Uitspraak
RECHTBANK Gelderland
1.[eiser 1] ,
2.
[eiser 2],
1.De procedure
- de akte nadere toelichting na tussenvonnis van [eiser 2] , met producties,
- de akte van [eiser 1] ,
2.De verdere beoordeling
(€ 80.100 -/- € 67.500) toegenomen met € 12.600 (€ 3.600 + € 9.000). Met het van [bedrijf 2] ontvangen bedrag van € 9.000 heeft [bedrijf 1] haar advocaten betaald, die maatregelen hebben getroffen ter verhaal van de openstaande facturen ten name van Senvion in het project AMG II. De advocaten hebben beslag gelegd en hebben daarnaast (tevergeefs) geprobeerd met een
action directein België de facturen ten name van Senvion voldaan te krijgen van Storm Gent II (de opdrachtgever van Senvion), aldus [eiser 2] . Ter onderbouwing heeft [eiser 2] facturen van 10 september 2020, 17 februari 2021 en 27 november 2020 overgelegd van de Belgische advocaten van [bedrijf 1] , alsmede de respectievelijke betaalbewijzen van 20 januari, 29 april en 21 juli 2021 van [bedrijf 1] en de respectievelijke bewijzen van overboeking van [bedrijf 2] aan [bedrijf 1] van 20 januari 2021, 25 juni 2021 en 20 juli 2021. Los van het feit dat er dus geen rente is betaald, ziet [eiser 2] niet dat hem een verwijt kan worden gemaakt van het laten toenemen van de rekening-courantschuld. De kosten van verhaal zijn volgens hem immers in het belang van zowel de vennootschap als haar schuldeisers gemaakt.
action directejegens de opdrachtgever van Senvion instelde, net zoals zij dat ook heeft gedaan bij de opdrachtgever van Senvion bij het project Sarry (waarover hierna meer). De omstandigheid dat [bedrijf 2] , anders dan [bedrijf 1] , niet verlieslatend was en zij die kosten dus beter had kunnen dragen, evenals de omstandigheid dat de werkzaamheden ter zake de
action directeook het financiële belang van [bedrijf 2] dienden, maken dat niet anders. Verder gaat de rechtbank voorbij aan het betoog van MD Wind dat onduidelijk is waarom [bedrijf 2] in 2021 rente over de rekening-courantschuld heeft geboekt terwijl zij dat in 2019 en 2020 (kennelijk) niet heeft gedaan. [eiser 2] heeft een rekening-courantovereenkomst van 3 juli 2012 tussen (o.a.) [eiser 1] en [bedrijf 2] overgelegd waaruit kan worden afgeleid dat over het gemiddelde jaarsaldo van de rekening-courant 5% rente dient te worden vergoed. [bedrijf 1] is met een overeenkomst van 11 juli 2014 tot deze rekening-courantovereenkomst toegetreden.
settlement agreement’ blijkt dat alleen [bedrijf 1] daarbij partij was, en dus niet (tevens) [bedrijf 2] . Gesteld noch gebleken is dat [bedrijf 1] het bedrag namens een derde heeft geïnd, en slechts als gevolmachtigde heeft gehandeld. Uit de tekst van de vaststellingsovereenkomst blijkt juist dat [bedrijf 1] pretendeerde zelf een rechtstreeks vorderingsrecht op de Franse opdrachtgever te hebben. Onder (C) op pagina 3 van de overeenkomst staat immers dat in een zestal brieven de advocaten van [bedrijf 1] ‘
brought against PE Sarry a claim for direct payment by PE Sarry as Owner of the Unpaid Invoices under the << action directe >> on the basis of the French law n° 75-1334 of 31st December 1975 related to subcontracting (…).’ Het ging daarbij (onder B) over een bedrag van € 440.230,28 dat Senvion onbetaald had gelaten op de facturen van [bedrijf 1] . Op grond van 3.1 van de vaststellingsovereenkomst diende PE Sarry op uiterlijk 31 januari 2020 € 150.000 aan [bedrijf 1] te betalen. Gesteld noch gebleken is op grond van welke contractuele of wettelijke bepaling [bedrijf 1] verplicht was om € 147.000 van het schikkingsbedrag aan haar zustervennootschap door te betalen. Het kan zo zijn dat de openstaande facturen (grotendeels) betrekking hadden op door [bedrijf 2] geleverde diensten. Dat rechtvaardigt naar het oordeel van de rechtbank echter niet dat [eiser 2] in de gegeven situatie het schikkingsbedrag uitsluitend ten goede liet komen aan [bedrijf 2] . [bedrijf 2] was immers net zoals MD Wind een crediteur van [bedrijf 1] . Beide partijen hadden vorderingen op [bedrijf 1] uit hoofde van onderaannemingsovereenkomsten. Dat de vordering van [bedrijf 2] voortvloeide uit een onderaannemingsovereenkomst in hetzelfde project, en de vordering van MD Wind voortvloeide uit een overeenkomst in een ander, reeds afgerond project, rechtvaardigt de selectieve betaling aan een gelieerde vennootschap niet. Daar komt bij dat de vordering van MD Wind uit hoofde van het AMG II-project al langer openstond dan de vordering van [bedrijf 2] uit hoofde van het Sarry-project die ten tijde van de betaling slechts