Naar aanleiding van uit Zwitserland ontvangen informatie heeft [eiser] op 20 april 2009 aangifte gedaan van meineed tegen [gedaagde 1] , [gedaagde 4] en [overledene 1] . In het kader van het strafrechtelijk onderzoek zijn onder meer stukken opgevraagd bij de Zwitserse autoriteiten.
Op 27 juni 2014 is door de politierechter uitspraak gedaan tegen [gedaagde 1] en [gedaagde 4] . In het door hen ingestelde hoger beroep zijn [gedaagde 1] en [gedaagde 4] veroordeeld tot een taakstraf omdat zij op 16 november 2005 in strijd met de waarheid hebben verklaard dat zij niet wisten dat vader behalve een rekening in Italië nog andere bankrekeningen in het buitenland had.
Met betrekking tot het bewijs overweegt het hof in het tegen [gedaagde 1] gewezen arrest van 22 december 2015 (productie 6 bij dagvaarding):
“Uit het dossier blijkt dat [vader] op 21 januari 2004 is overleden en een aantal van zijn kinderen bij testament heeft onterfd.
Uit het dossier blijkt ook dat de testamentaire erfgenamen, waaronder verdachte, samen op 21 juli 2004 zijn afgereisd naar Zurich (Zwitserland), alwaar op naam van ieder van hen een rekening werd geopend, waarop voor een ieder een groot geldbedrag werd gestort. Door de [betrokkene 3] van de UBS-bank is aangegeven dat het geld dat op de bankrekeningen werd gestort uit een Trust afkomstig was.
Het hof is van oordeel dat onder omstandigheden ook het verzwijgen van gegevens het misdrijf meineed kan opleveren. Verdachte wist dat het getuigenverhoor bij de rechter-commissaris op 16 november 2005, geëntameerd door een van de onterfde kinderen, was bedoeld om de omvang van de erfenis van [vader] vast te stellen. Onder die omstandigheden had verdachte niet alleen de bankrekeningen in het buitenland dienen te vermelden, maar ook eventuele andere vermogensbestanddelen. Verdachte wist, in ieder geval vanaf 21 juli 2004, dat een grote som geld voor hem en de andere testamentaire erfgenamen beschikbaar was. Naar het oordeel van het hof moet -aangenomen dat verdachte niet (meer) in Sinterklaas geloofde – verdachte zich hebben gerealiseerd dat het geld afkomstig was uit het vermogen van erflater [vader] .
Door bij de rechter-commissaris op 16 november 2005 te verklaren dat hij niet wist of zijn vader behalve een rekening in Italië nog andere bankrekeningen in het buitenland had en te zwijgen over de in het buitenland aanwezige vermogensbestanddelen heeft verdachte zich in het licht van het vorenstaande schuldig gemaakt aan meineed.”
Het tegen het arrest ingestelde cassatieberoep is op 10 oktober 2017 afgewezen, waarna de veroordeling onherroepelijk is geworden.