassering dat noodzakelijk acht;
- zich zal laten behandelen door het Fact-team van [Instelling] waarbij de veroordeelde zich zal houden aan de aanwijzingen die de veroordeelde in het kader van die behandeling door die instelling zullen worden gegeven, voor zover en zolang de reclassering dat noodzakelijk acht;
- mee zal werken aan bewindvoering, voor zover de reclassering dat noodzakelijk acht;
- mee zal werken aan het vinden van dagbesteding, voor zover de reclassering dat noodzakelijk acht;
- Een beslissing van de rechtbank van 12 januari 2022 waarin de gedeeltelijke tenuitvoerlegging is gelast van bovengenoemde voorwaardelijke gevangenisstraf, te weten voor de duur van 91 dagen;
- Een advies tenuitvoerlegging van de Reclassering Nederland, gedateerd 30 juni 2022, waarin wordt gerapporteerd dat veroordeelde zich niet heeft gehouden aan de voorschriften en aanwijzingen van de reclassering;
- Het bevel tot voorlopige tenuitvoerlegging van de rechter-commissaris van 5 juli 2022;
- Een aanvullend advies tenuitvoerlegging van de Reclassering Nederland, gedateerd 20 juli 2022;
- Een e-mailbericht van de officier van justitie van 21 juli 2022;
- Een tussenbeslissing van de rechtbank van 8 augustus 2022 waarin het onderzoek is heropend en is verzocht om het rapport van de psychiater bij de stukken te voegen en te onderzoeken of veroordeelde in aanmerking komt voor een rechterlijke machtiging als bedoeld in de Wet zorg en dwang;
- Een tussenbeslissing van de rechtbank van 10 oktober 2022 waarin het onderzoek is heropend en (onder meer) is verzocht om de procedure van een rechterlijke machtiging als bedoeld in de Wet zorg en dwang op te starten;
- Verzoekschrift rechterlijke machtiging met toepassing van artikel 2.3 Wfz d.d. 9 november 2022 met bijlagen;
- Een brief van de IND d.d. 14 november 2022;
- Een aanvullende memo van de zorgofficier van justitie d.d. 17 november 2022.
- Een tussenbeslissing van de rechtbank van 2 december 2022 waarin het onderzoek is heropend en het onderzoek voor onbepaalde tijd is geschorst, maar maximaal voor twee maanden, alsmede het proces-verbaal van de aan die tussenbeslissing voorafgegane zitting van 18 november 2022;
- De beschikking van de rechtbank op het door de officier van justitie ingediende verzoek tot het verlenen van een rechterlijke machtiging van 2 december 2022;
- Een bericht met de stand van zaken opgesteld door de zorgofficier van justitie d.d. 21 december 2022;
- Een brief van de IND d.d. 12 januari 2023;
- Een aanvullende memo van de zorgofficier van justitie d.d. 12 januari 2023 met bijgevoegd een overzicht benaderde instellingen.
- Een tussenbeslissing van de rechtbank van 20 januari 2023 waarin het onderzoek is heropend en het onderzoek voor onbepaalde tijd is geschorst, maar maximaal voor twee maanden, alsmede het proces-verbaal van de aan die tussenbeslissing voorafgegane zitting van 13 januari 2023;
- Een bericht met de stand van zaken opgesteld door de zorgofficier van justitie d.d. 9 februari 2023;
- Een bericht van de zorgofficier d.d. 8 maart 2023 met daarbij een memo regelingen onverzekerden, de subsidieregeling medisch noodzakelijke zorg aan onverzekerden, pagina’s 7-10 van het Rapport Commissie Klazinga en de memo uitvoeringsproblemen art. 2.3 lid 2;
- Een aanvullende brief van de IND d.d. 8 maart 2023;
- Een bericht van de zorgofficier d.d. 9 maart 2023 met daarin een aanvulling van de IND op de brief van de IND van 8 maart 2023.
- De tussenbeslissing van de rechtbank van 23 maart 2023 waarin is beslist de zaak aan te houden in afwachting van het vinden van een passende plek voor veroordeelde, alsmede het proces-verbaal van de aan die tussenbeslissing voorafgaande zitting van 9 maart 2023;
- De beschikking van de rechtbank van 23 maart 2023 op het door de officier van justitie ingediende verzoek tot het verlenen van een rechterlijke machtiging;
- De beschikking van de IND van 7 april 2023 waarbij aan veroordeelde uitstel van vertrek is verleend op grond van artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000;
- De mail van de (zorg)officier van justitie mr. J. Wassink-van den Eijnden aan de rechtbank van 20 april 2023 met als bijlagen de verklaring van [locatie 3] van 19 april 2023 en de brief van de IND van 20 maart 2023;
- Het bericht van het COA van 21 april 2023 waarin staat vermeld dat veroordeelde vanaf 6 april 2023 tot uiterlijk 6 oktober 2023 in aanmerking komt voor verstrekkingen van het COA;
- De mail van mr. Vreeken aan de rechtbank van 5 mei 2023 met als bijlage onder meer de opnameverklaring van 6 april 2023 waarin staat beschreven dat veroordeelde in de [verblijfsplaats] , klinisch is opgenomen en een actieve medische behandeling in een beveiligde omgeving ondergaat;
- De mails van de (zorg)officier van justitie mr. J. Wassink-van den Eijnden van 9 en 10 mei 2023 aan de rechtbank, bij welke laatste mail als bijlagen zijn meegestuurd: de brief van 9 mei 2023 van de IND met antwoorden op vragen van de (zorg)officier van justitie mr. J. Wassink-van den Eijnden en de brief van het Landelijk coördinatiepunt beveiligde bedden (LCBB) van 10 mei 2023;
- De tussenbeslissing van de rechtbank van 25 mei 2023 waarin het onderzoek is heropend en (onder meer) is verzocht om de procedure van een rechterlijke machtiging als bedoeld in de Wet zorg en dwang op te starten, alsmede het proces-verbaal van de aan die tussenbeslissing voorafgaande zitting van 11 mei 2023;
- Verzoekschrift rechterlijke machtiging met toepassing van artikel 2.3 Wfz d.d. 10 juli 2023 met bijlagen;
- De tussenbeslissing van de rechtbank van 31 juli 2023 waarin het onderzoek is heropend, alsmede het proces-verbaal van de aan die tussenbeslissing voorafgaande zitting van 17 juli 2023;
- De beschikking van de rechtbank van 31 juli 2023 op het door de officier van justitie ingediende verzoek tot het verlenen van een rechterlijke machtiging;
- Het proces-verbaal van de zitting van 22 september 2023 waarop het onderzoek voor onbepaalde tijd is geschorst;
- De mails van de (zorg)officier van justitie mr. J. Wassink-van den Eijnden van 18, 20, 21 en 22 september;
- Het proces-verbaal van de zitting van 23 oktober 2023 waarop het onderzoek voor onbepaalde tijd is geschorst;
- De mail van de (zorg)officier van justitie mr. J. Wassink-van den Eijnden van 29 december 2023 en 11 januari 2024;
- Het proces-verbaal van de zitting van 12 januari 2024 waarop het onderzoek voor onbepaalde tijd is geschorst;
- Verzoekschrift rechterlijke machtiging met toepassing van artikel 2.3 Wfz d.d. 16 februari 2024 met bijlagen.

3.Het standpunt van de toezichthouder

De toezichthouder (reclassering) blijft bij het eerder ingenomen standpunt dat de reclassering niet verder kan en wil met veroordeelde.

4.Het standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie heeft gepersisteerd bij de vordering en verzoekt de rechtbank om het verzoekschrift rechterlijke machtiging af te wijzen en de vordering tenuitvoerlegging toe te wijzen. Het Openbaar Ministerie acht het niet waarschijnlijk dat thans wel tot een plaatsing binnen vier weken na afgifte van de rechterlijke machtiging zal worden gekomen.

5.Het standpunt van de verdediging

De verdediging verzoekt de rechtbank om het verzoekschrift rechtelijke machtiging toe te wijzen. De veroordeelde is medio november 2023 overgeplaatst naar het [verblijfplaats] , omdat hij een ernstige suïcidepoging heeft gedaan in het [locatie 3] . Het [locatie 3] kon de veiligheid van veroordeelde niet meer garanderen en om die reden is hij overgeplaatst naar de extra beveiligde afdeling in [verblijfplaats] . In de medische verklaring van [deskundige] staat beschreven dat het gedrag van veroordeelde als gevolg van de verstandelijke beperking in het PPC geen ernstig nadeel veroorzaakt, maar dat is onjuist gelet op de recente suïcidepoging.

6.De motivering van de beslissing

Eerdere behandelpogingen mislukt
In het kader van de bijzondere voorwaarden hebben sinds het opleggingsvonnis meerdere behandelpogingen plaatsgevonden.
Vaststaat dat een eerste behandelpoging bij [Locatie] is gestrand, waarop de rechtbank bij beslissing van 12 januari 2022 de tenuitvoerlegging heeft bevolen van 91 dagen van de eerder voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf.
Vervolgens is bij [locatie 1] een tweede behandelpoging ondernomen, die eveneens is gestrand. Het maken van afspraken met veroordeelde is niet mogelijk, terwijl aanwijzingen door hem ook niet worden opgevolgd. Veroordeelde is blijkens de reclasseringsrapportage agressief naar anderen toe, ernstig suïcidaal en heeft ook suïcidepogingen gedaan. Veroordeelde is daardoor niet alleen een gevaar voor zichzelf maar ook voor anderen in zijn omgeving. In het PPC zou ook sprake zijn geweest van agressie-incidenten.
Gevolgen mislukken behandelpogingen: straf uitzitten of behandeling via andere route?
Gelet op de beschikbare informatie lijkt de conclusie gerechtvaardigd dat veroordeelde de bijzondere voorwaarden heeft overtreden. Voordat de rechtbank toekomt aan beantwoording van die vraag, waarbij de verwijtbaarheid van die overtreding dan aan de orde zal komen, dringt zich een ander belang op. Dat is het belang van – kort gezegd – behandeling van veroordeelde.
Uit het opleggend vonnis volgt dat het onwenselijk is dat veroordeelde, gezien het gevaar dat hij voor zichzelf en voor anderen oplevert, onbehandeld op straat komt te staan. Een aantal factoren lijkt – naast veroordeeldes doen en nalaten in het kader van de bijzondere voorwaarden – de zaak te compliceren, onder meer het feit dat de verblijfsvergunning van veroordeelde door de IND is ingetrokken. Het hoger beroep tegen deze intrekking loopt nog. Verder zou artikel 3 EVRM mogelijk aan uitzetting in de weg staan. Het besluit van de IND tot intrekking van de verblijfsvergunning heeft onder meer gevolgen voor de financiering van zorg aan veroordeelde.
Het bij beschikking van 6 april 2023 verleende uitstel van vertrek is verlopen en een nieuwe aanvraag is door de IND afgewezen. Daartegen loopt op dit moment een bezwaarprocedure en een (spoed)verzoek om een voorlopige voorziening. Veroordeelde heeft op dit moment dus geen rechtmatig verblijf en kan geen aanspraak maken op de voorzieningen krachtens de Regeling verstrekkingen asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen 2005.
De rechtbank overweegt verder dat veroordeelde thans verblijft in het [verblijfplaats] op basis van het bevel van de rechter-commissaris tot voorlopige tenuitvoerlegging van 5 juli 2022.
Zoals in de eerdere tussenbeslissingen al is overwogen, zijn er in deze zaak twee opties.
Indien de rechtbank de vordering tenuitvoerlegging toewijst, zal veroordeelde binnen niet al te lange tijd zonder behandeling en vangnet op straat komen te staan, terwijl er sprake is van onvoldoende behandelde persoonlijkheidsproblematiek en terwijl hij een strafblad met geweldsfeiten heeft.
Indien de rechtbank de vordering tenuitvoerlegging afwijst, dan staat veroordeelde eerder op straat met dezelfde onvoldoende behandelde persoonlijkheidsproblematiek en hetzelfde strafblad.
Beide opties acht de rechtbank niet wenselijk vanwege het individuele belang van veroordeelde en vanwege het maatschappelijke belang bij beveiliging van de samenleving.
Niet uitvoeren rechterlijke beslissingen – beperkingen strafrecht, Wet Zorg en Dwang
Vaststaat dat bij veroordeelde een verstandelijke beperking is vastgesteld en dat aan alle criteria voor een rechterlijke machtiging op basis van de Wet zorg en dwang (Wzd) is voldaan. De rechtbank heeft inmiddels al drie maal een rechterlijke machtiging afgegeven, bij beslissing van 2 december 2022, van 23 maart 2023 en van 31 juli 2023. Die machtigingen zijn inmiddels van rechtswege vervallen, omdat veroordeelde niet binnen de wettelijke termijn van 4 weken na afgifte van de machtigingen, geplaatst kon worden.
Als redenen voor de niet-plaatsingen worden onder andere genoemd: de verblijfsstatus van veroordeelde, financieringsproblemen (door zijn vreemdelingrechtelijke status) en zijn agressieproblematiek die om complexe zorg vraagt en (veiligheids)risico’s voor personeel en patiënten van de instellingen tot gevolg heeft. Zoals op een eerdere zitting door een deskundige is verklaard: een instelling kan niet gedwongen worden tot opname bij plaatsing op titel van een rechterlijke machtiging.
Het lijkt er op, dat er van overheidswege geen (voldoende) mogelijkheden zijn om, buiten het strafrecht om, gedwongen zorg te organiseren voor personen uit de categorie waartoe veroordeelde behoort: strafrechtelijk tot een (deels voorwaardelijke) vrijheidsstraf veroordeelde vreemdelingen met een complexe verblijfsstatus en met persoonlijkheidsproblematiek, die voldoen aan alle criteria voor een rechterlijke machtiging.
Ondanks de omstandigheid dat de rechter (meermalen) heeft bepaald dat gedwongen zorg moet worden verleend, wordt die rechterlijke beslissing om uiteenlopende redenen niet uitgevoerd. Er lijkt bovendien geen (overheids-)instantie te zijn die regie voert op een complex dossier als het onderhavige. Kortom: de wet (Wzd) werkt op dit onderdeel niet.
De rechtbank acht dit zorgelijk, niet alleen vanwege het individuele belang van de betrokken persoon maar ook vanwege het algemene belang bij beveiliging van de samenleving. Immers, zoveel mogelijk moet worden voorkomen dat anderen schade of letsel wordt toegebracht. Het risico daarop is in deze zaak als hoog ingeschat. De rechtbank acht het inmiddels onaanvaardbaar dat voor personen als veroordeelde noch een civielrechtelijk zorgvangnet is, noch een strafrechtelijke voorziening met voldoende zorg en behandeling (immers: het PPC biedt die niet) terwijl het noodzakelijk lijkt dat zij in vergelijkbare situaties deze zorg ontvangen.
Conclusie
Gelet op het bovenstaande zal de rechtbank opnieuw een rechterlijke machtiging afgeven. In de medische verklaring van 26 januari 2024, die is opgesteld door [deskundige] , staat beschreven dat het gedrag van veroordeelde geen ernstig nadeel of het aanzienlijke risico daarop veroorzaakt, omdat veroordeelde zich reeds langere tijd conformeert naar het behandelplan en zich makkelijk laat corrigeren. In de medische verklaringen van 9 februari 2023, 31 mei 2023 en 26 oktober 2022 staat echter beschreven dat er wel sprake is van ernstig nadeel, omdat veroordeelde bij oplopende spanningen niet goed in staat is om zijn emoties te reguleren en kan komen tot suïcidaal of agressief gedrag. Dit blijkt ook uit het strafblad van veroordeelde en het verloop van eerdere behandeltrajecten. Verder is onweersproken dat veroordeelde wegens een nieuwe zelfmoordpoging recent is overgeplaatst naar het [verblijfplaats] . Ook in het CIZ-advies is beschreven dat en waarom veroordeelde blijvend is aangewezen op zorg en begeleiding, dat verblijf binnen een Wzd-accommodatie noodzakelijk is ter afwending van ernstig nadeel. Buiten een dergelijke locatie kan veroordeelde niet functioneren; dus evenmin vrijwillig bij familie indien en voor zover zij al in staat en bereid zouden zijn die zorg op zich te nemen. Een minder ingrijpend middel is er niet.
Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat er wel degelijk sprake is van ernstig nadeel, waardoor aan alle vereisten voor het afgeven van een rechterlijke machtiging is voldaan. Die beslissing zal afzonderlijk worden opgemaakt.
Het onderzoek wordt vervolgens voor onbepaalde tijd, maar voor maximaal twee maanden geschorst. De rechtbank verzoekt de officier van justitie om de rechtbank, de raadsvrouw en advocaat tot aan de volgende zitting op de hoogte te houden van de vorderingen die gemaakt worden met betrekking van de plaatsing op grond van de rechterlijke machtiging.
De rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan.

6.De beslissing

De rechtbank:
Heropenthet onderzoek;
Schorsthet onderzoek voor onbepaalde tijd, maar
maximaal 2 maanden;
Houdt iedere verdere beslissing aan;
Beveeltde oproeping van veroordeelde en zijn raadsvrouw, mr. Bal, tegen de nader te bepalen terechtzitting, en zijn civiel advocaat, mr. Vreeken, tegen de nader te bepalen terechtzitting;
Beveeltde oproeping van een tolk in de taal Farsi (Iran) tegen de nader te bepalen terechtzitting;
Beveelt de oproeping van de toezichthouder tegen de nader te bepalen terechtzitting.
Deze beslissing is gegeven door mr. M.C. van der Mei, voorzitter, mr. J.M.J.M. Doon en
mr. T. Mol, rechters, in tegenwoordigheid van mr. T.L. Tuitert, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 1 maart 2024.
Mr. Mol is buiten staat deze beslissing mede te ondertekenen.