ECLI:NL:RBGEL:2023:913

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
22 februari 2023
Publicatiedatum
24 februari 2023
Zaaknummer
C/05/369453 / HZ ZA 20-190
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van paulianeuze verkoop van woning door moeder aan zoon en terugvordering van onterecht betaalde bedragen

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 22 februari 2023 uitspraak gedaan in twee samenhangende procedures. De eerste procedure betreft de vordering van [eiser sub 1] en [eiser sub 2] tegen hun moeder, [gedaagde sub 1], en [gedaagde sub 2] over de verkoop van een woning. De woning was op 15 mei 2018 door de moeder verkocht aan [gedaagde sub 2] voor € 172.000, waarbij een deel van de koopsom werd kwijtgescholden. De kinderen hebben de nietigheid van deze verkoop ingeroepen, stellende dat deze een paulianeuze rechtshandeling betreft, omdat de verkoop hen benadeelde in hun verhaalsmogelijkheden op de nalatenschap van hun vader. De rechtbank oordeelde dat de verkoop inderdaad een onverplichte rechtshandeling was en vernietigde deze, waardoor de woning geacht wordt nooit te zijn verkocht.

In de tweede procedure, aangespannen door de bewindvoerder van de moeder, werd gevorderd dat [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] bedragen terugbetalen die zij onterecht aan de moeder hebben onttrokken. De rechtbank oordeelde dat de bewindvoerder recht had op terugbetaling van deze bedragen, die onder andere bestonden uit de kwijtgescholden koopsom en andere onttrekkingen aan het vermogen van de moeder. De rechtbank heeft de vorderingen van de bewindvoerder toegewezen en [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] veroordeeld tot betaling van een netto bedrag van € 20.234,17 aan de moeder.

De rechtbank heeft in beide zaken de proceskosten toegewezen aan de in het ongelijk gestelde partijen. Dit vonnis is van belang voor de bescherming van de rechten van erfgenamen en de controle op rechtshandelingen die de belangen van schuldeisers kunnen schaden.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK GELDERLAND

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Zutphen
Vonnis van 22 februari 2023
in de zaak met zaaknummer / rolnummer: C/05/369453 / HZ ZA 20-190 van

1.[eiser sub 1],

wonende te [woonplaats] ,
hierna nader te noemen [eiser sub 1],
2.
[eiser sub 2],
wonende te [woonplaats] ,
hierna nader te noemen [eiser sub 2],
eisers,
advocaat mr. N. Nijenhuis-Kloosterboer te Deventer,
tegen

1.[gedaagde sub 1],

wonende te [woonplaats],
hierna nader te noemen moeder,
gedaagde,
advocaat thans mr. C.M. Dreef te Apeldoorn,
2.
[gedaagde sub 2],
wonende te [woonplaats],
hierna nader te noemen [gedaagde sub 2],
gedaagde,
advocaat mr. E.J. Moll te Doetinchem (onttrokken),
en in de zaak met zaaknummer / rolnummer C/05/391847 / HZ ZA 21-278 van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
DE REGT BEWIND B.V., in haar hoedanigheid van bewindvoerder over de (toekomstige) goederen van [gedaagde sub 1] (moeder)
gevestigd te Apeldoorn,
hierna nader te noemen de bewindvoerder,
eiseres,
advocaat mr. C.M. Dreef te Apeldoorn,
tegen

1.[gedaagde sub 2],

wonende te [woonplaats],
hierna nader te noemen [gedaagde sub 2],
2.
[gedaagde sub 3],
wonende te [woonplaats],
hierna nader te noemen [gedaagde sub 3],
gedaagden,
advocaat mr. E.J. Moll te Doetinchem (onttrokken)

1.De procedures in de zaak 20-190 en in de zaak 21-278

1.1.
De procedure in de zaak met nummer 20-190 is door [eiser sub 1] en [eiser sub 2] aanhangig gemaakt tegen moeder en [gedaagde sub 2]. Bij beschikking van de kantonrechter in deze rechtbank van 31 maart 2021 is moeder onder bewind gesteld en is De Regt Bewind B.V. benoemd tot bewindvoerder. De beschikking van 31 maart 2021 is door het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden in hoger beroep bekrachtigd bij beschikking van 15 maart 2022. In de procedure tegen moeder en [gedaagde sub 2] treedt mr. Dreef thans op namens moeder.
De bewindvoerder heeft bij dagvaarding van 29 juli 2021 een procedure aanhangig gemaakt tegen [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3]. Deze procedure is geregistreerd onder nummer 21-278.
Beide procedures zijn ambtshalve gevoegd.
1.2.
Het verloop van de procedure met nummer 20-190 blijkt voorts uit:
  • het vonnis van 1 juli 2020
  • de akte depot van [eiser sub 1] en [eiser sub 2] van 15 september 2020
  • de akte overlegging producties van [eiser sub 1] en [eiser sub 2] van 22 september 2020
  • de akte wijziging eis van [eiser sub 1] en [eiser sub 2] van 22 september 2020
  • de akte overlegging producties van moeder en [gedaagde sub 2] van 22 september 2020
  • het proces-verbaal van mondelinge behandeling van 22 september 2020
  • brief behorend bij verzoek mondelinge behandeling van moeder en [gedaagde sub 2] van 7 oktober
  • reactie op brief verzoek mondelinge behandeling van [eiser sub 1] en [eiser sub 2] van 26 januari 2020
  • het proces-verbaal van mondelinge behandeling van 26 januari 2021
  • de akte overlegging producties van moeder en [gedaagde sub 2] van 23 maart 2021
  • de akte overlegging producties van [eiser sub 1] en [eiser sub 2] van 7 april 2021
  • de akte overlegging producties van moeder en [gedaagde sub 2] van 7 april 2021
  • de antwoordakte van [eiser sub 1] en [eiser sub 2] van 12 mei 2021
  • de antwoordakte van moeder en [gedaagde sub 2] van 12 mei 2021
  • de conclusie tevens akte overlegging producties na beschikking
  • de akte wijziging eis van [eiser sub 1] en [eiser sub 2] van 29 augustus 2022
  • de akte overlegging producties van [eiser sub 1] en [eiser sub 2] van 30 augustus 2022
  • het proces-verbaal van mondelinge behandeling van 30 augustus 2022
  • de brief van [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] aan de rechtbank van 10 oktober 2022
  • de mededeling op de rolkaart van 12 oktober 2022 dat mr. Moll dat hij zich heeft
  • de akte uitlating na comparitie van partijen van moeder van 12 oktober 2022
  • de akte uitlating partijen na comparitie van [eiser sub 1] en [eiser sub 2] van 9 november 2022.
1.3.
Het verloop van de procedure met nummer 21-278 blijkt voorts uit:
  • het vonnis van 1 juni 2022
  • de producties die op 16 en 18 augustus 2022 door de bewindvoerder in het geding zijn gebracht
  • de producties die op 18 en 22 augustus 2022 door [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] in het geding zijn gebracht
  • het proces-verbaal van mondelinge behandeling van 30 augustus 2022
  • de brief van [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] aan de rechtbank van 10 oktober 2022
  • de mededeling op de rolkaart van 12 oktober 2022 dat mr. Moll dat hij zich heeft onttrokken
  • de akte uitlating na comparitie van de bewindvoerder van 12 oktober 2022.
1.4.
Ten slotte is in beide zaken vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiser sub 1], [eiser sub 2] en [gedaagde sub 2] zijn de nu nog in leven zijnde kinderen van [vader], hierna te noemen vader, en [moeder], moeder. Vader en moeder waren in gemeenschap van goederen met elkaar getrouwd. Vader is op 25 februari 2008 overleden. In zijn testament van 28 april 2004 heeft hij de wettelijke verdeling op zijn nalatenschap van toepassing verklaard.
2.2.
Moeder is in de ouderlijke woning (hierna ook: de woning) blijven wonen. Op enig ogenblik is op het erf van de woning een mantelzorgunit geplaatst waar [gedaagde sub 2] en zijn echtgenote [gedaagde sub 3] en hun gezin hun intrek hebben genomen.
2.3.
Bij akte van levering van 15 mei 2018 heeft moeder buiten medeweten van [eiser sub 1] en [eiser sub 2] de woning verkocht en geleverd aan [gedaagde sub 2] voor een bedrag van € 172.000,00. In die akte van levering staat dat is overeengekomen dat de koopsom wordt verrekend met de vordering die [gedaagde sub 2] heeft op moeder wegens het overlijden van vader. Deze vordering is in de akte gesteld op een bedrag van € 53.975,00, inclusief 6% rente. Van het resterende bedrag heeft [gedaagde sub 2] € 50.000,00 aan koopsom aan moeder betaald. Een bedrag groot € 68.025,00 is volgens de akte door moeder kwijtgescholden.
2.4.
Moeder is thans hulpbehoevend en volledig afhankelijk van de praktische hulp en zorg die [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] haar verlenen. [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] hebben tot en met 31 maart 2021 de financiën van moeder beheerd. Vanwege haar geestelijke en/of lichamelijke toestand is op 31 maart 2021 de bewindvoerder over de goederen van moeder benoemd. Bij vonnis in incident van 29 september 2021 zijn [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] op vordering van de bewindvoerder veroordeeld om op straffe van verbeurte van een dwangsom rekening en verantwoording af te leggen over alle kasopnames en overboekingen met betrekking tot alle bankrekeningnummers van moeder zoals genoemd in de dagvaarding vanaf omstreeks eind 2017 tot en met 31 maart 2021.
2.5.
[eiser sub 1] en [eiser sub 2] hebben de nietigheid ingeroepen van de verkoop en levering van de woning aan [gedaagde sub 2].

3.De vorderingen en het verweer in de zaak met nummer 20-190

3.1.
[eiser sub 1] en [eiser sub 2] vorderen na wijziging van eis, samengevat, dat de rechtbank bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad,
I. voor recht verklaart dat de verkoop van de woning door moeder aan [gedaagde sub 2] een paulianeuze rechtshandeling betreft die door [eiser sub 1] en [eiser sub 2] is vernietigd, althans deze rechtshandeling vernietigt en
- moeder veroordeelt tot betaling van een bedrag van € 50.245,67 aan [gedaagde sub 2],
- [gedaagde sub 2] veroordeelt tot betaling van een bedrag van € 122.000,00 aan moeder,
- [gedaagde sub 2] op straffe van een dwangsom van € 250,- per dag of gedeelte daarvan veroordeelt tot levering van de woning aan moeder, met de bepaling dat het vonnis dezelfde kracht heeft als een in wettelijke vorm opgemaakte akte, althans met de bepaling dat dat uitspraak in de plaats treedt van de akte en/of een deel daarvan, zowel ten aanzien van de koopakte als ten aanzien van de akten van levering, althans datgeen wat de rechtbank redelijk acht
II. [gedaagde sub 2] veroordeelt tot terugbetaling van de maandelijkse lasten van de woning, waaronder energie, water en gemeentelijke lasten, die moeder zonder verplichting voor [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] op zich heeft genomen,
III. [gedaagde sub 2] veroordeelt tot betaling aan moeder van ten onrechte ontvangen gelden ad € 44.996,00, te vermeerderen met rente,
IV. [gedaagde sub 2] veroordeelt tot betaling van € 12.501,64 aan moeder voor gemaakte kosten aan de woning
met veroordeling van [gedaagde sub 2] in de kosten van de procedure.
3.2.
[gedaagde sub 2] voert verweer. Moeder heeft aanvankelijk ook verweer gevoerd, maar nadien zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank

4.De vorderingen en het verweer in de zaak met nummer 21-278

4.1.
De bewindvoerder vordert na vermeerdering van eis, samengevat,
1. de terugstorting van de bedragen waarvoor [gedaagde sub 2] en/of [gedaagde sub 3] geen, althans geen deugdelijke rekening en verantwoording hebben kunnen afleggen, te vermeerderen met de wettelijke rente,
2. voor recht te verklaren dat [gedaagde sub 2] en/of [gedaagde sub 3] een bedrag van € 191.748,47 + € 20.479,84 aan het vermogen van eiseres (de rechtbank leest: moeder) hebben onttrokken, dan wel dat dit onverschuldigd is betaald, althans de daaraan ten grondslag liggende rechtshandelingen te vernietigen wegens misbruik van omstandigheden
3. meer specifiek voor recht te verklaren dat de koopovereenkomst van de woning wordt vernietigd met bepaling dat dit vonnis wordt ingeschreven in de openbare registers,
4. [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] te veroordelen in de kosten van de procedure.
4.2.
[gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] voeren verweer.

5.De beoordeling

in de zaak met nummer 20-190

5.1.
Het eerste lid van artikel 3:45 van het Burgerlijk Wetboek (BW) bepaalt dat een rechtshandeling vernietigbaar is, indien een schuldenaar bij het verrichten van een onverplichte rechtshandeling wist of behoorde te weten dat daarvan benadeling van een of meer schuldeisers in hun verhaalsmogelijkheden het gevolg zou zijn. De vernietigingsgrond kan worden ingeroepen door iedere door de rechtshandeling in zijn verhaalsmogelijkheden benadeelde schuldeiser, onverschillig of zijn vordering vóór of na de handeling is ontstaan. Het tweede lid bepaalt dat een rechtshandeling anders dan om niet, die hetzij meerzijdig is, hetzij eenzijdig en tot een of meer bepaalde personen gericht, wegens benadeling slechts kan worden vernietigd, als ook degenen met of jegens wie de schuldenaar de rechtshandeling verrichtte, wisten of behoorden te weten dat daarvan benadeling van een of meer schuldeisers het gevolg zou zijn.
5.2.
Het beroep van [eiser sub 1] en [eiser sub 2] op deze bepaling slaagt.
Bij de verkoop van de woning aan [gedaagde sub 2] is naar het oordeel van de rechtbank sprake geweest van een onverplichte rechtshandeling.
[gedaagde sub 2] heeft aangevoerd dat de verkoop plaats heeft gevonden in de context van de door hem en zijn echtgenote aan moeder verleende mantelzorg. Met de verkoop van de woning heeft moeder langdurige verzorging door [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] ‘ingekocht’ en was haar opname in een bejaardentehuis of een verpleeghuis niet nodig. Daarmee is een jaarlijkse afname van haar vermogen met een bedrag tussen de € 50.000,00 en € 150.000,00 voorkomen, zo heeft [gedaagde sub 2] aangevoerd. Zou [gedaagde sub 2] daarmee wil stellen dat de verkoop en levering van de woning aan hem niet een onverplichte rechtshandeling is geweest, dan wordt het volgende overwogen.
Mantelzorg is het onbetaald verlenen van hulp aan een naaste. Van het ‘inkopen’ van mantelzorg kan daarom geen sprake zijn. Vast staat dat voor de zorg die [gedaagde sub 2] en zijn echtgenote aan moeder verlenen een persoonsgebonden budget (PGB) wordt uitgekeerd. [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] ontvangen dus al een vergoeding voor de zorg die zij aan moeder verlenen. Bij de berekening van de eigen bijdrage bij opname in een verpleeghuis of andere zorginstelling wordt geen rekening gehouden met de waarde van een eigen woning. Het verweer dat met de bij [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] ‘ingekochte’ zorg een jaarlijkse afname van het vermogen van moeder van tussen € 50.000,00 en € 150.000,00 wordt voorkomen, houdt geen stand. Dit leidt tot het oordeel dat voor de verkoop en levering van de woning aan [gedaagde sub 2] geen rechtsplicht bestond.
5.3.
Vast staat dat [eiser sub 1] en [eiser sub 2] een vordering op moeder hebben ter grootte van hun erfdeel uit de nalatenschap van vader. Hun vordering kan volgens hen op het moment van overlijden van vader aan de hand van de aangifte erfbelasting worden gesteld op een bedrag van € 33.859,00, te vermeerderen met 6% rente per jaar. Moeder en [gedaagde sub 2] hebben in hun conclusie van antwoord primair aangevoerd dat de aangifte erfbelasting onvoldoende grondslag biedt voor de berekening van het erfdeel en subsidiair hebben zij de door [eiser sub 1] en [eiser sub 2] berekende hoogte van het erfdeel betwist.
Aan deze verweren wordt voorbijgegaan. [gedaagde sub 2] en moeder hebben in de akte van 15 mei 2018 het erfdeel van [gedaagde sub 2] vermeerderd met rente op dat moment begroot op een bedrag van € 57.968,73. Dat betekent dat de vorderingen van [eiser sub 1] en [eiser sub 2] op het moment van de verkoop en levering van de woning kunnen worden begroot op in ieder geval ongeveer € 115.000,00. Vast staat dat deze vorderingen niet kunnen worden voldaan uit het spaargeld van moeder, voor zover nog aanwezig. Het mag zo zijn dat de vorderingen van de kinderen pas na het overlijden van moeder opeisbaar zijn, dat betekent niet dat [eiser sub 1] en [eiser sub 2] geen schuldeiser van moeder zijn. Omdat zij schuldeiser zijn, zijn zij gerechtigd de nietigheid van de verkoop en levering van de woning in te roepen.
5.4.
De vordering van [gedaagde sub 2] en [eiser sub 1] is weliswaar pas opeisbaar bij het overlijden van moeder, maar de aard van de vordering brengt mee dat deze ook daadwerkelijk op enig moment opeisbaar zal worden door dit overlijden.
Door de verkoop van de woning aan [gedaagde sub 2] zijn [eiser sub 1] en [eiser sub 2] benadeeld in hun verhaalsmogelijkheden. Daardoor is immers het belangrijkste bestanddeel waarop zij zich alsdan zouden kunnen verhalen uit het vermogen van moeder geraakt. Een groot deel van de koopprijs werd door moeder kwijtgescholden. In plaats van een volledig onbelaste woning beschikte moeder nog slechts over een spaarrekening en een betaalrekening met in totaal enige tienduizenden euro’s. Dit saldo is sindsdien verminderd tot enige duizenden euro’s ten gevolge van opnames door [gedaagde sub 2]. Feitelijk komt het erop neer dat moeder op dit moment nauwelijks nog over enig vermogen beschikt. Ze heeft vrijwel al haar inkomsten nodig voor de lopende uitgaven. Het spreekt voor zich dat hierdoor de mogelijkheid voor [eiser sub 1] en [eiser sub 2] om zich voor het betaald krijgen van hun vordering op die woning of op de door de verkoop gegenereerde opbrengst te verhalen volledig is teniet gegaan, nog daargelaten dat het zeer de vraag is of voor de woning een reële prijs is betaald. Het is buiten twijfel dat [gedaagde sub 2] wist of behoorde te weten dat door de verkoop en levering [eiser sub 1] en [eiser sub 2] werden benadeeld.
5.5.
Uit de door moeder in het geding gebrachte producties 20 en 22 blijkt overigens dat moeder en [gedaagde sub 2] er uitdrukkelijk voor waren gewaarschuwd dat door de verkoop en levering van de woning aan [gedaagde sub 2] de andere kinderen benadeeld zouden worden. In zijn e-mail van 18 juni 2021 heeft notaris H.J.G. Hulleman te [woonplaats] erop gewezen dat hij zowel bij het verlijden van de leveringsakte als bij eerdere gesprekken moeder en [gedaagde sub 2] uitdrukkelijk heeft voorgehouden dat de beide andere kinderen wellicht tekort gaan komen in hun legitieme porties, dat dit goed werd begrepen en dat ook de accountant dit met moeder en [gedaagde sub 2] heeft besproken.
5.6.
Dit alles leidt tot het oordeel dat met de verkoop en levering van de woning sprake is geweest van een paulianeuze handeling. [eiser sub 1] en [eiser sub 2] hebben aangevoerd dat zij op 17 februari 2020 deze rechtshandeling hebben vernietigd, maar geen buitengerechtelijke verklaring in het geding gebracht waar dat uit blijkt. De rechtbank zal daarom zelf de vernietiging van de rechtshandeling strekkende tot verkoop en levering van de betreffende woning en grond uitspreken.
5.7.
Vernietiging van een rechtshandeling heeft terugwerkende kracht tot het moment waarop de vernietigde rechtshandeling is verricht. Dit betekent dat de koop- en schenkingsovereenkomst geacht worden nooit tot stand te zijn gekomen. Gevolg hiervan is dat een geldige titel voor levering van de woning ontbreekt, zodat de levering aan [gedaagde sub 2] geen effect heeft gehad en de woning achteraf gezien het vermogen van de vervreemder, moeder, nooit heeft verlaten. Een achteraf gezien onjuiste inschrijving in de openbare registers maakt dat niet anders. Terug levering is dus niet nodig. Dit vonnis kan worden ingeschreven in de openbare registers.
5.8.
[eiser sub 1] en [eiser sub 2] moeten in hun overige (geld-)vorderingen niet-ontvankelijk verklaard worden, nu gesteld noch gebleken is dat zij gerechtigd zijn of waren namens [gedaagde sub 2] of moeder rechtsvorderingen in te stellen. Wat moeder betreft is inmiddels over haar goederen een bewindvoerder aangesteld en deze is wel gerechtigd namens moeder in rechte vorderingen in te stellen. In de door de bewindvoerder tegen [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] aanhangig gemaakte procedure wordt gevorderd hen te veroordelen tot terug storting van de bedragen waarover zij geen deugdelijke rekening en verantwoording hebben kunnen afleggen. Voor zover moeder onverplicht betalingen aan of voor [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] heeft gedaan, komen deze in de procedure met nummer 21-278 aan de orde.
5.9.
[gedaagde sub 2] zal als de hoofdzakelijk in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten van [eiser sub 1] en [eiser sub 2]. Voor het te bepalen liquidatietarief zal worden uitgegaan van de netto gevolgen die de verkoop van de onroerende zaken voor moeder heeft gehad.
Die kosten worden tot aan deze uitspraak aan de zijde van [eiser sub 1] en [eiser sub 2] gesteld op:
- dagvaarding € 108,47
- griffierecht € 937,00
- salaris advocaat €
7.098,00(6 punten × tarief IV ad € 1.183,00)
Totaal € 8.143,47
in de zaak met nummer 21-278
5.10.
[gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] zijn in het vonnis in incident van 29 september 2021 veroordeeld tot het afleggen van rekening en verantwoording over alle pinopnames, kasopnames en overboekingen met betrekking tot alle bankrekeningnummers van moeder over de periode vanaf omstreeks eind 2017 tot en met maart 2021. Daarbij is overwogen dat in familierelaties enige terughoudendheid moet worden betracht voor zover het betreft kleine uitgaven die ten behoeve van moeder zijn gedaan, maar dat dat niet geldt voor financiële handelingen die [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] ten behoeve van henzelf hebben verricht of die vanwege hun aard en/of omvang niet gerekend kunnen worden tot het normale uitgavenpatroon van moeder.
5.11.
De bewindvoerder vordert dat voor recht zal worden verklaard dat [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] een bedrag van 191.748,47 + P.M. aan het vermogen van moeder hebben onttrokken en hen te veroordelen tot betaling van dit bedrag.
Dit bedrag is samengesteld uit de navolgende bedragen.
  • kwijtschelding van een deel van de koopsom van de woning, een bedrag van € 68.025,-.
  • uitbetaling van het erfdeel van vader, een bedrag van € 53.975,-.
  • een onttrekking van € 36.800,- van de bankrekening van moeder.
  • groot onderhoud aan de woning, een bedrag van € 5.087,80.
  • betaling van een nieuwe cv in de woning ad € 2.850,-.
  • kosten beslag en rechtsbijstand € 25.010,67.
5.12.
Vooropgesteld zij dat bij het vonnis in de zaak tussen [eiser sub 1] en [eiser sub 2] tegen [gedaagde sub 2] de rechtshandeling tot verkoop en levering van de woning is vernietigd. De woning heeft het vermogen van moeder nooit verlaten. Dat brengt met zich dat ook de titel van de daarmee samenhangende betalingen en kwijtschelding is weggevallen.
5.12.1.
Op de koopsom is € 68.025,- kwijtgescholden. Nu de koop is vernietigd en er dus geen koopsom wordt betaald, is ook deze kwijtschelding van de baan.
5.12.2.
Dit geldt ook voor het gedeelte van € 53.975,- van de koopsom dat is verrekend met de vordering die [gedaagde sub 2] had op moeder in verband met het erfdeel van zijn vader.
5.12.3.
Moeder heeft van de koopsom zelf een bedrag van € 50.245,67 van [gedaagde sub 2] ontvangen. Bovenop het resterende bedrag van de koopsom ad € 50.000,- heeft [gedaagde sub 2] bij de levering nog een bedrag van € 245,67 aan moeder betaald in verband met te verrekenen onroerende zaak belasting en waterschapslasten. Gelet op de vernietiging van de koop en levering dient moeder het totale bedrag van € 50.245,67 aan [gedaagde sub 2] terug te betalen.
5.12.4.
De beide bedragen van € 5.087,80 en € 2.850,- zijn besteed aan noodzakelijk onderhoud aan de woning en zijn voldaan uit het vermogen van moeder ten behoeve van haar eigen huis. Deze uitgaven blijven voor haar rekening en komen niet ten laste van [gedaagde sub 2].
5.12.5.
Als er al sprake is geweest van een lening van € 36.800,- van moeder aan [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] – de verklaringen van de accountant zijn daarover niet consistent – valt niet in te zien waarom de bewindvoerder als behartiger van de financiële belangen van moeder die bedragen niet kan terugvorderen. Overigens is niet slechts € 36.800,00 overgemaakt maar € 50.000,-. Een verklaring voor het verschil is niet gegeven. [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] zullen worden veroordeeld tot betaling van een bedrag € 50.000,- aan moeder.
5.12.6.
De bewindvoerder heeft de vordering van € 25.010,67 voor kosten beslag en rechtsbijstand niet nader onderbouwd. Bij de inleidende dagvaarding is een verzoekschrift tot het leggen van conservatoir beslag met de daarop gestelde toestemming van de rechtbank in het geding gebracht, maar geen beslagstukken. Zou al door de bewindvoerder namens moeder ten laste van [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] beslag zijn gelegd op de woning en onder de bank, dan is het door het ontbreken van die stukken voor de rechtbank niet mogelijk de kosten daarvan te begroten. De door moeder voor [gedaagde sub 2] betaalde advocaatkosten zijn door de toenmalige advocaat reeds aan haar terug betaald. Voor zover het de proceskosten betreft van deze procedure, die zullen conform het liquidatietarief ten gunste van de bewindvoerder worden toegewezen.
5.13.
Voor wat betreft de betaalrekening van moeder heeft de bewindvoerder aangevoerd dat de maandelijkse lasten van moeder buitensporig hoog waren, hetgeen doet vermoeden dat ook de vaste lasten van de door [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] bewoonde woonunit van de rekening van moeder werden betaald. De bewindvoerder schat het door moeder voor [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] aan leveringen van gas, water en elektriciteit en gemeentelijke belastingen betaalde bedrag op ongeveer € 20.479,84. Moeder betaalde zowel voor een abonnement bij KPN voor vaste telefonie, televisie en internet als voor een abonnement bij Delta Fiber Internet, terwijl zij niet in staat is met internet om te gaan. Volgens de accountant van [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] wilde moeder deze kosten voor hen betalen als vergoeding voor de kosten die zij voor haar maken, maar uit diens e-mail van 17 augustus 2022 aan de advocaat van [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] blijkt niet waar hij dit op baseert. Enige verklaring van moeder hierover is niet overgelegd. [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] zullen worden veroordeeld tot betaling van dit bedrag aan moeder.
5.14.
In totaal dient door [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] een bedrag groot € 70.479,84 te worden terugbetaald (50.000,- + 20.479,84). Moeder dient € 50.245,67 aan [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] terug te betalen. Dit resulteert in een netto bedrag van € 20.234,17, dat [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] aan moeder dienen te voldoen. Daartoe zullen zij worden veroordeeld.
5.15.
[gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] zullen als de overwegend in het ongelijk gestelde partijen worden veroordeeld in de kosten van deze procedure. Die kosten worden tot aan deze uitspraak aan de zijde van de bewindvoerder gesteld op:
- dagvaarding € 127,99
- griffierecht 309,00
- salaris procureur
2.093,00(3,5 punten × tarief € 598,00)
Totaal € 2.529,99
5.16.
[gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] hebben verweer gevoerd tegen de vordering van de bewindvoerder het vonnis uitvoerbaar bij voorraad te verklaren. Zij hebben onder meer aangevoerd dat het niet uitgesloten is dat zij genoodzaakt zullen zijn hoger beroep aan te tekenen tegen dit vonnis. Door executie van het vonnis zonder de uitkomst van dat hoger beroep af te wachten, zullen zij (nog meer) schade lijden. Daarom moet voorkomen worden dat de bewindvoerder een vordering op hen kan incasseren voordat in hoger beroep is beslist.
5.16.1.
In het geval verweer wordt gevoerd tegen de vordering een veroordeling uitvoerbaar bij voorraad te verklaren dienen de belangen van partijen te worden afgewogen in het licht van de omstandigheden van het geval. Bij die belangenafweging moet de kans van slagen van een eventueel aan te wenden rechtsmiddel in de regel buiten beschouwing blijven, terwijl degene die een veroordeling tot betaling van een geldsom verkrijgt, wordt vermoed het vereiste belang bij uitvoerbaarverklaring bij voorraad te hebben. Het belang van de bewindvoerder (en moeder) bij de uitvoerbaarheid bij voorraad van dit vonnis weegt daarom zwaarder dan het belang van [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] om de uitkomst van een eventueel hoger beroep tegen dit vonnis af te wachten alvorens dit vonnis ten uitvoer te leggen. Het vonnis zal daarom uitvoerbaar bij voorraad verklaard worden.
5.17.
Anders dan in het incident heeft de bewindvoerder in de hoofdzaak geen rekening en verantwoording gevorderd. De veroordeling daartoe is reeds bij vonnis in het incident gegeven. Daarbij is overwogen dat [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] jegens de als vertegenwoordiger namens moeder optredende bewindvoerder rekening en verantwoording dienen af te leggen over uitgaven die zij vanaf eind 2017 tot en met 31 maart 2021 hebben gedaan vanaf de bankrekeningen van moeder, waaronder de besteding van de PGB gelden. Uit de processtukken blijkt dat er door [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] weliswaar een begin is gemaakt met het doen van rekening van verantwoording, maar dat dat proces nog verre van is afgerond en daarop ook niet kon worden ingegaan tijdens de mondelinge behandeling van 30 augustus 2022, ten gevolge van de proceshouding van [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3], die er in heeft geresulteerd dat hun advocaat zich aan deze zaak heeft onttrokken, waarna zij geen nieuwe advocaat hebben ingeschakeld.
5.18.
Bij de gevorderde verklaringen voor recht heeft de bewindvoerder geen belang, zodat deze zullen worden afgewezen.

6.De beslissing

De rechtbank
in de zaak met nummer 20-190
6.1.
vernietigt de (ver)koop en levering bij akte van 15 mei 2018 van het woonhuis met bijbehorende opstallen, ondergrond, erf en tuin, gelegen aan de [adres] [woonplaats], gemeente Bronckhorst, kadastraal bekend gemeente [woonplaats], sectie D nummer [nummer], groot twaalf are en vijfennegentig centiare, alsmede een aangrenzende grond aldaar gelegen, kadastraal bekend gemeente [woonplaats], sectie D nummer [nummer], groot vijfentwintig are en elf centiare door [moeder], geboren op [geboortedatum], aan [gedaagde sub 2], geboren op [geboortedatum],
6.2.
verklaart [eiser sub 1] en [eiser sub 2] voor het overige niet-ontvankelijk in hun vorderingen,
6.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
6.4.
veroordeelt [gedaagde sub 2] in de proceskosten aan de zijde van [eiser sub 1] en [eiser sub 2], tot aan deze uitspraak bepaald op een bedrag van € 8.143,47.
in de zaak met nummer 21-278
6.5.
veroordeelt [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 3] tot betaling aan moeder van een bedrag van € 20.234,17, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van de onttrekking van de bedragen aan het vermogen van [moeder] tot aan de dag der algehele voldoening,
6.6.
veroordeelt gedaagden in de kosten van deze procedure, tot aan deze uitspraak aan de zijde van de bewindvoerder gesteld op een bedrag van € 2.529,99, te voldoen binnen veertien dagen na het wijzen van dit vonnis en indien voldoening niet binnen die termijn plaatsvindt vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de veertiende dag na het wijzen van dit vonnis tot aan de dag der algehele voldoening,
6.7.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
6.8.
wijst af het meer of anders gevorderde,
Dit vonnis is gewezen door mr. D. Vergunst en in het openbaar uitgesproken op
22 februari 2023.
Ap/vg