ECLI:NL:RBGEL:2024:1048

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
28 februari 2024
Publicatiedatum
27 februari 2024
Zaaknummer
416747
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verbeurdverklaring van erfgenamen wegens opzettelijke verzwijging van vermogensbestanddelen in erfrechtelijke procedure

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Gelderland op 28 februari 2024, staat de verbeurdverklaring van aandelen in Zwitserse bankrekeningen centraal. De eiser, een van de erfgenamen, vordert dat de gedaagden, die ook erfgenamen zijn, hun aandeel in deze bankrekeningen verliezen op grond van artikel 3:194 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek (BW) vanwege opzettelijke verzwijging van vermogensbestanddelen. De procedure volgt op een complexe erfrechtelijke situatie waarin de nalatenschap van de overleden vader en moeder van de betrokken partijen aan de orde is. De rechtbank heeft vastgesteld dat de gedaagden opzettelijk informatie hebben verzwegen over de bankrekeningen in Zwitserland, wat hen hun recht op de erfenis heeft gekost. De rechtbank oordeelt dat de gedaagden, door niet openhartig te zijn over de herkomst van de gelden, hun aandeel in de nalatenschap hebben verbeurd. De eiser heeft zijn vorderingen onderbouwd met bewijs uit een strafrechtelijk onderzoek, waaruit blijkt dat de gedaagden eerder onjuiste verklaringen hebben afgelegd. De rechtbank heeft de vorderingen van de eiser toegewezen en de gedaagden veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 255.000,00 per persoon, vermeerderd met rente vanaf 21 juli 2004. De rechtbank heeft ook de proceskosten aan de zijde van de eiser toegewezen, omdat de gedaagden hebben geweigerd openheid van zaken te geven over de Zwitserse tegoeden.

Uitspraak

RECHTBANK Gelderland

Civiel recht
Zittingsplaats Zutphen
Zaaknummer: C/05/416747 / HZ ZA 23-84
Vonnis van 28 februari 2024
in de zaak van
[eiser],
aanvankelijk te [plaats 1] ( [land 1] ), thans te [plaats 2] ,
eisende partij,
hierna te noemen [eiser] ,
advocaat: mr. N.M.A. Deckers te Eindhoven,
tegen

1.[gedaagde 1] ,

wonende te [plaats 3] ,
gedaagde,
hierna ook te noemen [gedaagde 1] ,
advocaat mr. M.J.H. Mühlstaff te Deventer,
2.
[gedaagde 2],
wonende te [plaats 4] ,
gedaagde,
hierna ook te noemen [gedaagde 2] ,
advocaat mr. M.J.H. Mühlstaff te Deventer,
3.
[gedaagde 3],
wonende te [plaats 5] , [land 2] ,
gedaagde,
hierna ook te noemen [gedaagde 3] ,
advocaat mr. M.J.H. Mühlstaff te Deventer,
4.
[gedaagde 4],
wonende te [plaats 6] ,
gedaagde,
hierna ook te noemen [gedaagde 4] ,
advocaat mr. M.J.H. Mühlstaff te Deventer,
5.
[gedaagde 5],
wonende te [plaats 7] ,
gedaagde,
hierna te noemen [gedaagde 5] ,
niet verschenen,
6.
[gedaagde 6],
wonende te [plaats 5] , [land 2] ,
gedaagde,
hierna te noemen [gedaagde 6] ,
niet verschenen,
7.
[gedaagde 7],
wonende te [plaats 8] , [land 2] ,
gedaagde,
hierna te noemen [gedaagde 7] ,
niet verschenen,
8.
[gedaagde 8],
wonende te [plaats 9] ,
gedaagde,
hierna te noemen [gedaagde 8] ,
niet verschenen.
De in de procedure verschenen gedaagden zullen hierna samen [gedaagden] . genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 19 juni 2023
- de mondelinge behandeling van 24 oktober 2023, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[gedaagde 1] (geboren in 1944), [gedaagde 5] (1948), [gedaagde 4] (1947), [eiser] (1950) en [gedaagde 8] (1956) zijn de nog in leven zijnde kinderen van [vader] (hierna ook vader) en [moeder] (hierna ook moeder). De kinderen [overledene 1] , (1945, hierna ook [overledene 1] ), en [overledene 2] (1954, hierna ook [overledene 2] ) zijn overleden.
2.2.
Moeder is op 25 april 1984 overleden. In haar testament van 9 maart 1973 heeft zij - kort gezegd - aan vader haar nalatenschap gelegateerd met het levenslang recht van vruchtgebruik. Aan haar zonen [gedaagde 1] , [eiser] en [gedaagde 8] heeft zij aandelen in enkele bedrijven gelegateerd.
Vader is op 21 januari 2004 overleden. In zijn testament van 30 oktober 1998 heeft hij aan [betrokkene 1] (hierna ook [betrokkene 1] ) gelegateerd een bedrag in contanten van € 450.000,00, het recht van vruchtgebruik met betrekking tot alle tot de nalatenschap behorende roerende zaken en de beperkte rechten van gebruik en bewoning van het samen bewoonde registergoed. Vader voerde met [betrokkene 1] een gemeenschappelijke huishouding en had een affectieve relatie met haar. Onder last van het legaat aan [betrokkene 1] heeft vader voorts bepaald dat de jongste kinderen [gedaagde 5] , [eiser] , [overledene 2] en [gedaagde 8] nooit meer uit zijn nalatenschap zullen verkrijgen dan ieders legitieme portie. Voor het resterende heeft hij de oudste kinderen [gedaagde 1] , [overledene 1] en [gedaagde 4] tot zijn erfgenamen benoemd.
2.3.
[overledene 1] is na vader overleden met achterlating van haar zonen [gedaagde 2] en [gedaagde 3] als haar erfgenamen. Ook [overledene 2] is na vader overleden. Zij liet als erfgenamen achter haar zonen [gedaagde 6] en [gedaagde 7] .
2.4.
De nalatenschap van vader is beneficiair aanvaard. Bij beschikking van 13 april 2006 is op verzoek van [eiser] als vereffenaar benoemd mr. W.A. van Rozen, notaris te [plaats 7] . Notaris Rozen heeft de feitelijke afhandeling van de vereffening toevertrouwd aan mevrouw mr. A.S. Hansen, werkzaam op zijn kantoor. Zij is bij beschikking van 10 maart 2016 van deze rechtbank benoemd tot opvolgend vereffenaar. De vereffening is op 17 november 2021 voltooid door het afleggen van rekening en verantwoording en het opmaken van een uitdelingslijst door de vereffenaar.
2.5.
Op verzoek van [eiser] zijn op 16 november 2005 door de rechter-commissaris in (toen) rechtbank Zutphen in een voorlopig getuigenverhoor als getuigen gehoord [betrokkene 1] , [gedaagde 1] , [overledene 1] , [gedaagde 4] en de echtgenoot van [overledene 2] , [betrokkene 2] . [betrokkene 1] heeft toen verklaard dat zij er niet van op de hoogte is of [vader] een bankrekening had in het buitenland. [gedaagde 1] verklaarde dat hij weet dat zijn vader een bankrekening had in Italië , in [plaats 5] en dat hij niet weet of vader nog andere bankrekeningen in het buitenland had. Hij kan zich herinneren dat vader hem omstreeks 1993 heeft verteld dat zijn bankrekening in Italië was leeggehaald en dat hij vermoedde dat dit was gebeurd door de kinderen die in Italië woonden. [overledene 1] heeft verklaard dat het haar bekend was dat vader een bankrekening had in Italië met haar zus [overledene 2] . [gedaagde 4] verklaarde dat zij niet weet of haar vader een bankrekening in het buitenland had. [betrokkene 2] verklaarde dat hij weet dat zijn schoonvader een bankrekening had in Zwitserland.
2.6.
Naar aanleiding van uit Zwitserland ontvangen informatie heeft [eiser] op 20 april 2009 aangifte gedaan van meineed tegen [gedaagde 1] , [gedaagde 4] en [overledene 1] . In het kader van het strafrechtelijk onderzoek zijn onder meer stukken opgevraagd bij de Zwitserse autoriteiten.
Op 27 juni 2014 is door de politierechter uitspraak gedaan tegen [gedaagde 1] en [gedaagde 4] . In het door hen ingestelde hoger beroep zijn [gedaagde 1] en [gedaagde 4] veroordeeld tot een taakstraf omdat zij op 16 november 2005 in strijd met de waarheid hebben verklaard dat zij niet wisten dat vader behalve een rekening in Italië nog andere bankrekeningen in het buitenland had.
Met betrekking tot het bewijs overweegt het hof in het tegen [gedaagde 1] gewezen arrest van 22 december 2015 (productie 6 bij dagvaarding):
“Uit het dossier blijkt dat [vader] op 21 januari 2004 is overleden en een aantal van zijn kinderen bij testament heeft onterfd.
Uit het dossier blijkt ook dat de testamentaire erfgenamen, waaronder verdachte, samen op 21 juli 2004 zijn afgereisd naar Zurich (Zwitserland), alwaar op naam van ieder van hen een rekening werd geopend, waarop voor een ieder een groot geldbedrag werd gestort. Door de [betrokkene 3] van de UBS-bank is aangegeven dat het geld dat op de bankrekeningen werd gestort uit een Trust afkomstig was.
Het hof is van oordeel dat onder omstandigheden ook het verzwijgen van gegevens het misdrijf meineed kan opleveren. Verdachte wist dat het getuigenverhoor bij de rechter-commissaris op 16 november 2005, geëntameerd door een van de onterfde kinderen, was bedoeld om de omvang van de erfenis van [vader] vast te stellen. Onder die omstandigheden had verdachte niet alleen de bankrekeningen in het buitenland dienen te vermelden, maar ook eventuele andere vermogensbestanddelen. Verdachte wist, in ieder geval vanaf 21 juli 2004, dat een grote som geld voor hem en de andere testamentaire erfgenamen beschikbaar was. Naar het oordeel van het hof moet -aangenomen dat verdachte niet (meer) in Sinterklaas geloofde – verdachte zich hebben gerealiseerd dat het geld afkomstig was uit het vermogen van erflater [vader] .
Door bij de rechter-commissaris op 16 november 2005 te verklaren dat hij niet wist of zijn vader behalve een rekening in Italië nog andere bankrekeningen in het buitenland had en te zwijgen over de in het buitenland aanwezige vermogensbestanddelen heeft verdachte zich in het licht van het vorenstaande schuldig gemaakt aan meineed.”
Het tegen het arrest ingestelde cassatieberoep is op 10 oktober 2017 afgewezen, waarna de veroordeling onherroepelijk is geworden.
2.7.
[overledene 1] is overleden voordat uitspraak tegen haar is gedaan.
2.8.
Op 19 juni 2018 zijn op verzoek van [eiser] [gedaagde 1] , [gedaagde 4] en [betrokkene 1] wederom gehoord door de rechter-commissaris in deze rechtbank over de Zwitserse banktegoeden. Hun verklaringen zijn voor [eiser] aanleiding geweest opnieuw aangifte te doen van meineed. Tot een tweede strafrechtelijke procedure is het niet gekomen omdat volgens het Openbaar Ministerie interventie door de civiele rechter effectiever zal zijn dan het volgen van de strafrechtelijke weg. In de door [eiser] aanhangig gemaakte artikel 12 Sv procedure heeft het Hof dat oordeel onderschreven. De aard van het geschil tussen klager en beklaagden is in de kern bezien civielrechtelijk, zodat om die reden geen ruimte is voor de inzet van het strafrecht in deze, zo oordeelt het hof op 4 september 2019.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert - samengevat - primair
voor recht te verklaren dat [gedaagde 1] , [gedaagde 4] en (de erfgenamen van) [overledene 1] hun aandeel in de bankrekeningen te Zwitserland hebben verbeurd op de voet van artikel 3:194 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek (BW),
de vordering van [eiser] , (de erfgenamen van) [overledene 2] , [gedaagde 5] en [gedaagde 8] uit hoofde van de ouderlijke boedelverdeling op [gedaagde 1] , [gedaagde 4] en (de erfgenamen van) [overledene 1] vast te stellen op een bedrag van € 422.500,00 per persoon, te vermeerderen met rente vanaf het overlijden van vader en
[gedaagde 1] , [gedaagde 4] en (de erfgenamen van) [overledene 1] te veroordelen een bedrag van € 422.500,00 te vermeerderen met rente vanaf het overlijden van vader te voldoen aan [eiser] .
Subsidiair vordert hij onder 2 de vordering uit hoofde van onrechtmatige daad te stellen op een bedrag van € 181.071,43 en onder 3 [gedaagde 1] , [gedaagde 4] en (de erfgenamen van) [overledene 1] te veroordelen dat bedrag aan hem te betalen.
3.2.
[gedaagden] . voeren verweer. Zij concluderen tot niet-ontvankelijkheid van [eiser] , dan wel tot afwijzing van de vorderingen van [eiser] , met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van [eiser] in de kosten van deze procedure.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Tegen de niet-verschenen gedaagden zal verstek verleend worden.
4.2.
[eiser] baseert zijn vorderingen op met name de feiten en omstandigheden die in het strafrechtelijk onderzoek zijn vastgesteld en door het hof in het arrest zijn vermeld.
[gedaagden] . hebben daartegenover enkel betwist dat zij de herkomst van het geld verzwegen hebben. Het geld waarover zij en [betrokkene 1] hebben kunnen beschikken had een onbekende oorsprong, zij wisten niet van wie dat geld afkomstig was en dat hoefden zij ook niet te weten, zo hebben zij betoogd.
4.3.
Vooropgesteld wordt dat uit het strafdossier blijkt dat [gedaagde 1] , [overledene 1] , [gedaagde 4] met haar echtgenoot en [betrokkene 1] op 21 juli 2004, een half jaar na het overlijden van vader, samen zijn afgereisd naar Zürich (Zwitserland), waar op naam van ieder van de kinderen een rekening werd geopend waarop € 340.000,00 werd gestort. Tegenover de enkele verklaring van [gedaagden] . dat zij niet bekend zijn met de herkomst van het geld staan de door de bank genoteerde opmerkingen bij de verschillende rekeningen. Bij de rekening met eindnummers 3666 ten name van [gedaagde 4] staat bij de rubriek “Kundengeschichte”:
“(…) Geld kommt aus Erbschaft vom Vater (…)”(blz. 283 pv). Dit staat ook bij de Kundengeschichte bij de rekening met eindnummers 3667 ten name van [overledene 1] (blz. 303 pv). Bij de Kundengeschichte bij de rekening met eindnummers 3668 ten name van [gedaagde 1] staat bij
“Erbschaft/Schenkung Vom Vater: kinder wusten kaum Bescheid über das Vermögen des Vaters – bei der Erbschaft sind immer wieder Dinge aufgetaucht wovon sie nichts wussten (…)”Deze en andere aantekeningen op de bankformulieren (onder meer over de onmin binnen de familie) zijn zodanig specifiek dat deze informatie alleen van de betrokkenen zelf afkomstig kan zijn.
Naar het oordeel van de rechtbank is daarmee voldoende komen vast te staan dat [gedaagde 1] , [gedaagde 4] en [overledene 1] op 21 juli 2004 wisten dat de bedragen van € 340.000,-- afkomstig waren van vader en onderdeel waren van diens nalatenschap. Vast staat dat [gedaagde 1] , [overledene 1] en [gedaagde 4] niet alleen tegenover de vereffenaar hebben gezwegen over deze gelden, maar ook op 16 november 2005 aan de rechter-commissaris onder ede hebben verklaard dat zij niets wisten van een bankrekening van vader in Zwitserland. Daarmee hebben zij opzettelijk tot de nalatenschap behorende gelden verzwegen met het oogmerk de rechten van de overige deelgenoten te verkorten. Volgens het tweede lid van artikel 3:194 BW hebben zij daarmee hun aandeel in die goederen aan de andere deelgenoten verbeurd.
4.4.
[gedaagden] . hebben betoogd dat [overledene 1] niet strafrechtelijk is vervolgd voor meineed en haar verklaring tegenover de rechter-commissaris daarom als juist moet worden aangemerkt.
Dit verweer wordt verworpen. Enige verklaring waarom [overledene 1] heeft kunnen denken en verklaren niet te weten van wie het op haar nieuw geopende Zwitserse bankrekening gestorte substantiële bedrag afkomstig was, is niet gegeven. Ook voor haar moet worden aangenomen dat zij niet (meer) in Sinterklaas geloofde. Ook zij heeft daarom haar aandeel verbeurd wegens opzettelijke verzwijging. Haar kinderen [gedaagde 2] en [gedaagde 3] hebben door erfopvolging verkregen onder algemene titel en zullen om die reden in de plaats van hun moeder worden veroordeeld.
4.5.
[gedaagden] . hebben aangevoerd dat het voorgaande niet wil zeggen dat elk van hen het gehele aandeel in de nalatenschap verbeurt, als geoordeeld zou worden dat sprake is van verzwijging. Ook de positie van [betrokkene 2] , de echtgenoot van [overledene 2] , moet betrokken worden in de zoektocht naar het verdwenen vermogen van vader. Naar verluidt zou het grootste deel van het vermogen van vader naar Italië zijn overgebracht. [betrokkene 2] deed zaken met vader, maar is nooit gevraagd inzage te verschaffen. Alleen [betrokkene 2] , notaris Kruse te Maintal, Duitsland, notaris Dijkstra en de belastingadviseur van vader weten waar vader zijn vermogen heeft ondergebracht. Eerst moet dat worden uitgezocht, zodat de omvang van de nalatenschap definitief vastgesteld kan worden, aldus [gedaagden] .
De rechtbank gaat hieraan voorbij. Onderwerp van deze procedure zijn de door [gedaagde 1] , [overledene 1] en [gedaagde 4] opzettelijk voor de andere erfgenamen verzwegen tegoeden van vader in Zwitserland. Zo [gedaagden] . menen dat nog niet de gehele omvang van de nalatenschap van vader bekend is, dat er in Italië nog tegoeden zijn en dat anderen daarover zouden kunnen verklaren, dan had het op hun weg gelegen daar melding van te maken en de vereffenaar te verzoeken onderzoek te doen. Zij hebben dat niet gedaan. Hun niet nader onderbouwde suggestie dat er nog meer verzwegen buitenlandse tegoeden van vader zijn, staat nu niet aan toewijzing van de vorderingen van [eiser] in de weg.
4.6.
[gedaagden] . hebben ook nog aangevoerd dat de beperkende werking van de redelijkheid en billijkheid in de weg staat aan het verbeuren van het aandeel. Zij hebben geheel gehandeld in de geest en de wens van vader. Ook moet rekening gehouden worden met de duur van de procedure en met het feit dat [eiser] gebruik heeft gemaakt van onrechtmatig verkregen bewijzen, zo hebben zij betoogd.
Wat dat laatste betreft heeft het hof in het arrest van 22 december 2015 het verweer van [gedaagde 1] en [gedaagde 4] dat [eiser] onrechtmatig aan zijn informatie is gekomen, al verworpen als niet onderbouwd en op geen enkele manier aannemelijk geworden. [gedaagden] . hebben in deze procedure niets aangevoerd dat tot een ander oordeel zou kunnen leiden.
Ook kan niet gezegd worden dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar was bij het onderzoek naar de Zwitserse tegoeden gebruik te maken van door de Zwitserse banken verstrekte informatie.
4.7.
Het beroep op de lange tijd tussen het overlijden van vader en de uitspraak in deze procedure kan [gedaagden] . evenmin baten. Niet alleen omdat de door hen gemaakte vergelijking tussen deze civielrechtelijke procedure en een strafrechtelijke procedure mank gaat, maar vooral omdat juist de halsstarrige weigering van [gedaagden] . om openheid van zaken te geven ervoor gezorgd heeft dat zoveel tijd is verstreken.
Hun stelling dat zij in de geest en naar de wens van vader hebben gehandeld, hebben [gedaagden] . niet nader toegelicht. Maar zou het de wens van vader zijn geweest dat delen van zijn nalatenschap door zijn erfgenamen verzwegen zouden worden tegenover de andere, onterfde kinderen, dan verdient die wens in rechte in verband met de wettelijke bescherming - de legitieme - van onterfde kinderen geen honorering. Dat geldt ook voor de door [gedaagden] . gestelde wens van vader niemand inzage te verschaffen in zijn financiën.
4.8.
Artikel 3:194 lid 2 BW stelt als sanctie op het opzettelijk verzwijgen van tot de gemeenschap behorende goederen het verbeuren van het aandeel in die goederen aan de andere deelgenoten. Dat [eiser] , [overledene 2] , [gedaagde 5] en [gedaagde 8] als erfgenamen en daarmee deelgenoten bevoegd zijn een beroep te doen op het bepaalde in artikel 3:194 lid 2 BW is niet weersproken. Het opzettelijk verzwijgen door [gedaagde 1] , [overledene 1] en [gedaagde 4] van ieder een bedrag van € 340.000,00, betekent dat zij die bedragen, dus in totaal (3 x € 340.000,00 =) € 1.020.000,00 hebben verbeurd aan [eiser] , (de erfgenamen van) [overledene 2] , [gedaagde 5] en [gedaagde 8] .
De vorderingen van [eiser] zijn toewijsbaar voor een bedrag van (€ 1.020.000,00 : 4 =) € 255.000,00 voor [eiser] , (de erfgenamen van) [overledene 2] , [gedaagde 5] en [gedaagde 8] . [gedaagden] . hebben nog aangevoerd dat toewijzing van de vordering tot gevolg zal hebben dat de onterfde kinderen meer zullen krijgen dan de legitieme portie en dat ook daarmee geen recht wordt gedaan aan de laatste wens van vader. Ook hieraan gaat de rechtbank. Het verbeuren van een aandeel in een gemeenschap op grond van verzwijging moet worden aangemerkt als een civielrechtelijke sanctie die niet wordt begrensd door het in het testament gestelde maximum.
4.9.
De wettelijke rente zal worden toegewezen vanaf 21 juli 2004, de dag waarop [gedaagde 1] , [overledene 1] en [gedaagde 4] de beschikking kregen over de Zwitserse bankrekeningen van € 340.000,00. Daarbij wordt ervan uitgegaan dat wettelijke rente over een vordering wegens onrechtmatige daad verschuldigd is vanaf het moment van de onrechtmatige gedraging, in dit geval het moment van het incasseren van het banktegoed zonder de overige deelgenoten te informeren.
4.10.
De rechtbank zal de in deze procedure verschenen gedaagden veroordelen in de kosten van deze procedure die tot aan deze uitspraak aan de zijde van [eiser] zijn verschenen. Hun weigering openheid te verschaffen over de Zwitserse tegoeden heeft [eiser] genoodzaakt deze procedure aanhangig te maken tegen alle erfgenamen. Ook de explootkosten die gemoeid waren met de oproeping van de niet-verschenen erfgenamen zullen daarom voor rekening van [gedaagden] . gebracht worden. De kosten aan de zijde van [eiser] worden zo begroot op:
- dagvaardingen € 1.019,08
- vast recht 2.277,00
- salaris procureur
7.004,00(2 punten × tarief € 3.502,00)
Totaal € 10.300,08
Ook de nakosten zullen worden toegewezen.
De door de niet-verschenen partijen te betalen proceskosten zullen worden gesteld op nihil.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
verleent verstek tegen de niet-verschenen gedaagden,
5.2.
verklaart voor recht dat [gedaagde 1] , [gedaagde 4] en (de erfgenamen van) [overledene 1] hun aandeel in de bankrekeningen te Zwitserland hebben verbeurd op de voet van artikel 3:194 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek (BW),
5.3.
stelt de vordering van [eiser] , (de erfgenamen van) [overledene 2] , [gedaagde 5] en [gedaagde 8] op [gedaagde 1] , [gedaagde 4] en (de erfgenamen van) [overledene 1] vast op een bedrag van € 255.000,00 voor [eiser] , (de erfgenamen van) [overledene 2] , [gedaagde 5] en [gedaagde 8] elk, te vermeerderen met rente vanaf 21 juli 2004 tot aan de dag van algehele voldoening,
5.4.
veroordeelt [gedaagde 1] , [gedaagde 4] en (de erfgenamen van) [overledene 1] hoofdelijk, althans ieder voor zich, aan [eiser] te voldoen een bedrag van € 255.000,00 te vermeerderen met rente vanaf 21 juli 2004 tot aan de dag van algehele voldoening,
5.5.
veroordeelt [gedaagde 1] , [gedaagde 4] en (de erfgenamen van) [overledene 1] hoofdelijk, althans ieder voor zich, in de kosten van deze procedure, tot aan deze uitspraak gesteld op het bedrag van € 10.300,08, te vermeerderen met de wettelijke rente over de kosten indien deze niet binnen van de termijn van veertien dagen na dagtekening zijn voldaan, tot aan de dag van algehele voldoening,
5.6.
veroordeelt [gedaagden] . hoofdelijk, althans ieder voor zich, in de nakosten aan de zijde van [eiser] en begroot het nasalaris op een bedrag van € 131,-- zonder betekening en veroordeelt [gedaagden] . hoofdelijk, althans ieder voor zich voorwaardelijk, voor het geval zij niet binnen 14 dagen na aanschrijving in der minne aan de in dit vonnis uitgesproken veroordeling voldoen en indien betekening plaatsvindt en noodzakelijk is, in de kosten van betekening, tot op heden begroot op € 68,-- voor salaris van de advocaat en de kosten van het betekeningsexploot, te vermeerderen met de wettelijke rente over de kosten indien de kosten niet binnen van de termijn van veertien dagen na dagtekening zijn voldaan, tot aan de dag der algehele voldoening,
5.7.
verklaart de veroordelingen onder 5.4, 5.5 en 5.6. uitvoerbaar bij voorraad,
5.8.
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. D. Vergunst, mr. M. Stempher en mr. M.M.K.J. Steketee en in het openbaar uitgesproken op 28 februari 2024.
ap/vg/ma/ms