ECLI:NL:RBGEL:2024:1145

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
6 maart 2024
Publicatiedatum
4 maart 2024
Zaaknummer
416026
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Nietigheid van besluiten van de vereniging van eigenaren van een serviceflatcentrum en vereisten aan jaarrekening

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 6 maart 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen een appartementseigenaar, [eiser], en de Vereniging van Eigenaren (VvE) van het Serviceflatcentrum [gedaagde]. [eiser] vorderde de nietigheid van vier besluiten van de VvE, waaronder de goedkeuring van de jaarrekening 2021 en de verdeling van kosten voor diensten. Hij stelde dat deze besluiten in strijd waren met de Splitsingsakte en de wet. De rechtbank oordeelde dat de vorderingen van [eiser] niet ontvankelijk waren, omdat hij geen voldoende belang had bij de vorderingen en bovendien misbruik maakte van procesrecht. De rechtbank concludeerde dat de besluiten van de VvE niet in strijd waren met de Splitsingsakte en dat de jaarrekening 2021 correct was vastgesteld. De rechtbank legde [eiser] de proceskosten op, omdat hij de voor de beslissing relevante feiten niet volledig en naar waarheid had gepresenteerd. De rechtbank benadrukte dat de VvE de vrijheid heeft om bepaalde kosten als diensten te kwalificeren en dat de besluiten van de VvE in overeenstemming waren met de geldende regels.

Uitspraak

RECHTBANK Gelderland

Civiel recht
Zittingsplaats Arnhem
Zaaknummer: C/05/416026 / HA ZA 23-95
Vonnis van 6 maart 2024
in de zaak van
[eiser],
te [plaats] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser] ,
advocaat: mr. J.R. Feitsma te Drachten,
tegen
VERENIGING VAN EIGENAREN VAN APPARTEMENTEN IN HET SERVICEFLATCENTRUM [gedaagde],
te [plaats] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: de VvE,
advocaat: mr. B. Willemsen te Arnhem.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 5 juli 2023
- de akte met aanvullende producties 23-30 van [eiser]
- het verkort proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 2 november 2023.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.Waar de zaak over gaat

2.1.
[eiser] is sinds eind 2017 eigenaar van een appartement in het Serviceflatcentrum [gedaagde] en is van rechtswege lid van de VvE. Tot in 2016 had [gedaagde] twee VvE’s: één VvE voor de diensten en één ‘gewone’ VvE. De diensten-VvE is in 2016 opgeheven. In verband daarmee veronderstelde [eiser] dat de te betalen servicekosten gehalveerd zouden zijn indien een appartementseigenaar geen diensten wilde afnemen. Deze veronderstelling bleek niet juist. De VvE belast de kosten voor diverse diensten ter bevordering van het woongenot van de eigenaren door op basis van het aantal wooneenheden, waaronder diensten waarvan [eiser] geen gebruik maakt. Hiermee, en met velerlei andere zaken binnen de VvE, is [eiser] het niet eens. Hij heeft al enkele malen verzoekschriften ingediend bij de kantonrechter teneinde besluiten vernietigd te krijgen of nietig te laten verklaren. In deze zaak gaat het hoofdzakelijk om de gestelde nietigheid van vier besluiten en een vordering om inzage te krijgen in bepaalde correspondentie en overige stukken van de VvE. De vorderingen worden afgewezen. Hoewel de rechtbank niet meegaat in het verzoek van de VvE om [eiser] niet-ontvankelijk te verklaren in zijn vorderingen, verbindt de rechtbank wel financiële consequenties aan het (herhaald) niet voldoen aan de verplichting om de van belang zijnde feiten volledig en naar waarheid aan de rechtbank voor te leggen.

3.De feiten

3.1.
Bij akte van splitsing van 11 juni 1970 is het gebouw [gedaagde] gesplitst in 196 appartementsrechten:
- 135 woningen (A-2 tot en met A-136)
- 20 bagage- en opstalruimten (A-137 tot en met A-156)
- 41 autostallingen (A-1 en A-157 tot en met A-196)
3.2.
Bij akte van splitsing van 23 maart 2016 (hierna: de Splitsingsakte) is voormelde splitsingsakte gewijzigd in die zin dat het Modelreglement 2006 (hierna: MR) met wijzigingen en aanvullingen van toepassing is verklaard. In de Splitsingsakte is onder meer het volgende opgenomen.
(…)
A.Definities en algemene bepalingen
Artikel 1
In het reglement wordt verstaan onder:
(…)
u. “wooneenheid”; een één-, twee-, drie-, of vierkamerwoning met een (dubbele) bergruimte, die juridisch uit één of meer appartementsrechten met de bestemming twee-, drie-, of vierkamerwoning met een (dubbele) bergruimte bestaat, doch feitelijk één woning, bestemd voor bewoning door één huishouden, vormt. Het bestuur bepaalt ten aanzien van een appartementsrecht of dit één wooneenheid vormt dan wel samen met andere appartementsrechten onderdeel uitmaakt van één wooneenheid.
(…)
B.Aandelen die door de splitsing ontstaan en aandelen in de verplichting tot het bijdragen (…)
Artikel 8
1. Iedere eigenaar is in de gemeenschap gerechtigd voor het breukdeel zoals vermeld in de akte van splitsing, (…).
2. De eigenaars zijn gerechtigd tot de
netto-batendie aan de gezamenlijke eigenaars toekomen als volgt:
a. de netto-baten die voortvloeien uit de exploitatie van het gebouw en de grond komen toe aan de gezamenlijke eigenaars voor de in het eerste lid bedoelde breukdelen;
b. de netto-baten die voortvloeien uit het leveren van diensten en goederen als bedoeld in artikel 42 derde lid komen toe aan de gezamenlijke eigenaars van de wooneenheden, ieder voor een gelijk deel per wooneenheid;
c. de overige netto-baten komen toe aan de gezamenlijke eigenaars voor de in het eerste lid bedoelde breukdelen.
3. De eigenaars zijn verplicht bij te dragen in de
schulden en kosten die voor rekening van de gezamenlijke eigenaars zijnals volgt:
a. De schulden en kosten van dan wel die verband houden met:
1. het gebruik, de instandhouding en het onderhoud van het gebouw en de grond;
2. de overige gemeenschappelijke zaken als bedoeld in artikel 17;
3. het beheer;
4. het verbruik van water, een en ander voor zover niet individueel bemeterd en doorberekend en voor zover niet ingevolge een besluit van de vergadering doorberekend aan de vereniging wegens gebruik ten behoeve van het leveren van diensten en goederen als bedoeld in artikel 42 derde lid;
komen voor rekening van de eigenaars voor de in het eerste lid vermelde breukdelen;
b. de schulden en kosten die verband houden met:
1. het leveren van diensten en goederen als bedoeld in artikel 42 derde lid, daaronder begrepen de schulden en kosten die verband houden met de manager en overige personeelsleden en de aan de vereniging toebehorende zaken zoals inventaris en dergelijke, voor zover deze schulden en kosten niet aan individuele eigenaars en gebruikers worden doorbelast;
2. het verbruik van gas en elektra, een en ander voor zover niet individueel bemeterd en doorberekend en voor zover niet ingevolge een besluit van de vergadering doorberekend aan de vereniging wegens gebruik ter bevordering van het woon- en gebruiksgenot van het gebouw als bedoeld in artikel 42 derde lid;
3. het schoonhouden van de gemeenschappelijke gedeelten, dit in afwijking van het hiervoor in het derde lid, sub a.1 bepaalde;
komen voor rekening van de eigenaars van de wooneenheden, voor een gelijk deel per wooneenheid;
c. de overige schulden en kosten die voor rekening van de gezamenlijke eigenaars zijn, komen voor rekening van de eigenaars voor de in het eerste lid vermelde breukdelen; (…)
4. De aan individuele eigenaars en gebruikers door te belasten kosten, zoals hiervoor in het derde lid, sub b.1. bedoeld, worden bindend door het bestuur vastgesteld.
C.Schulden en kosten die voor rekening van de gezamenlijke eigenaars zijn en baten die aan de gezamenlijke eigenaars toekomen, reservefonds en onderhoudsplan
Artikel 9
1. Tot de schulden en kosten van de gemeenschappelijke eigenaars als bedoeld in artikel 5:112 eerste lid onder a van het Burgerlijk Wetboek worden gerekend:
(…)
j. de kosten in verband met het leveren van diensten en goederen als bedoeld in artikel 42 derde lid; (…)
2. Tot de baten die aan de gezamenlijke eigenaars toekomen behoren renten en andere opbrengsten van vermogen, andere aan de gezamenlijke eigenaars als zodanig toekomende baten, alsmede baten toekomende aan de vereniging, zoals de boeten bedoeld in artikel 41.
Artikel 10
1. (…)
2. Het bestuur is verplicht een meerjarenonderhoudsplan op te (laten) maken, waarin zijn opgenomen bij voorkeur alle onderhouds- en herstelwerkzaamheden en de vernieuwingen die op meer jaren betrekking hebben, met een schatting van de daaraan verbonden kosten en een gelijkmatige toerekening van die kosten aan de onderscheiden jaren. Dit meerjarenonderhoudsplan dient te worden opgemaakt voor een door de vergadering vast te stellen periode van ten minste tien jaren. Het plan dient jaarlijks te worden aangepast.
(…)
D.Jaarlijkse begroting, jaarrekening en bijdragen
Artikel 11
1. Voor de aanvang van elk boekjaar legt het bestuur aan de vergadering over een begroting voor dat boekjaar, in welke begroting de volgende posten duidelijk moeten zijn onderscheiden:
de schulden en kosten als bedoeld in artikel 9 eerste lid;
de aan het desbetreffende boekjaar toe te rekenen bedragen uit hoofde van het meerjarenonderhoudsplan als bedoeld in artikel 10 tweede en derde lid;
onttrekkingen en toevoegingen aan het reservefonds en andere voorzieningsfondsen als bedoeld in artikel 10;
e baten bedoeld in artikel 9 tweede lid;
alle andere schulden en kosten in dat boekjaar te maken in het belang van de gezamenlijke eigenaars.
(…)
Artikel 12
1. Na afloop van elk boekjaar maakt het bestuur de jaarrekening en het jaarverslag op. Uit de tot de jaarrekening behorende balans moet de grootte van het bedrag, welk volgens het in het tweede lid van artikel 10 genoemde meerjarenonderhoudsplan door de vereniging moet zijn gereserveerd, alsmede de werkelijke grootte van het reservefonds blijken. De tot de jaarrekening behorende exploitatierekening vormt de rekening als bedoeld in artikel 5:112 eerste lid onder b van het Burgerlijk Wetboek en omvat de baten en lasten over het boekjaar, onderverdeeld in de posten genoemd in artikel 11 eerste lid.
2. (…)
3. Bij het vaststellen van de jaarrekening bepaalt de vergadering tevens de definitieve bijdragen van de eigenaars, met inachtneming van de verhouding als is bepaald in artikel 8 tweede lid.
4. (…)
M.Oprichting van de vereniging en vaststelling van de statuten van de vereniging
I. Algemene bepalingen
Artikel 42
(…)
3. De vereniging heeft ten doel het beheer van het gebouw en de grond en het behartigen van de gemeenschappelijke belangen van de eigenaars. Indien de vergadering daartoe besluit, is de vereniging bevoegd aan de eigenaars of gebruikers diensten te leveren ter bevordering van het woon- en gebruiksgenot van het gebouw en het bijbehorende terrein. De inhoud van deze diensten en de voorwaarden waaronder deze worden geleverd worden vastgesteld in het huishoudelijk reglement dan wel in een afzonderlijke overeenkomst met de betreffende eigenaar of gebruiker.
(…)
N.Huishoudelijk Reglement
Artikel 59
1. De vergadering kan een huishoudelijk reglement vaststellen ter regeling van de volgende onderwerpen:
a. het feitelijk gebruik, het beheer en het onderhoud van de gemeenschappelijke gedeelten en de gemeenschappelijke zaken;
(…)
j. de levering van diensten en goederen ter bevordering van het woon- en gebruiksgenot; (…)
3.3.
In het huishoudelijk reglement november 2019, vastgesteld tijdens de ALV van
27 november 2019, staat onder meer het volgende.
(…)
De levering van diensten en goederen ter bevordering van het woon- en gebruiksgenot
Artikel 11.
[gedaagde] kent een groot aantal voorzieningen en diensten die aan haar bewoners ter beschikking staan. Wijzigingen in het voorzieningen- en dienstenpakket kunnen worden aangebracht door de ALV.
Definities
Voorzieningenzijn faciliteiten die ter beschikking staan aan alle bewoners en waarvan de kosten gedekt worden uit de servicekosten die maandelijks worden doorberekend op basis van breukdeel (gebouw-gerelateerde kosten) of wooneenheid (overige kosten).
Dienstenzijn faciliteiten die ter beschikking staan aan individuele bewoners die er, al of niet georganiseerd in clubverband, gebruik van kunnen maken tegen betaling van een tarief. De vergoedingen m.b.t. geleverde diensten worden, op voorstel van het bestuur, jaarlijks bij tarief vastgesteld door de ALV.
Categorieën van de voorzieningen en diensten
Categorieën van de voorzieningen en diensten zijn:
Collectieve verzekeringen
Onderhoud van en reparaties aan het gebouw (schil en gemeenschappelijke ruimten)
Beheren en ter beschikking stellen van gemeenschappelijke ruimten en bijbehorende inventaris en apparatuur aan bewoners, inclusief het regelen van het gebruik door derden van ruimten voor serviceverlening aan bewoners (winkel, kapsalon)
(…)
i. Vergoeding van kosten gemaakt door de Cultuurcommissie, Bibliotheekcommissie en Commissie Lief en Leed
3.4.
Sinds [eiser] in 2017 lid is geworden van de VvE, heeft hij diverse malen getracht besluiten van de VvE via de (kanton)rechter vernietigd te krijgen dan wel nietig te laten verklaren.
Bij beschikking van 7 september 2021 (rolnummer 21-2) heeft de kantonrechter voor recht verklaard dat het besluit tot vaststelling en goedkeuring van de begroting 2021 nietig is.
Bij beschikking van 20 april 2022 (rolnummer 21-35) heeft de kantonrechter alle verzoeken van [eiser] afgewezen. Dat betrof de verzoeken om voor recht te verklaren dat:
o het besluit tot vaststelling en goedkeuring van de jaarrekening 2020 / dechargeverlening aan het bestuur, het besluit tot het vereffenen van het negatieve resultaat met de algemene reserve,
o het besluit tot goedkeuring van de begroting 2021, en
o het besluit tot het toekennen van de kosten en baten aan breukdelen en wooneenheden,
genomen in de algemene ledenvergadering (hierna: ALV) van 30 juni 2021 en die van 24 november 2021, nietig zijn wegens strijd met de Splitsingsakte en/of de wet, dan wel de besluiten te vernietigen wegens strijd met de wet, statutaire bepalingen en/of de redelijkheid en de billijkheid.
Bij beschikking van 25 augustus 2022 (rolnummers 22-2 en 22-22) heeft de kantonrechter [eiser] niet-ontvankelijk verklaard in zijn verzoeken om voor recht te verklaren dat de besluiten, genomen in de ALV’s van 15 december 2021 en 1 juni 2022, tot vaststelling en goedkeuring van het meerjarenonderhoudsplan (hierna: MJOP) en de exploitatiebegroting, nietig zijn dan wel vernietigd moeten worden, omdat hij geen dan wel onvoldoende belang heeft bij de toewijzing van zijn verzoeken, misbruik maakt van (proces)recht en handelt in strijd met de goede procesorde.
Bij diezelfde beschikking heeft de kantonrechter het verzoek om voor recht te verklaren dat het genomen besluit in de ALV van 15 december 2021 tot het beschikbaar stellen van budget voor (fitness)apparatuur nietig is, dan wel vernietigd moet worden, afgewezen.
3.5.
Op 16 mei 2022 heeft het bestuur van de VvE een ALV aangekondigd voor 1 juni 2022 en medegedeeld dat op 25 mei 2022 een informatiebijeenkomst zal worden gehouden over de jaarrekening van 2021. Deze informatiebijeenkomst is echter geannuleerd aangezien [eiser] op 23 mei 2022 een document met 51 vragen en opmerkingen heeft ingediend over de jaarrekening 2021. Op de vergadering van 1 juni 2022 is medegedeeld dat op 29 juni 2022 een volgende ALV zal plaatsvinden waarin besloten zal worden over de jaarrekening. De leden zijn wederom correct opgeroepen voor deze ALV.
3.6.
Het bestuur heeft de vragen van [eiser] per brief van 15 juni 2022 beantwoord. Daarbij is vermeld dat voor zover zijn vragen tot wijzigingen in de tekst van de jaarrekening aanleiding gaven, deze zijn verwerkt in de nieuwe versie van de concept jaarrekening 2021. Per e-mail van 25 juni 2022 heeft [eiser] 37 nieuwe vragen en opmerkingen aan de accountant gezonden. De accountant heeft geconcludeerd dat deze nieuwe vragen deels overlappen met eerdere vragen en dat de vragen geen verandering van de jaarrekening noodzakelijk maken.
3.7.
Op 29 juni 2022 heeft alsnog de ALV plaatsgevonden. Daarin is onder meer het voorstel tot het goedkeuren en vaststellen van de jaarrekening 2021, inclusief de Management Letter van de accountant, aangenomen. Ook is aangenomen het voorstel tot het ‘verrekenen positief resultaat met correctie toerekening breukdelen en wooneenheden van de voorschotbijdrage 2021’. Verder blijkt uit de notulen dat er gestemd is over de extra kosten voor accountantscontrole in 2021 vanwege het wisselen van accountant na de door [eiser] tegen de vorige accountant aanhangig gemaakte tuchtzaak. Omdat alle klachten van [eiser] ongegrond zijn verklaard, heeft het bestuur voorgesteld om te verkennen of het juridisch mogelijk is om deze extra kosten bij [eiser] in rekening te brengen. Het voorstel tot het in rekening brengen van extra kosten jaarrekening 2021 aan [eiser] (indien juridisch mogelijk) is met 73% van de stemmen voor, aangenomen.
3.8.
Tijdens de ALV van 4 november 2022 is het voorstel om een beheersovereenkomst aan te gaan met VvE Diensten Nederland Arnhem B.V. aangenomen, evenals het voorstel om de kosten voor diensten van de VvE te verdelen naar wooneenheid conform de tabel die door de VvE is vastgesteld.
3.9.
Op 7 november 2022 heeft de VvE de hiervoor bedoelde beheersovereenkomst gesloten. In de bijgaande taakomschrijving zijn alle werkzaamheden die de VvE Diensten voor de VvE verricht opgesomd. Onder de financiële werkzaamheden (A1) staat onder 05:
‘Het beheren en administreren van de ten name van de vereniging staande bankrekeningen, inclusief het beheer van de reservegelden’.

4.Het geschil

4.1.
[eiser] vordert – na vermindering van eis door [eiser] – dat de rechtbank bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis:
I. voor recht verklaart dat het besluit van de VvE tot het goedkeuren en vaststellen van de jaarrekening 2021 (
hierna: besluit 1) nietig is;
II. voor recht verklaart dat het besluit van de VvE tot het verrekenen van het positief resultaat van € 12.475,- met correctie toerekening breukdelen en wooneenheden van de voorschotbijdrage 2021 (
hierna: besluit 2), nietig is;
III. (ingetrokken ter zitting)
IV. voor recht verklaart dat het besluit van de VvE tot het aangaan van een beheersovereenkomst met VvE Diensten Nederland Arnhem B.V. (
hierna: besluit 4), nietig is;
V. voor recht verklaart dat het besluit van de VvE tot het verdelen van de kosten voor de diensten naar wooneenheid conform de (beschrijving in de) tabel diensten woongenot zoals door de VvE op 28 september 2022 vastgesteld (
rechtbank: bedoeld zal zijn ‘gedateerd 28 september 2022’)(
hierna: besluit 5), nietig is.
VI. de VvE veroordeelt om - op straffe van een dwangsom - te handelen in overeenstemming met de gevraagde verklaringen voor recht en binnen twee maanden na het vonnis in een algemene vergadering te besluiten over o.a. de benoeming van een nieuwe onafhankelijke registeraccountant,
VII. de VvE veroordeelt om - wederom op straffe van een dwangsom - inzage te geven in de administratie van de VvE, althans in de in de dagvaarding in randnummer 3.22 beschreven bescheiden,
VIII. de VvE veroordeelt tot betaling aan [eiser] van de buitengerechtelijke kosten van € 925,-, en de proceskosten inclusief nakosten, vermeerderd met wettelijke rente.
4.2.
[eiser] legt aan zijn vorderingen ten grondslag dat de VvE tijdens de ALV’s van 29 juni 2022 en 4 november 2022 ten onrechte de bovengenoemde vier besluiten heeft genomen. Hij stelt dat deze besluiten niet voldoen aan bepalingen in de Splitsingsakte en de wet en daarom krachtens het bepaalde in artikel 5:129 jo 2:14 BW nietig zijn. [eiser] stelt dat zijn belang bij de onderhavige procedure onder meer is gelegen in het verkrijgen van een uitspraak over de wijze van verdeling van bepaalde kosten omdat de toegepaste verdeling volgens hem niet in overeenstemming is met de Splitsingsakte. De huidige verdeling, waarbij te veel kosten worden verdeeld over wooneenheden, heeft nadelige gevolgen voor hem. Het appartement van [eiser] heeft 72 breukdelen, terwijl de wooneenheid wordt verrekend naar het equivalent van 80 breukdelen (125/10.000). Dit betekent dat kleine appartementen naar verhouding meer betalen dan grotere appartementen. Daarnaast betalen samengestelde combi appartementen (twee appartementen naast elkaar, één wooneenheid) slechts voor één wooneenheid en niet voor twee wooneenheden. Verder is [eiser] van mening dat meer kosten ‘ter bevordering van het woongenot’, zoals de kosten die voortvloeien uit bepaalde recreatieve diensten, bij individuele gebruikers in rekening zouden moeten worden gebracht en niet omgeslagen zouden moeten worden over wooneenheden. Hij stelt dat uit de jaarrekening onder meer zou moeten blijken welke (personeels)kosten als ‘diensten voor het woongenot’ zijn bestempeld en welke als onderhoud en dat dat nu ten onrechte niet het geval is. Volgens [eiser] zijn er onderhoudskosten (zoals kosten van schoonmaak en tuinonderhoud) die nu – onder een andere noemer (namelijk als ‘diensten’) – over wooneenheden worden verdeeld terwijl deze toegerekend zouden moeten worden aan breukdelen.
Verder stelt [eiser] dat de VvE dient te worden veroordeeld om in overeenstemming met de gevraagde verklaringen voor recht te handelen en dat daarom onder andere een nieuwe accountant door de ALV benoemd dient te worden. Tenslotte wenst [eiser] inzage in bepaalde onderdelen van de administratie. Hij baseert zijn inzagevordering op de inlichtingenplicht van de VvE, zoals beschreven in artikel 53 lid 12 van de Splitsingsakte. Aanvankelijk heeft hij ook afschrift gevorderd van de betreffende bescheiden maar dit heeft hij ter zitting ingetrokken.
4.3.
De VvE voert formele en materiële verweren tegen de vorderingen van [eiser] . Zij betoogt dat [eiser] geen, dan wel onvoldoende belang heeft bij toewijzing van zijn vorderingen, misbruik maakt van (proces)recht en handelt in strijd met de goede procesorde. Vanwege deze formele verweren afzonderlijk en in onderlinge samenhang verzoekt de VvE de rechtbank [eiser] niet-ontvankelijk te verklaren in zijn vorderingen. Indien [eiser] wel ontvankelijk is in zijn vorderingen, verzoekt de VvE de vorderingen af te wijzen. Zij beroept zich daarbij onder meer op het gezag van gewijsde. Verder betoogt de VvE dat de door [eiser] gestelde verplichtingen niet uit de betreffende bepalingen volgen en als dat al zo zou zijn, dan betwist zij dat daar niet aan voldaan zou zijn. De VvE concludeert derhalve tot niet-ontvankelijkheid van [eiser] , dan wel tot afwijzing van de vorderingen van [eiser] , met veroordeling van [eiser] in de kosten van deze procedure.

5.De beoordeling

5.1.
Alvorens in te gaan op de materiële verweren van de VvE tegen de gevorderde verklaringen voor recht, zal de rechtbank eerst de formele verweren van de VvE beoordelen.
Formele verweren
5.2.
De VvE betoogt dat [eiser] , mede gelet op de samenloop van het bepaalde in de artikelen 3:303 BW, 3:13 BW en 21 Rv, niet-ontvankelijk moet worden verklaard in zijn vorderingen.
5.2.1.
Volgens de VvE ontbreekt een belang aan de kant van [eiser] omdat toewijzing van de vorderingen niet tot een verbetering van zijn rechtspositie leidt. Aan [eiser] komt op grond van artikel 3:303 BW dan ook geen rechtsvordering toe. Hij stelt niet (duidelijk) waaruit blijkt dat de jaarrekening niet juist of correct zou zijn, of waarom de andere besluiten nietig zijn. Hij stelt ook niet dat hij door die besluiten is benadeeld en belang zou hebben bij zijn vorderingen. Bovendien heeft hij geen belang omdat de aan zijn vorderingen ten grondslag gelegde stellingen al eerder zijn beoordeeld. Voor wat betreft de gestelde nietigheid van de besluiten 1 en 2 doet de VvE tevens een beroep op het gezag van gewijsde omdat over de aan die vorderingen ten grondslag gelegde stellingen reeds is geoordeeld in de beschikkingen van 20 april 2022 en 25 augustus 2022.
5.2.2.
Op de tweede plaats voert de VvE aan dat [eiser] met zijn vorderingen misbruik maakt van zijn (processuele) bevoegdheid omdat hij naar redelijkheid niet tot uitoefening daarvan had kunnen komen (artikel 3:13 BW). Er is sprake van onevenredigheid tussen het belang van [eiser] bij uitoefening van zijn bevoegdheid en de belangen van de VvE/de eigenaars. Die belangen worden geschaad doordat hoge kosten moeten worden gemaakt voor deze procedure. [eiser] maakt dus misbruik van procesrecht. Dat doet hij ook, doordat hij al had moeten begrijpen dat zijn vorderingen niet kunnen slagen en omdat hij de substantiëringsplicht niet naleeft. [eiser] heeft niet alle bekende verweren vermeld en weerlegd terwijl hij daartoe op grond van artikel 111 lid 3 Rv verplicht is.
5.2.3.
Verder handelt [eiser] volgens de VvE in strijd met de goede procesorde nu hij de volledigheids- en waarheidsplicht artikel 21 Rv heeft geschonden. Hij heeft de voor de beslissing van belang zijnde feiten niet volledig en naar waarheid aan de rechtbank voorgelegd. Hij heeft namelijk niet vermeld dat er reeds beschikkingen van 20 april 2022 en 25 augustus 2022 zijn gewezen en heeft niet vermeld dat besluit 3 (rechtbank: waar de ter zitting ingetrokken vordering III op zag) een voorwaardelijk besluit was, waarvan ter vergadering reeds is medegedeeld dat die voorwaarde niet is vervuld.
5.3.
De rechtbank oordeelt dat niet is komen vast te staan dat [eiser] geen belang heeft bij zijn vorderingen. Een belang bij naleving door een VvE van haar splitsingsakte zal bijna steeds aanwezig zijn; die voorschriften worden immers niet voor niets in de splitsingsakte gesteld. Daarbij heeft [eiser] toegelicht dat de huidige wijze van verdeling van de kosten voor hem nadelig uitpakt zodat hij een financieel belang zou kunnen hebben bij het oordeel van de rechter dat de huidige wijze van verdeling van de kosten in strijd is met enig artikel uit de Splitsingsakte. Verder is de rechtbank van oordeel dat evenmin duidelijk is dat [eiser] misbruik maakt van bevoegdheid om deze vorderingen tegen de VvE in te stellen. Het is goed voorstelbaar dat het zeer belastend en kostbaar is voor de VvE om (wederom) verweer te moeten voeren in een gerechtelijke procedure. Het is echter niet juist dat [eiser] slechts stellingen ten grondslag legt aan zijn vorderingen die hij eerder heeft geponeerd in andere procedures en dat de onjuistheid van al die stellingen vaststaat.
5.4.
Ook stuiten de vorderingen tot het nietig verklaren van de betreffende vier besluiten niet af op het gezag van gewijsde. Op grond van artikel 236 lid 1 Rv hebben beslissingen die de rechtsbetrekking in geschil betreffen en zijn vervat in een in kracht van gewijsde gegaan vonnis, in een ander geding tussen dezelfde partijen bindende kracht. Het artikel kan analoog worden toegepast op beschikkingen waarin een beslissing is gegeven over een rechtsbetrekking in geschil. Indien voldaan is aan de vereisten van artikel 236 lid 1 Rv honoreert de rechter in de latere procedure elk standpunt waarvan de juistheid noodzakelijk voortvloeit uit de ingeroepen beslissing en verwerpt hij elk standpunt dat daarmee onverenigbaar is. Het antwoord op de vraag of in een eerder geding sprake is geweest van beslissingen aangaande een geschilpunt dat dezelfde rechtsbetrekking betreft als in het huidige geding, is afhankelijk van de grondslag van de vordering of het verweer, het processuele debat en de gegeven beslissingen. Dat vergt uitleg van de in de eerdere procedure gedane uitspraak mede in het licht van de gedingstukken waarop die uitspraak berust.
5.5.
Besluit 1 betreft het goedkeuringsbesluit van jaarrekening 2021. Dat besluit is nog niet eerder beoordeeld. Wel is eerder geoordeeld over de gestelde nietigheid van een soortgelijk besluit, te weten het goedkeuringsbesluit jaarrekening 2020. Dat besluit lag ter toetsing voor in de zaak die heeft geleid tot de beschikking van 20 april 2022 maar daarin heeft de kantonrechter geen inhoudelijk oordeel gegeven over de in deze procedure gestelde strijdigheid van de jaarrekening 2021 met artikel 12 en artikel 53 lid 12 van de Splitsingsakte (
‘Dat er strijd zou zijn met de splitsingsakte komt evenmin uit de verf. [eiser] stelt niet hoe het besluit strijdig zou zijn met welke bepaling uit de splitsingsakte en waarom.’in r.o. 4.9). Verder heeft de kantonrechter in de eerdere beschikkingen nog niet geoordeeld over een besluit om een positief exploitatieresultaat te verrekenen (besluit 2) en dus niet geoordeeld over de strekking van artikel 8 lid 2 in relatie tot een dergelijk besluit. Ook is nog niet eerder geoordeeld over artikel 8 lid 4 in relatie tot het al dan niet terecht kwalificeren van bepaalde werkzaamheden als diensten ter bevordering van het woongenot. Anders dan de VvE betoogt, heeft de kantonrechter in de beschikking van 14 januari 2022 ook niet in algemene zin geoordeeld over de stelling van [eiser] dat de Splitsingsakte ertoe verplicht om de kosten voor (alle) diensten door te belasten aan individuele eigenaars die die diensten gebruiken. Besluiten om een beheerovereenkomst aan te gaan (besluit 3) en om een overzicht met ‘Diensten ter verhoging van het woongenot [gedaagde] ’ vast te stellen (besluit 4), zijn in de vorige procedures niet aan de orde geweest.
5.6.
Geen van de vorderingen betreffende de gestelde nietigheid van de vier besluiten, stuit derhalve af op het gezag van gewijsde. Voor zover [eiser] bij de onderbouwing van zijn vorderingen ten aanzien van de besluiten 1 en 2 echter mede stellingen heeft geponeerd die zien op een geschilpunt dat dezelfde rechtsbetrekking betreft als in het huidige geding en waarover reeds in rechte is beslist, zal de rechtbank het beroep op het gezag van gewijsde honoreren. In dat geval staat de beslissing in de eerste procedure immers in de weg aan een nieuw oordeel over de rechtsbetrekking.
5.7.
Daarmee komt de rechtbank toe aan de gestelde strijd met de goede procesorde. De rechtbank is met de VvE van oordeel dat [eiser] belangrijke informatie heeft achtergehouden en daardoor de voor de beslissing van belang zijnde feiten niet volledig en naar waarheid aan de rechtbank heeft voorgelegd. Daarmee heeft [eiser] artikel 21 Rv geschonden. Dat geldt zowel voor de reeds gewezen beschikkingen als voor het feit dat de vergadering heeft besloten dat het (ingetrokken) besluit 3 niet zou worden uitgevoerd bij gebrek aan juridische grondslag. Ter zitting heeft de behandelend rechter reeds aangegeven dat dit achterhouden van relevante informatie een kwalijke zaak is, temeer aangezien dit niet de eerste keer is (zie de beschikking van 25 augustus 2022). De rechter heeft de mogelijkheid om uit schending van de verplichting van artikel 21 Rv de gevolgtrekking te maken die zij geraden acht. De sanctie moet derhalve in overeenstemming zijn met de aard en de ernst van de schending, en in dit geval leidt dat ertoe dat er gevolgen aan verbonden zullen worden in de proceskostenveroordeling. De sanctie van niet-ontvankelijkverklaring van [eiser] in zijn vorderingen acht de rechtbank net iets te zwaar en ook niet passend bij deze zaak. Het lijkt erop dat [eiser] niet zal stoppen met het aanhangig maken van nieuwe procedures tegen de VvE indien de rechter zich niet inhoudelijk uitlaat over de geschilpunten die [eiser] hoog zitten. [eiser] heeft desgevraagd ter zitting aangegeven dat hij zich zal neerleggen bij een uitspraak van de rechtbank over deze geschilpunten indien hij ‘een heldere uitspraak’ krijgt. Ervan uitgaande dat [eiser] zich houdt aan zijn toezegging, kan het dus ook in het belang van de VvE zijn, indien de rechtbank wel inhoudelijk ingaat op de vorderingen van [eiser] . Daarbij wordt overigens nog opgemerkt dat de irritatie en wanhoop aan de zijde van de VvE invoelbaar zijn, en dat de gestelde onevenredigheid tussen het belang van [eiser] tot uitoefening van zijn processuele bevoegdheid en de belangen van de VvE om gespaard te blijven van telkens nieuwe tijd- en geldrovende procedures, nadrukkelijk in zicht komt.
5.8.
Het voorgaande brengt mee dat de formele verweren van de VvE niet slagen, in zoverre dat – zoals hierna (onder 5.14) zal worden toegelicht – het beroep van de VvE op het gezag van gewijsde ten aanzien van één geschilpunt opgaat.
Vorderingen I, II, IV en V
Maatstaf nietigheid besluiten VvE
5.9.
Op grond van artikel 2:14 lid 1 BW is een besluit van een orgaan van een rechtspersoon, dat in strijd is met de wet of de statuten, nietig tenzij uit de wet iets anders voortvloeit. Voor de toepassing van artikel 2:14 BW wordt een splitsingsakte gelijkgesteld met de statuten (artikel 5:129 lid 1 BW). Een besluit van een VvE dat in strijd is met de Splitsingsakte is derhalve nietig.
Beoordeling nietigheid van de vier besluiten
Besluit 1: besluit tot goedkeuring en vaststelling jaarrekening 2021
5.10.
Tijdens de ALV van 29 juni 2022 heeft de vergadering van eigenaars volgens de besluitenlijst het voorstel tot het goedkeuren en vaststellen van de jaarrekening 2021, inclusief de Management Letter van de accountant, aangenomen. [eiser] stelt dat dit besluit nietig is omdat (de inhoud van) de jaarrekening niet voldoet aan de vereisten van de wet en de Splitsingsakte. Hij verwijst daarbij naar de punten 3, 20 en 22 van een als productie 20 bij de dagvaarding overgelegd overzicht met gestelde gebreken die aan de jaarrekening 2021 zouden kleven. Uit deze punten 3, 20 en 22 zou de strijdigheid met artikel 12 van de Splitsingsakte volgen, zo begrijpt de rechtbank. Verder wijst [eiser] op het ontbreken van € 32.250,-- uit het reservefonds, de algemene reserves en het onjuist en onzorgvuldig gebruik van het reservefonds (punten 6, 7, 10 en 11). Tenslotte stelt [eiser] dat het besluit nietig is omdat het bestuur niet bevoegd zou zijn geweest om de accountant de opdracht te geven de jaarrekening te controleren en goed te keuren, en omdat het bestuur zijn inlichtingenplicht ex artikel 53 lid 12 van de Splitsingsakte niet zou zijn nagekomen.
5.11.
De rechtbank volgt de VvE in haar materiële verweer ten aanzien van het eerste besluit. Vooropgesteld wordt dat [eiser] in de dagvaarding had moeten stellen en onderbouwen op grond van welke wettelijke bepalingen dan wel artikelen uit de Splitsingsakte het besluit tot goedkeuring van de jaarrekening 2021 volgens hem nietig is. Hij kan daarvoor niet volstaan met verwijzing naar een bijgevoegde productie met punten, nog daargelaten dat de onderbouwing van zijn punten in dat document zeer summier is. Nu in de dagvaarding geen enkele onderbouwing wordt gegeven van de punten 6, 7, 10 en 11 van productie 20, zal de rechtbank deze niet inhoudelijk beoordelen. De rechtbank zal slechts beoordelen of het besluit in strijd is met artikel 12 lid 1 van de Splitsingsakte aangezien [eiser] deze bepaling in ieder geval in de dagvaarding heeft genoemd en het er bovendien op lijkt dat dit onderdeel raakt aan één van de grootste ‘pijnpunten’ bij [eiser] , zoals hiervoor beschreven.
5.12.
In punt 3 van productie 20 wordt gesteld dat sprake is van strijdigheid met artikel 12 lid 1 van de Splitsingsakte aangezien uit de (balans van de) jaarrekening niet blijkt wat de grootte is van het bedrag dat door de vereniging moet zijn gereserveerd op basis van het MJOP van december 2021. [eiser] meent dat de feitelijke reserve ultimo 2021 te laag is om de uitgaven te kunnen doen die in het in december 2021 vastgestelde MJOP 2022 t/m 2031 zijn opgenomen. Daaruit zou volgen dat er jaarlijks gemiddeld € 629.100,-- gereserveerd zou moeten zijn. De VvE heeft dit gemotiveerd betwist in haar schriftelijke reactie van 15 juni 2022 [1] op de 51 vragen en opmerkingen van [eiser] en in de conclusie van antwoord.
5.13.
Artikel 12 lid 1 van de Splitsingsakte bepaalt dat uit de tot de jaarrekening behorende balans moet blijken wat de grootte is van
het bedrag dat volgens het in artikel 10 lid 2 genoemde MJOP moet zijn gereserveerd, alsmede de werkelijke grootte van het reservefonds. De balans moet dus vermelden wat er daadwerkelijk in het reservefonds zit, en daarnaast welk bedrag over het betreffende jaar is gereserveerd (gedoteerd aan het reservefonds voor meerjarig onderhoud). De balans en toelichting op de balans bevatten beide bedragen. De feitelijke reserve ultimo 2021 bedraagt € 411.406,-- en de VvE heeft in 2021 een bedrag van € 296.100,- gereserveerd (gedoteerd) aan het MJOP-reservefonds. Daarmee is de balans in overeenstemming met artikel 12 lid 1 van de Splitsingsakte.
De rechtbank begrijpt echter dat [eiser] van mening is dat het in 2021 aan het reservefonds gedoteerde bedrag te laag is, in relatie tot een in december 2021 vastgesteld MJOP voor 11 jaar. Dit bedrag was echter reeds goedgekeurd in de ALV van 24 november 2021 en gesteld noch gebleken is dat dit bedrag in strijd zou zijn met artikel 5:126 lid 2 BW. Ook anderszins is overigens niet gebleken dat dit bedrag te laag zou zijn. De VvE heeft in dit verband verwezen naar een op 1 juni 2022 voor 21 jaar (2022-2042) vastgesteld MJOP dat kan dienen als cijfermatige onderbouwing van haar stelling dat er geen reden tot bezorgdheid is. [eiser] heeft niet weerlegd dat er geen reden tot bezorgdheid is indien de hoogte van het reservefonds wordt bezien in het licht van dit nieuwere MJOP, dat overigens is vastgesteld voordat de jaarrekening werd goedgekeurd.
Wat hier ook van zij, de rechtbank concludeert in ieder geval dat de twee voorgeschreven bedragen in de balans zijn vermeld en dat de balans daarnaast geen uitleg of beschrijving hoeft te bevatten van wat de hoogte van het reservefonds volgens het MJOP zou moeten zijn en hoe dat zich verhoudt tot de feitelijke reserve. Van strijdigheid van de jaarrekening 2021 met artikel 12 lid 1 van de Splitsingsakte is geen sprake.
5.14.
In punt 20 van productie 20 wordt gesteld dat in de jaarrekening niet is terug te vinden wat de hoogte is van ‘de schulden en kosten die verband houden met de manager en overige personeelsleden’, zoals bedoeld in artikel 8 lid 3 sub b.1 van de Splitsingsakte. Mede gelet op de toelichting van [eiser] ter zitting begrijpt de rechtbank hieruit dat [eiser] in de jaarrekening een uitsplitsing van de schulden en kosten zou willen zien in de (sub)categorieën die artikel 9 lid 1 vermeldt en dat deze niet gecumuleerd mogen worden weergegeven. Voor dit standpunt biedt artikel 12 lid 1 van de Splitsingsakte echter geen steun. In artikel 12 lid 1 is slechts bepaald dat een onderverdeling in de posten genoemd in artikel 11 lid 1 (posten a t/m e) moet worden gemaakt en in artikel 11 lid 1 ontbreekt een verwijzing naar de in artikel 8 lid 3 sub b.1 genoemde kosten. Ook ontbreekt daar een verwijzing naar de in artikel 8 lid 2 genoemde baten, zodat de stelling van [eiser] dat de netto-baten die verband houden met geleverde diensten uit de jaarrekening zouden moeten blijken, evenmin opgaat.
Daarnaast wil [eiser] in de jaarrekening kunnen zien welk deel van de totale personeels-kosten wordt omgeslagen aan breukdelen (in verband met onderhoud en beheer) en welk deel aan wooneenheden (in verband met diensten ter verhoging van het woongenot). Ook daarvoor bieden de artikelen 12 lid 1 en artikel 11 lid 1 geen steun. Dit is reeds in algemene zin vastgesteld in r.o. 4.11 van de beschikking van 20 april 2022. Daar is al beslist dat de jaarrekening geen (toelichting op een) kostenverdeling hoeft te bevatten, en dus geen toerekening aan breukdelen en wooneenheden hoeft te bevatten. Deze beslissing is op grond van artikel 136 Rv ook in dit geding bindend en in zoverre gaat het beroep van de VvE op het gezag van gewijsde op.
Punt 20 van productie 20 kan derhalve niet leiden tot de conclusie dat de jaarrekening 2021 strijdig is met artikel 12 lid 1 van de Splitsingsakte.
5.15.
Verder stelt [eiser] dat de opdracht aan de accountant tot het controleren en goedkeuren van de jaarrekening is verleend door het bestuur en niet door de vergadering van eigenaars, hetgeen in strijd is met artikel 2:393 lid 2 BW. Daardoor was de accountant die de jaarrekening 2021 heeft gecontroleerd niet bevoegd, is het besluit tot vaststelling van die jaarrekening niet rechtsgeldig tot stand gekomen en is dit besluit nietig, aldus [eiser] .
De rechtbank oordeelt dat dat de VvE er terecht op heeft gewezen dat artikel 2:393 BW niet van toepassing is op de vereniging van eigenaars. Artikel 2:393 BW staat in titel 9 van boek 2. Artikel 2:360 BW bepaalt (limitatief) op welke rechtspersonen die titel van toepassing is en de rechtspersoon vereniging van eigenaars wordt daarbij niet genoemd. Daarnaast wordt nog verwezen naar artikel 5:124 BW, waarin is bepaald dat enkel sommige artikelen van titel 1 en 2 van boek 2 op de vereniging van eigenaars van toepassing zijn. Ook dit betoog van [eiser] gaat derhalve niet op. Daarbij komt dat de opdrachtverlening door het bestuur aan de accountant hooguit tot een gebrek in de totstandkoming van het onderhavige besluit zou kunnen leiden. Aangezien totstandkomingsgebreken niet met nietigheid maar met vernietigbaarheid worden bedreigd (zie artikel 2:15 BW jo. artikel 5:130 BW) kan deze stelling dus niet tot nietigheid van het onderhavige besluit leiden.
5.16.
[eiser] stelt verder dat het bestuur op grond van artikel 53 lid 12 van de Splitsingsakte verplicht was om alle vragen (inlichtingen) die hij terzake van de jaarrekening 2021 heeft gesteld, ook de aanvullende 37 vragen, van een antwoord te voorzien.
De rechtbank volgt de VvE in haar standpunt dat een eventuele schending van het bestuur van artikel 53 lid 12 hoe dan ook niet kan leiden tot nietigheid van het besluit van de VvE om de jaarrekening 2021 goed te keuren. Artikel 53 lid 12 bevat immers geen eisen waaraan de jaarrekening moet voldoen. Het bepaalt slechts – kort samengevat – dat het bestuur een inlichtingenplicht en inzageplicht heeft jegens de eigenaren betreffende de administratie. Het artikel legt dus slechts een verplichting op aan het bestuur van de VvE, en die verplichting betreft de administratie en niet de jaarrekening. Daar komt nog bij dat de genoemde verplichting niet onbeperkt en alomvattend is. Het bestuur heeft in haar reactie van 15 juni 2022 reeds uitvoerig geantwoord op de door [eiser] toegezonden 51 vragen en opmerkingen bij de jaarrekening 2021. Van het bestuur kan in redelijkheid niet worden verwacht dat zij in totaal 88 vragen over de jaarrekening beantwoordt. Ook kan [eiser] in redelijkheid niet verwachten dat de (mede door de andere eigenaren betaalde) accountant dat doet. Ook op dit punt slaagt het betoog van [eiser] derhalve niet.
5.17.
[eiser] stelt ten slotte dat in de jaarrekening informatie ontbreekt over hoe het bestuur ‘de wooneenheden’ heeft vastgesteld en dat daardoor niet controleerbaar is of de pro-rata-delen van de baten en lasten goed zijn vastgesteld. Hij wil weten hoe, wanneer en waar het bestuur heeft besloten welke appartementen een wooneenheid vormen. Indien twee appartementen worden samengevoegd, vervalt voor één appartement 21% van de VvE kosten en dat heeft dus invloed op de bijdrage van de overige eigenaren.
De rechtbank oordeelt dat het besluit tot goedkeuring van de jaarrekening 2021 hierdoor niet nietig is aangezien in de Splitsingsakte noch in de wet is bepaald dat de jaarrekening een verantwoording dient te bevatten omtrent het aantal wooneenheden. In artikel 1 onder u van de Splitsingsakte is het begrip ‘wooneenheid’ gedefinieerd en is vermeld dat het bestuur bepaalt of een appartementsrecht samen met een appartementsrecht onderdeel uitmaakt van één wooneenheid. Volgens de VvE dateren samenvoegingen van vóór 2016 en zijn vóór 2016 dus kennelijk bestuursbesluiten genomen om bepaalde appartementen als één wooneenheid aan te merken. Die besluiten liggen hier echter niet ter toetsing voor.
5.18.
De conclusie is dat het besluit tot goedkeuring van de jaarrekening 2021 (besluit 1) niet nietig is en dat de daarop betrekking hebbende vordering tot verklaring voor recht wordt afgewezen.
Besluit 2: besluit tot verrekenen positief resultaat, met correctie toerekening breukdelen en wooneenheden van de voorschotbijdrage 2021
5.19.
Tijdens de ALV van 29 juni 2022 heeft het bestuur voorgesteld om het positieve resultaat over 2021 met de eigenaren te verrekenen met de definitieve servicebijdragen. Het voorstel was om na vaststelling van de jaarrekening 2021 via de definitieve servicebijdragen een verrekening te laten plaatsvinden waarbij in feite een ‘correctie’ van de (reeds betaalde) voorschotbijdrage werd doorgevoerd. Dit zou voor bepaalde eigenaren een bijbetaling betekenen, en voor anderen een teruggave. Om de door de eigenaren bij of terug te betalen bedragen te kunnen berekenen, heeft het bestuur op basis van de jaarrekening 2021 het document
Jaarrekening 2021 met definitieve toerekening aan breukdeel en wooneenheid [2] van 27 april 2022 opgesteld en aan de leden verzonden. Hoewel [eiser] dit laatste betwist, staat op basis van de overgelegde uitnodiging voor de vergadering van 1 juni 2022 [3] , vast dat dit document op 16 mei 2022 aan de eigenaren is verzonden. Het blijkt ook uit de notulen. In genoemd document zijn alle posten van de jaarrekening verdeeld over de breukdelen en wooneenheden. Voor de verdeling wordt de definitieve servicebijdrage voor 2021 bepaald op basis van toerekening van alle inkomsten en uitgaven naar breukdelen en wooneenheden. Hieruit volgt door vergelijking met de betaalde servicebijdragen in 2021 de definitieve servicebijdrage voor 2021. Het proces van verdeling is het jaar daarvoor bij de toelichting op de begroting al toegelicht. Voor 2021 is dezelfde wijze van verdeling gehanteerd. Bij brief van 13 januari 2021 [4] heeft het bestuur een document aan de eigenaren gestuurd waarin de goedgekeurde begroting 2021 is gepresenteerd met in de bovenste regel toegevoegd de verdeling van het totaalbedrag van de voorschotbijdragen over breukdelen en wooneenheden, en onderaan de doorberekening naar de maandbijdragen per breukdeel en per wooneenheid. In deze brief is ook uitgelegd dat de disproportionele verhoging van de voorschotbijdrage van de B-appartementen komt doordat het voorschotbedrag sinds 2016 niet was aangepast, terwijl de lasten voor rekening van de wooneenheden zijn toegenomen en de lasten die moeten worden toegerekend aan de breukdelen zijn afgenomen. Tijdens de ALV van 29 juni 2022 heeft de penningmeester de voorgestelde wijze van verrekening van het positieve resultaat over 2021 nog eens toegelicht.
5.20.
[eiser] stelt in de eerste plaats dat de toerekening aan breukdeel en wooneenheid, zoals toegepast in het betreffende document, in strijd is met artikel 12 lid 3, artikel 8 lid 2, artikel 12 lid 1 jo. artikel 11 lid 1 sub a en artikel 9 lid 1 sub j van de Splitsingsakte. In het verlengde daarvan stelt hij dat de definitieve bijdragen tijdens de vergadering van 29 juni 2022 niet conform artikel 12 lid 3 van de Splitsingsakte door de VvE zijn vastgesteld.
5.21.
De rechtbank oordeelt hierover als volgt. De vergadering heeft besloten om het positieve resultaat niet toe te voegen aan het reservefonds maar om dit terug te geven aan de eigenaren door de voorschotbijdragen te ‘corrigeren’ op basis van de werkelijke inkomsten en uitgaven van 2021. De VvE stelt dat ten behoeve van de vaststelling van de definitieve bijdragen de inkomsten en uitgaven zijn toegerekend volgens de bepalingen van artikel 8, waarin is opgenomen welke kosten naar breukdeel en welke kosten naar wooneenheid moeten worden doorbelast. Dit heeft geresulteerd in het bovengenoemde document van 27 april 2022. De rechtbank is van oordeel dat [eiser] onvoldoende heeft gemotiveerd dat de definitieve bijdragen daarmee niet overeenkomstig artikel 12 lid 3 van de Splitsingsakte zouden zijn vastgesteld. Van strijdigheid van het besluit met artikel 12 lid 3 of artikel 8 lid 2 is de rechtbank niet gebleken. In artikel 12 lid 3 staat dat de vaststelling van de definitieve bijdragen bij het vaststellen van de jaarrekening plaatsvindt. Daarbij is slechts vermeld dat dit gebeurt met inachtneming van de verhouding als is bepaald in artikel 8 lid 2. Zonder nadere toelichting, die ontbreekt, kan de rechtbank daarin niet lezen dat bij de vaststelling van de definitieve bijdragen geen gebruik mag worden gemaakt van de hier toegepaste toedeling van inkomsten en uitgaven waarmee de bedragen per breukdeel en per wooneenheid kunnen worden berekend. Bij de vaststelling van de voorschotten was dit reeds op eenzelfde wijze aan breukdeel en wooneenheid toegerekend. Anders dan waar [eiser] van lijkt uit te gaan, is het positieve exploitatieresultaat het verschil tussen de totale baten (die vrijwel geheel bestaan uit de betaalde voorschotbijdragen) en de lasten over 2021. Dit bedrag is dus niet aan te merken als een ‘netto-bate die voortvloeit uit het leveren van diensten en goederen als bedoeld in artikel 42 lid 3’ en daarom volgt uit artikel 8 lid 2 ook niet dat het positieve resultaat moet worden verdeeld over de wooneenheden.
5.22.
In de tweede plaats stelt [eiser] dat het bestuur in strijd met haar verplichting ex artikel 8 lid 4 van de Splitsingsakte heeft nagelaten om de kosten voor diensten die aan de individuele eigenaren moeten worden doorbelast, vast te stellen. Hierdoor worden eigenaren verplicht mee te betalen aan diensten waarvan zij geen gebruik willen of kunnen maken. Dit is niet terecht aangezien in artikel 8 lid 3 is bepaald dat de kosten van ‘diensten’ aan de wooneenheden worden toegerekend voor zover deze niet aan individuele eigenaren en gebruikers worden doorbelast en omdat in artikel 11 van het huishoudelijk reglement is opgenomen dat het gebruik van deze extra diensten niet verplicht is, aldus [eiser] .
5.23.
Ook dit betoog van [eiser] slaagt niet. Uit artikel 8 lid 4 volgt geen verplichting, en al helemaal geen verplichting voor het bestuur om allerhande personeelskosten door te belasten aan individuele eigenaren en gebruikers. Er volgt slechts uit dat het bestuur kan vaststellen of bepaalde personeelskosten aan individuele eigenaren en gebruikers worden doorbelast, en zo ja welk deel ervan. Het bestuur mag dat bindend vaststellen. Daar komt bij dat genoemd artikel ook niet raakt aan het voorliggende besluit van de vergadering van eigenaars, een ander orgaan, om de voorgestelde verrekening van het positief resultaat over 2021 goed te keuren. De vraag of bepaalde diensten ten onrechte niet zijn aangemerkt als diensten die enkel berekend worden aan de gebruikers, is een onderwerp waar het genomen besluit niet over gaat. Aangezien dit echter wel het belangrijkste ‘pijnpunt’ van [eiser] is, zal de rechtbank hier nog een overweging aan wijden.
5.24.
In feite komen de bezwaren van [eiser] erop neer dat hij het niet eens is met de doorbelasting naar wooneenheid van de kostenpost Ontspanning bewoners (CCR, Bibliotheek, Lief en Leed en Buffetkosten, in 2021 totaal ruim € 6.000,--). Artikel 11 van het huishoudelijk reglement (in combinatie met artikel 42 lid 3, artikel 8 lid 3 sub b.1, en artikel 9 lid 1 sub j Splitsingsreglement) biedt daarvoor echter een grondslag. Bij de in het huishoudelijk reglement opgenomen opsomming van de categorieën van voorzieningen en diensten die aan de bewoners ter beschikking staan is onder meer vermeld: de vergoeding van kosten van de Cultuurcommissie, Bibliotheekcommissie en Commissie Lief en Leed. In het huishoudelijk reglement zijn ‘
de voorzieningen’ (die ter beschikking staan aan alle bewoners) en ‘
de diensten’ (die ter beschikking staan aan individuele bewoners) niet uitgesplitst. Gesteld noch gebleken is echter dat de geleverde diensten waartegen [eiser] bezwaren heeft (en die volgens de definities in het huishoudelijk reglement worden aangeduid als ‘voorzieningen’), slechts aan individuele bewoners ter beschikking staan. De rechtbank ziet dan ook niet in waarom deze ‘voorzieningen’ niet zouden kunnen worden doorberekend aan de wooneenheden. Over een soortgelijke vraag heeft de kantonrechter in de beschikking van 25 augustus 2022 reeds geoordeeld. Daar ging het om de kosten van de aanschaf van fitnessapparatuur, en werd geoordeeld dat de gymzaal en de daarin staande apparatuur ter beschikking staan aan alle bewoners en de kosten daarvan daarom konden worden verdeeld per wooneenheid (r.o. 4.5). Zoals onder 5.5 reeds overwogen, heeft de kantonrechter daar niet in algemene zin geoordeeld over de stelling van [eiser] dat de Splitsingsakte ertoe verplicht om de kosten voor (alle) diensten door te belasten aan individuele eigenaars die die diensten gebruiken. Het beroep op het gezag van gewijsde gaat op dit punt dan ook niet op.
Op grond van artikel 11 huishoudelijk reglement kan de ALV wijzigingen in het bestaande voorzieningen- en dienstenpakket doorvoeren. Indien [eiser] het dus niet eens is met dit pakket en/of een verplaatsing van de ene naar de andere categorie voorstaat, kan hij daartoe een voorstel doen tijdens een ALV en zal hij binnen de VvE medestanders moeten vinden.
5.25.
De conclusie is dat het besluit tot verrekening van het positief resultaat (besluit 2) niet nietig is en dat de daarop betrekking hebbende vordering II wordt afgewezen.
Besluit 4: besluit om beheersovereenkomst aan te gaan
5.26.
Volgens [eiser] is een besluit om het reservefonds op naam te zetten van een beheerder of een besluit om een beheerder het recht te geven om alleen te beschikken over het reservefonds, nietig omdat het in strijd is met artikel 10 lid 5 van de Splitsingsakte. Het tijdens de ALV van 4 november 2022 genomen besluit om per 1 januari 2023 een beheersovereenkomst aan te gaan met VvE Diensten Nederland Arnhem B.V. is een dergelijk besluit. Uit de taakomschrijving die behoort tot de beheersovereenkomst blijkt dat het reservefonds van de VvE ook door de nieuwe beheerder zal worden beheerd. Dit is in strijd met artikel 10 lid 5 waarin is bepaald dat indien het bestuur uit meer dan een persoon bestaat, slechts door twee bestuursleden na machtiging van de VvE over het reservefonds kan worden beschikt, aldus [eiser] .
5.27.
In de bij de beheersovereenkomst gevoegde taakomschrijving staat onder A1 punt 5) dat een taak van de beheerder is:
‘Het beheren en administreren van de ten name van de vereniging staande bankrekeningen, inclusief het beheer van de reservegelden’. De VvE betoogt dat dit niet in strijd is met artikel 10 lid 5 aangezien a) de bankrekeningen op naam van VvE blijven staan en, b) uit de overeenkomst niet volgt dat de beheerder (zonder medewerking van bestuurders en machtiging van de vergadering) kan beschikken over het reservefonds. Artikel 10 lid 5 ziet op de bevoegdheid om te beschikken over het reservefonds, niet op de feitelijke handeling van het ‘beschikken’. Uit genoemd artikel volgt niet dat de feitelijke handeling ten aanzien van het reservefonds door twee bestuursleden moet worden verricht. Uit artikel 56 lid 1 van de Splitsingsakte volgt dat de feitelijke administratieve handeling kan worden verricht door een beheerder. Middels de beheersovereenkomst is slechts uitvoering gegeven aan artikel 56 lid 1. In A1 punt 6) is verder nog opgenomen dat afspraken worden gemaakt over de digitale factuurcontrole en autorisatie van betalingen. Tijdens de ALV heeft de penningmeester bij dit agendapunt onder meer toegelicht dat de facturen eerst door twee bestuursleden worden geaccordeerd voordat ze kunnen worden betaald door de beheerder.
5.28.
[eiser] heeft tegenover deze gemotiveerde betwisting van de VvE zijn stelling dat het genomen besluit desalniettemin nietig is niet nader onderbouwd en de stellingen van de VvE niet inhoudelijk bestreden. Bij deze stand van zaken kan niet worden geconcludeerd dat het besluit tot het aangaan van de betreffende beheersovereenkomst (besluit 4) nietig is. Ook vordering IV wordt daarom afgewezen.
Besluit 5: besluit om kosten voor diensten VvE te verdelen naar wooneenheid conform de tabel diensten woongenot
5.29.
Uit de notulen van de vergadering van 4 november 2022 blijkt dat een document
Diensten ter verhoging van het woongenot [gedaagde], gedateerd op 28 september 2022 [5] , is vastgesteld. Het document bevat een tabel met de diensten die ter beschikking staan aan alle bewoners en waarvan de kosten worden omgeslagen over de wooneenheden (Categorie A), de diensten die bij de gebruiker in rekening worden gebracht middels een tarief (Categorie B) en diensten die diensten van derden mogelijk maken (Categorie C, alleen de winkel en kapsalon) (hierna: de Tabel). De Tabel geeft een beschrijving van de dienst, de taak van de VvE daarin, de inzet van personeel van de VvE en de taak die vrijwilligers/club hebben bij die dienst. Het voorstel van het bestuur om de diensten te handhaven conform de beschrijving in de Tabel (uitgezonderd “sociale dienstverlening”) is aangenomen.
5.30.
[eiser] stelt dat de diensten onder Categorie A van de tabel worden omgeslagen over de wooneenheden, maar dat een groot deel van de Categorie A-werkzaamheden ziet op kosten van het gebruik, de instandhouding en het onderhoud van het gebouw en de grond. Hij wijst daarbij op het onderhoud van de gemeenschappelijke ruimten, het in goede staat houden van het parkeerterrein, het onderhouden van de tuin, het toegangsbeheer en bewaking, het controleren van de brandveiligheid van het gebouw en de appartementen en legionellapreventie. Dit zijn werkzaamheden die volgens [eiser] behoren tot de reguliere en wettelijk voorgeschreven taken van de VvE en waarvan de kosten dus op basis van breukdeel moeten worden omgeslagen. Hetzelfde geldt voor de kosten van het beheer van de VvE: gegevensbeheer, bemiddeling en doorgeven klachten en het attenderen op werkzaamheden. De VvE hanteert de verkeerde verdeelsleutel. Dit is in strijd met artikel 8 van de Splitsingsakte en daarmee is het besluit om dit overzicht vast te stellen nietig.
5.31.
De VvE voert aan dat uit de tabel blijkt dat de opgesomde werkzaamheden alle werkzaamheden zijn die door de Diensten Manager (DM) of de Technische Dienst (TD) worden verricht. De daarmee verband houdende kosten moeten ingevolge artikel 8 lid 3 sub b.1 van de Splitsingsakte worden verdeeld over de wooneenheden en dat gebeurt ook. Daar valt ook tuinonderhoud en het schoonhouden van het parkeerterrein onder aangezien dat wordt gedaan door de technische dienst. De gedachte hierachter is dat iedereen daarvan in gelijke mate het genot heeft en de kosten daarom per wooneenheid moeten worden omgeslagen. Ter zitting heeft de heer [betrokkene] (bestuurslid) daar nog aan toegevoegd dat indien en voor zover de werkzaamheden van de manager of technische dienst zien op basisonderhoud van het gebouw of de grond, deze kosten wel worden toegerekend aan de breukdelen. De personeelskosten worden op basis van de bestede tijd aan zowel wooneenheden als breukdelen toegerekend.
5.32.
De rechtbank is van oordeel dat uit de Tabel slechts blijkt dat de dienstenmanager en technische dienst een deel van de diensten ter bevordering van het woongenot uitvoeren. Daarmee is niet gezegd dat de dienstenmanager en technische dienst daarnaast geen werkzaamheden (kunnen) uitvoeren die zien op de instandhouding en het onderhoud van het gebouw en de grond, of die zien op het beheer. Uit de Tabel kan dus niet de conclusie worden getrokken dat alle personeelskosten naar wooneenheid worden toegerekend. Uit het document
Jaarrekening 2021 met definitieve toerekening aan breukdelen en wooneenheidblijkt zelfs dat een groter deel van de personeelskosten wordt toegerekend aan breukdeel dan aan wooneenheid (€ 77.098,- respectievelijk € 55.830,-- bruto lonen en salarissen). De VvE heeft verder onweersproken gesteld dat de vergadering van eigenaars ermee akkoord is gegaan dat die toerekening van de personeelskosten gebeurt op basis van een “best guess” na een presentatie van de “best guess” van de tijdsbesteding.
Dan de vraag of bepaalde werkzaamheden ten onrechte zijn gekwalificeerd als diensten en zijn opgenomen in Categorie A van de Tabel. De rechtbank is van oordeel dat het op basis van artikel 8 lid 3 niet voor alle werkzaamheden duidelijk is of deze gekwalificeerd dienen te worden als ‘diensten ter bevordering van het woongenot’ of als werkzaamheden die vallen onder onderhoud van het gebouw of beheer. De Splitsingsakte geeft geen definitie van het begrip ‘diensten’ en anders dan [eiser] meent is het ook niet aan de rechter in deze zaak om een dergelijke definitie vast te stellen. Dat heeft tot gevolg dat de VvE een zekere mate van vrijheid heeft om bepaalde werkzaamheden wel of niet in de Tabel met diensten op te nemen. Richtsnoer daarbij is dat het moet gaan om kosten/werkzaamheden waardoor het woon- en gebruiksgenot van de eigenaren of gebruikers van het gebouw en het bijbehorende terrein wordt bevorderd. Mede gelet op de in de Tabel opgenomen beschrijving van de betreffende diensten en de door de VvE gegeven toelichting, is de rechtbank van oordeel dat de keuzes die door de VvE zijn gemaakt geen blijk geven van strijd met artikel 8 lid 3 van de Splitsingsakte.
5.33.
Ook vordering V wordt daarom afgewezen.
Vordering VI
5.34.
[eiser] vordert veroordeling van de VvE om de gevorderde verklaringen voor recht te respecteren en dienovereenkomstig te handelen door binnen 2 maanden na het vonnis in een nieuwe ALV te besluiten over o.a. de benoeming van een nieuwe onafhankelijke registeraccountant voor het opstellen van ondertekende controle- c.q. beoordelingsrapporten ten aanzien van haar jaarrekeningen vanaf 2021, op straffe van een dwangsom (waaraan [eiser] niet hoeft bij te dragen).
5.35.
Deze vordering wordt afgewezen, alleen al doordat de rechtbank niet voor recht verklaart dat de betreffende vier besluiten nietig zijn. Er bestaat ook overigens geen aanleiding en ook geen grondslag om de VvE te gelasten om een nieuwe accountant te benoemen.
Vordering VII
5.36.
[eiser] vorderde in de dagvaarding dat de VvE wordt veroordeeld om afschrift en inzage te geven in de administratie VvE door middel van het verstrekken van afschriften van de bescheiden zoals omschreven in randnummer 3.22 dagvaarding, onder verbeurte van een dwangsom. Ter zitting heeft [eiser] gezegd dat inzage voldoende is, en afschrift niet hoeft.
Als grondslag voor zijn vordering verwijst [eiser] naar het inzagerecht van artikel 53 lid 12 van de Splitsingsakte. De bescheiden waarin [eiser] inzage wenst te hebben betreffen: alle correspondentie, waaronder e-mailcorrespondentie en gespreksverslagen, tussen bestuur(sleden) en de accountant met het oog op de jaarrekening 2021, in het bijzonder de correspondentie die ziet op de beantwoording van de door [eiser] gestelde vragen en het verhinderen van het contact tussen [eiser] en de accountant. Volgens [eiser] dienen deze bescheiden ter beoordeling van de vraag wat de visie van de accountant is op de vragen van [eiser] ten aanzien van de jaarrekening 2021 en de administratie van de VvE.
5.37.
De VvE betoogt dat de vordering te ruim is omschreven en daardoor niet voldoende concreet en duidelijk is. De vordering is dermate ruim geformuleerd dat die vordering in feite betrekking heeft op elke vorm van communicatie die op enig moment is gevoerd met de accountant. Verder legt artikel 53 lid 12 van de Splitsingsakte geen verplichting op aan de VvE zodat de vordering niet kan worden toegewezen op grond van dit artikel. Tenslotte herhaalt de VvE dat het inzagerecht niet onbeperkt en alomvattend is en dat gesteld noch gemotiveerd is dat de VvE (of het bestuur) op enig moment niet heeft voldaan aan de inzageverplichting voor wat betreft inzage van de correspondentie met de accountant. Ook om die reden dient de vordering te worden afgewezen, aldus de VvE.
5.38.
De rechtbank is met de VvE van oordeel dat niet voldoende concreet is om welke stukken het gaat. Bovendien heeft [eiser] tegenover de betwisting van de VvE niet onderbouwd dat de VvE of het bestuur correspondentie met de accountant niet wilde laten inzien. De vordering tot inzage op straffe van een dwangsom wordt dan ook afgewezen.
Vordering VIII
5.39.
Aangezien de vorderingen I tot en met VII worden afgewezen, wordt ook de vordering tot vergoeding van de buitengerechtelijke incassokosten afgewezen.
Conclusie en proceskostenveroordeling
5.40.
Uit het voorgaande volgt dat alle vorderingen van [eiser] worden afgewezen.
5.41.
[eiser] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. Zoals de rechtbank onder 5.3 heeft overwogen, heeft [eiser] de voor de beslissing van belang zijnde feiten niet volledig en naar waarheid aan de rechtbank voorgelegd. In de procedure bij de kantonrechter die heeft geleid tot de beschikking van 25 augustus 2022 had [eiser] dit ook al niet gedaan (r.o. 4.2) en heeft dit (naast andere redenen) geleid tot niet-ontvankelijkverklaring. Kennelijk heeft dit weinig indruk gemaakt. De schending van artikel 21 door [eiser] heeft voor de VvE kostenverhogend uitgepakt. De rechter zal aan het (herhaald) schenden van de informatieplicht het gevolg verbinden dat bij de proceskostenveroordeling niet zal worden uitgegaan van tarief II (voor zaken van onbepaalde waarde) maar van tarief IV bij de berekening van het salaris advocaat. Een salarispunt zal dan ook worden gewaardeerd op € 1.214,00 in plaats van op € 614,00. Dit betekent dat aan salaris advocaat een bedrag van € 2.428,00 zal worden toegewezen. Dit doet overigens ook recht aan de omvang en complexiteit van de zaak, en de voorgeschiedenis zoals die blijkt uit de feiten.
5.42.
De proceskosten van de VvE worden begroot op:
- griffierecht
2.837,00
- salaris advocaat
2.428,00
(2,00 punten × € 1.214,00)
- nakosten
178,00
(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
5.443,00

6.De beslissing

De rechtbank
6.1.
wijst de vorderingen van [eiser] af,
6.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten van € 5.443,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening als [eiser] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.S.T. Belt en in het openbaar uitgesproken op 6 maart 2024.
754

Voetnoten

1.Productie 12 bij dagvaarding
2.Productie 21 bij dagvaarding
3.Productie 5 bij dagvaarding
4.Productie 22 bij dagvaarding
5.Productie 19 van [eiser]