ECLI:NL:RBGEL:2024:1087

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
14 februari 2024
Publicatiedatum
29 februari 2024
Zaaknummer
10637325
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van facturen in het kader van een overeenkomst van opdracht

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Gelderland op 14 februari 2024 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen [eiser] en [gedaagde]. De eiser, vertegenwoordigd door Alkema - Vloet - Kuijpers Gerechtsdeurwaarders, vorderde betaling van facturen die voortvloeien uit een overeenkomst van opdracht. De eiser had de opdracht bevestigd aan de gedaagde, die niet had betaald voor de geleverde diensten. De gedaagde betwistte de verschuldigdheid van de facturen, onder andere omdat de kosten vooraf niet duidelijk waren en er geen begroting was gegeven. De kantonrechter oordeelde dat er een overeenkomst van opdracht was en dat de gedaagde gehouden was de facturen te betalen. De rechter stelde vast dat de werkzaamheden waren verricht en dat de tarieven voldoende waren gecommuniceerd. De gedaagde werd veroordeeld tot betaling van een totaalbedrag van € 11.801,58, inclusief wettelijke handelsrente en buitengerechtelijke incassokosten. Daarnaast werd de gedaagde veroordeeld in de proceskosten van € 1.594,77. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANKGELDERLAND
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Arnhem
Zaaknummer: 10637325 \ CV EXPL 23-5418
Vonnis van 14 februari 2024
in de zaak van
[eiser],
te [plaats] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser] ,
gemachtigde: Alkema - Vloet - Kuijpers Gerechtsdeurwaarders,
tegen
[gedaagde] , H.O.D.N. [bedrijf],
te [plaats 1] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
gemachtigde: De Ruijter & Willemsen gerechtsdeurwaarders en incasso B.V..

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 4 oktober 2023
- de mondelinge behandeling van 26 januari 2024, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Tussen partijen is een overeenkomst van opdracht tot stand gekomen.
2.2.
[eiser] heeft de opdracht bij brief van 10 februari 2023 aan [gedaagde] bevestigd. In deze brief staat onder meer het volgende:
“(…) U heeft een verschil van inzicht met uw (voormalig) zakenpartner (…). U wenst die partij aan te spreken op de gemaakte afspraken. Daarvoor wenst u dat ik een brief opstel, waarin deze partij daarop wordt aangesproken. Eventuele verdere werkzaamheden in overleg.
Tarieven
De opdracht is aanvaard door [eiser] (…). Ons kantoor brengt u een tarief variërend van € 135,00 tot € 390,00 (mijn tarief bedraagt € 345,00) per uur in rekening, te vermeerderen met btw en eventueel kosten van derden.
Voor wat betreft de financiële consequenties kan ik op dit moment nog niet overzien welke kosten de behandeling van dit dossier met zich meebrengt. In dit stadium kan ik namelijk niet goed inschatten welke ontwikkelingen zich zullen voordoen en hoeveel tijd dit zal kosten. Verwachting eerste brief rond de 1.000,--.
(…) Alle werkzaamheden worden eenmaal per maand gespecificeerd in rekening gebracht waarbij een betalingstermijn van 14 dagen in acht wordt genomen. (…)”
2.3.
[eiser] heeft [gedaagde] de volgende facturen gestuurd.
Factuurnummer
Datum
Bedrag incl. btw
202301405
30 maart 2023
1.478,74
202301866
26 april 2023
4.829,72
202302226
11 mei 2023
3.902,25
202302697
14 juni 2023
524,69
10.753,40
2.4.
[gedaagde] heeft deze facturen niet betaald.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert - samengevat - veroordeling van [gedaagde] tot betaling van € 11.801,58, vermeerderd met de wettelijke handelsrente over € 10.753,40 vanaf 19 juli tot de dag van volledige betaling en de proceskosten.
3.2.
[eiser] legt aan haar vordering ten grondslag dat tussen haar en [gedaagde] een overeenkomst van opdracht tot stand is gekomen. [eiser] heeft in dat kader werkzaamheden verricht en daarvoor facturen aan [gedaagde] gezonden. [gedaagde] heeft deze facturen niet betaald, waardoor hij hierover de wettelijke handelsrente verschuldigd is geworden. Deze bedraagt, berekend tot 19 juli 2023 € 165,65. [eiser] heeft buitengerechtelijke incassokosten gemaakt en houdt [gedaagde] hiervoor aansprakelijk tot een bedrag van € 882,53 berekend overeenkomstig het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten.
3.3.
Volgens [gedaagde] waren de kosten voor hem van tevoren niet duidelijk. Er is een variabel uurtarief genoemd, geen btw percentage en geen begroting. Tussentijds is hem ook niet gevraagd of hij de zaak nog wilde voortzetten of niet. Evenmin is hem inzicht gegeven in de kosten of begroting. Daarnaast heeft hij vraagtekens bij de hoeveelheid opgevoerde werkzaamheden omdat zijn vrouw een aantal e-mailberichten heeft opgesteld die één op één zijn doorgestuurd naar de wederpartij. Ten slotte betwist hij de verschuldigdheid van de buitengerechtelijke incassokosten en proceskosten.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Tussen partijen is niet in geschil dat zij een overeenkomst van opdracht zijn aangegaan. [gedaagde] is daarom gehouden [eiser] te betalen voor de door haar verrichte werkzaamheden.
Omvang werkzaamheden
4.2.
Dat de in de bij de facturen gevoegde overzichten aangegeven werkzaamheden zijn verricht wordt niet, althans onvoldoende gemotiveerd weersproken. Dat de vrouw van [gedaagde] ook berichten heeft opgesteld doet daaraan niet af. [eiser] heeft immers tijdens de mondelinge behandeling toegelicht dat [gedaagde] van elke stap op de hoogte is gesteld. (Namens) [gedaagde] is zonder bericht daarover niemand op de mondelinge behandeling verschenen, zodat dit niet is weersproken. [gedaagde] zal [eiser] daarom ook voor deze werkzaamheden moeten betalen.
Tarieven
4.3.
Uit de door [eiser] aan [gedaagde] verzonden bevestigingsbrief blijkt welke tarieven zij zou hanteren. Dat dit een variabel uurtarief is doet daar niet aan af. De advocaat heeft ook aangegeven wat zijn uurtarief is. [gedaagde] kon er daardoor niet vanuit gaan dat de werkzaamheden, dan wel een groot deel daarvan, tegen het laagste uurtarief verricht zouden worden. Dat geen btw-percentage is genoemd doet evenmin af aan de verschuldigdheid van de facturen. Niet valt in te zien waarom hij (die de opdracht heeft verstrekt in het kader van een zakelijk geschil) er vanuit mocht dat de btw inbegrepen zou zijn, of gaan [gedaagde] , in casu aan te merken als handelend in de uitoefening Nog daargelaten dat [gedaagde] , nu hij handelt in de uitoefening van zijn bedrijf, de btw kan verrekenen, kon hij ook zelf nagaan hoe hoog dit percentage zou zijn of had hij daarnaar kunnen vragen.
Begroting
4.4.
Dat vooraf geen begroting is gegeven maakt evenmin dat de facturen niet verschuldigd zijn. [eiser] heeft immers aangegeven dat de omvang van de verrichtten werkzaamheden op dat moment nog niet duidelijk was, er is wel een uurtarief aangegeven en er werd maandelijks gefactureerd, zodat [gedaagde] duidelijk was dat de kosten opliepen. [gedaagde] heeft ook niet tussentijds aangegeven dat [eiser] niet langer werkzaamheden voor hem diende te verrichten. Sterker nog, tussen partijen is constant contact geweest over de werkzaamheden die [eiser] voor [gedaagde] verrichtte. Dat er sprake is van een financiële nood bij [gedaagde] , maakt nog niet dat hij niet hoeft te betalen. De vordering wordt om die reden toegewezen. De niet betwiste en op grond van de wet verschuldigde handelsrente wordt eveneens toegewezen.
Bik
4.5.
[gedaagde] heeft niet betwist dat er door [eiser] buitengerechtelijke incassowerkzaamheden zijn verricht. Het ter zake gevorderde bedrag van € 882,53, dat in overeenstemming is met de tarieven weergegeven in het Besluit vergoeding buitengerechtelijke incassokosten, zal worden toegewezen. Anders dan [gedaagde] meent, was het versturen van een kosteloze aanmaning als bedoeld in artikel 6:96 lid 6 BW niet vereist, aangezien [gedaagde] in casu heeft gehandeld in de uitoefening van zijn bedrijf.
4.6.
Uit het voorgaande volgt dat in totaal het volgende bedrag wordt toegewezen:
- hoofdsom
10.753,40
- wettelijke handelsrente tot 19 juli 2023
165,65
- buitengerechtelijke incassokosten
882,53
+
Totaal
11.801,58
4.7.
[gedaagde] is in het ongelijk gesteld en moet daarom in beginsel de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De kantonrechter ziet geen aanleiding van dit uitgangspunt af te wijken. Dat [gedaagde] na de verrichte buitengerechtelijke werkzaamheden (nog) geen dagvaarding had verwacht, maakt niet dat hij rauwelijks is gedagvaard.
De gevorderde kosten CCBR worden afgewezen, omdat deze kosten betrekking hebben op een register dat kosteloos is in te zien.
De proceskosten van [eiser] worden begroot op:
- kosten van de dagvaarding
133,77
- griffierecht
514,00
- salaris gemachtigde
812,00
(2,00 punten × € 406,00)
- nakosten
135,00
(plus de kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
1.594,77

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser] te betalen een bedrag van € 11.801,58, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente als bedoeld in artikel 6:119a BW over € 10.753,40, met ingang van 19 juli 2023, tot de dag van volledige betaling,
5.2.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten van € 1.594,77, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als [gedaagde] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
5.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
5.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. E. Horsthuis en in het openbaar uitgesproken op
14 februari 2024.
520 \ 918