ECLI:NL:RBGEL:2024:108

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
10 januari 2024
Publicatiedatum
11 januari 2024
Zaaknummer
C/05/424409 / HZ ZA 23-264
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering uit rekening-courantverhouding in faillissement

Op 10 januari 2024 heeft de Rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, uitspraak gedaan in een civiele zaak waarin de curator van de failliete vennootschap [bedrijf 1] een vordering heeft ingesteld tegen [gedaagde partij] op basis van een rekening-courantverhouding. De curator, mr. Mark Loef, vorderde een bedrag van € 98.310,05, vermeerderd met wettelijke rente en buitengerechtelijke incassokosten. De gedaagde partij heeft zich niet verdedigd, aangezien zijn advocaat, mr. R. Timmer, zich op 29 november 2023 heeft onttrokken en er geen nieuwe advocaat is gesteld. De rechtbank heeft vastgesteld dat de curator voldoende bewijs heeft geleverd van de vordering en dat de gedaagde partij in verzuim verkeert, aangezien hij de vordering niet heeft betaald na aanmaning.

De rechtbank heeft de vordering van de curator toegewezen. De gedaagde partij is veroordeeld tot betaling van het gevorderde bedrag, de wettelijke rente vanaf 26 augustus 2023, en de buitengerechtelijke incassokosten van € 1.758,10. Daarnaast is de gedaagde partij ook veroordeeld in de proceskosten, die zijn vastgesteld op € 4.264,32. De rechtbank heeft de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de curator direct kan overgaan tot uitvoering van de uitspraak, ook al kan de gedaagde partij mogelijk in hoger beroep gaan.

Dit vonnis is een voorbeeld van hoe de rechtbank omgaat met vorderingen in faillissementzaken, waarbij de curator de belangen van de schuldeisers behartigt en de rechtbank de vorderingen toetst aan de hand van de geldende wet- en regelgeving.

Uitspraak

RECHTBANK Gelderland

Civiel recht
Zittingsplaats Zutphen
Zaaknummer: C/05/424409 / HZ ZA 23-264
Vonnis van 10 januari 2024
in de zaak van
MR. MARK LOEF, handelend in zijn hoedanigheid van curator in het faillissement van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [bedrijf 1],
te Deventer,
eisende partij,
hierna te noemen: de curator,
advocaat: mr. J. Kossen te Deventer,
tegen
[gedaagde partij],
te [plaats] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde partij] ,
advocaat: mr. R. Timmer te Zutphen, die zich op 29 november 2023 heeft onttrokken.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding
- de akte houdende aanvullende producties van de curator
- het bericht van mr. R. Timmer dat deze zich als advocaat van [gedaagde partij] aan de zaak onttrekt, waarna zich voor [gedaagde partij] – hoewel daartoe gelegenheid is gegeven – geen nieuwe advocaat heeft gesteld.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[gedaagde partij] is enig bestuurder en enig aandeelhouder van [bedrijf 2] Deze vennootschap is enig bestuurder en enig aandeelhouder van [bedrijf 1]
2.2.
Tussen [bedrijf 1] en [gedaagde partij] is vanwege betalingen over en weer een rekening-courantverhouding ontstaan. Deze rekening-courantverhouding is niet schriftelijk vastgelegd, maar is wel vermeld in de jaarstukken van Zorgdetail. Per 30 juni 2023 bestaat een rekening-courantvordering van in hoofdsom € 98.310,05.
2.3.
Bij vonnis van 1 augustus 2023 heeft de rechtbank Rotterdam [bedrijf 1] in staat van faillissement verklaard, met benoeming van de curator tot curator.
2.4.
Bij e-mail van 11 augustus 2023 heeft de curator de rekening-courantvordering bij [gedaagde partij] opgeëist tegen 18 augustus 2023. Daarbij is [gedaagde partij] aangezegd dat hij nog tot 26 augustus 2023 kosteloos kon betalen, maar dat dit niet afdeed aan de termijn van opeising. Verder is [gedaagde partij] aangezegd dat indien de vordering niet voor 26 augustus 2023 zou zijn voldaan, aanspraak zou worden gemaakt op de wettelijke rente en buitengerechtelijke incassokosten.
2.5.
[gedaagde partij] heeft de vordering niet betaald.

3.Het geschil

3.1.
De curator vordert dat de rechtbank, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. [gedaagde partij] veroordeelt om aan de curator te betalen een bedrag van € 98.310,05, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 van het Burgerlijk Wetboek (BW) vanaf 26 augustus 2023, althans de dag van dagvaarding, tot aan de dag van de algehele voldoening;
II. [gedaagde partij] veroordeelt om aan de curator te betalen de buitengerechtelijke incassokosten van € 1.758,10, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf 26 augustus 2023, althans de dag van dagvaarding, tot aan de dag van de algehele voldoening;
III. [gedaagde partij] veroordeelt in de proceskosten, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf datum vonnis tot aan de dag van de algehele voldoening, en de nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf de datum van betekening van het vonnis tot aan de dag van de algehele voldoening.
3.2.
[gedaagde partij] heeft de vordering van de curator niet betwist. Mr. R. Timmer heeft zich bij brief van 5 september 2023 gesteld en bij B2-formulier op de rol van 29 november 2023 onttrokken als advocaat van [gedaagde partij] . Er heeft zich namens [gedaagde partij] geen nieuwe advocaat gesteld. [gedaagde partij] heeft geen conclusie van antwoord genomen.

4.De beoordeling

Betaling
4.1.
De curator vordert onder I betaling door [gedaagde partij] van € 98.310,05. Daaraan legt hij ten grondslag dat [bedrijf 1] een opeisbare rekening-courantvordering heeft op [gedaagde partij] en dat [gedaagde partij] deze ondanks aanmaning niet heeft betaald. Volgens de curator verkeert [gedaagde partij] vanaf het verstrijken van de betalingstermijn genoemd in de e-mail van de curator van 11 augustus 2023 in verzuim, oftewel vanaf 19 augustus 2023. Vanaf het verstrijken van de veertiendagentermijn, dus vanaf 26 augustus 2023, is [gedaagde partij] wettelijke rente en buitengerechtelijke kosten verschuldigd, aldus de curator. De stellingen van de curator kunnen het gevorderde dragen. [gedaagde partij] heeft de vordering van de curator niet betwist. Daarom zal de rechtbank deze vordering toewijzen.
Buitengerechtelijke incassokosten
4.2.
De curator vordert onder II vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. De rechtbank stelt vast dat het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit) van toepassing is, nu het verzuim op/na 1 juli 2012 is ingetreden. De rechtbank stelt ook vast dat de curator voldoende heeft gesteld en onderbouwd dat buitengerechtelijke incassowerkzaamheden zijn verricht. Het gevorderde bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten komt overeen met het in het Besluit bepaalde tarief en zal worden toegewezen.
Proceskosten
4.3.
[gedaagde partij] is de partij die ongelijk krijgt en de rechtbank zal hem daarom in de proceskosten veroordelen. Tot aan dit vonnis worden de proceskosten aan de zijde van de curator als volgt vastgesteld:
- kosten van de dagvaarding
107,32
- griffierecht
2.277,00
- salaris advocaat
1.880,00
(1 punt × € 1.880,00)
Totaal
4.264,32
4.4.
De gevorderde veroordeling in de nakosten is toewijsbaar voor zover deze kosten op dit moment kunnen worden begroot. De nakosten zullen dan ook worden toegewezen op de wijze zoals in de beslissing vermeld.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
veroordeelt [gedaagde partij] om aan de curator te betalen € 98.310,05 (achtennegentigduizend driehonderdentien euro en vijf cent), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf 26 augustus 2023 tot de dag van volledige betaling,
5.2.
veroordeelt [gedaagde partij] om aan de curator te betalen een bedrag van € 1.758,10 aan buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf 26 augustus 2023 tot de dag van volledige betaling,
5.3.
veroordeelt [gedaagde partij] in de proceskosten, aan de zijde van de curator tot dit vonnis vastgesteld op € 4.264,32, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de vijftiende dag na betekening van deze uitspraak tot de dag van volledige betaling,
5.4.
veroordeelt [gedaagde partij] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op:
- € 173,00 aan salaris advocaat,
- te vermeerderen met € 90,00 aan salaris advocaat en met de explootkosten als [gedaagde partij] niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden,
- en te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de nakosten met ingang van de vijftiende dag na betekening van deze uitspraak tot de dag van volledige betaling,
5.5.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.F.A. Bierbooms en in het openbaar uitgesproken op 10 januari 2024.
JE/PB