ECLI:NL:RBGEL:2023:904

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
23 februari 2023
Publicatiedatum
24 februari 2023
Zaaknummer
05-130754-22
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Openlijke geweldpleging met zwaar lichamelijk letsel in Arnhem

Op 23 februari 2023 heeft de Rechtbank Gelderland in Zutphen uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 31-jarige man, verdachte van openlijke geweldpleging die heeft geleid tot zwaar lichamelijk letsel. De zaak vond zijn oorsprong in een incident op 5 november 2021 in een uitgaansgelegenheid in Arnhem, waar de verdachte samen met medeverdachten geweld heeft gepleegd tegen het slachtoffer. De rechtbank oordeelde dat de verdachte, in vereniging met anderen, het slachtoffer meerdere keren heeft geschopt en geslagen, waarbij hij ook een glas heeft gebruikt. Het slachtoffer liep hierdoor aanzienlijke verwondingen op, waaronder wonden aan het hoofd en het verlies van twee voortanden. De rechtbank heeft vastgesteld dat er sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en de medeverdachten, wat de openlijke geweldpleging kwalificeert. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier maanden, waarvan twee maanden voorwaardelijk, en kreeg een proeftijd van drie jaar. Daarnaast werd de verdachte veroordeeld tot het betalen van schadevergoeding aan het slachtoffer, die zowel materiële als immateriële schade heeft geleden. De rechtbank benadrukte de ernst van het geweld en de impact op de samenleving, en rekende het de verdachte aan dat hij met fors geweld heeft gereageerd op de situatie.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Zutphen
Parketnummer: 05.130754.22
Datum uitspraak : 23 februari 2023
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie
tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] in [geboorteplaats] ,
wonende aan [adres] ,
Raadsman: mr. S.F.W. van 't Hullenaar, advocaat in Arnhem.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op een openbare terechtzitting.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij, op of omstreeks 5 november 2021 te Arnhem openlijk, te weten in/voor [uitgaansgelegenheid] , in elk geval op of aan de openbare weg en/of op een voor het publiek toegankelijke plaats of in een voor het publiek toegankelijke ruimte, in vereniging
geweld heeft gepleegd tegen een persoon, te weten [slachtoffer] , door
- voornoemde [slachtoffer] een of meerdere malen op/tegen de borst en/of de rug, althans op/tegen het lichaam, te schoppen en/of te trappen;
- voornoemde [slachtoffer] met een glas, althans een scherp voorwerp, in/op/tegen het gezicht/hoofd en/of de arm en/of de hand, althans in/op het lichaam, te steken en/of te slaan en/of
- voornoemde [slachtoffer] op/tegen het hoofd te slaan en/of te stompen en/of op/tegen zijn lichaam te schoppen/trappen,
terwijl dit door hem gepleegde geweld zwaar lichamelijk letsel, althans enig lichamelijk letsel, te weten (glasfragementen in) meerdere wonden op het hoofd/gezicht en/of de arm en/of de hand en/of twee losse voortanden voor voornoemde [slachtoffer] ten gevolge heeft gehad;
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het tenlastegelegde. Ter zitting heeft de officier van justitie de bewijsmiddelen opgesomd en nader toegelicht.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat verdachte moet worden vrijgesproken. Verdachte heeft aangever eenmaal een harde klap in het gezicht gegeven en buiten de [uitgaansgelegenheid] nog een schop tegen het lichaam van aangever. Hiermee heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan mishandeling, maar dat is niet tenlastegelegd. Er is geen sprake van openlijke geweldpleging, nu de opzet en de wetenschap dat de anderen geweld gebruikten ontbreekt.
Beoordeling door de rechtbank
De bewijsmiddelen
Aangever [slachtoffer] heeft verklaard dat hij op 5 november 2021 in de [uitgaansgelegenheid] was. Aangever liep in de [uitgaansgelegenheid] de trap op, maar besloot om terug naar beneden te gaan toen hij bijna boven was. Aangever was nog niet omgedraaid en voelde opeens een trap. Hij zag dat iemand hem trapte die op de eerste verdieping stond. Aangever werd geraakt op zijn borst en raakte uit balans naar achteren. In een reflex pakte hij de schoen vast, waardoor hij niet achterover viel. Toen aangever zich omdraaide om naar beneden te gaan, werd hij voor de tweede keer getrapt. Hij werd hierbij geraakt in zijn rug en kon zich nog net vasthouden aan de leuning. Anders was hij van de trap gevallen. Aangever liep vervolgens naar beneden. Toen hij beneden stond werd hij opeens geslagen met een glas in zijn gezicht. Hij voelde uit het niets een harde klap tegen de rechterzijde van zijn hoofd en voelde dat het iets hards was waarmee hij werd geslagen. Het begon meteen heel hard te bloeden en hij voelde direct daarop dat hij werd geslagen tegen de rechterzijde van zijn hoofd en tegen zijn mond. Hij denkt dat er met vuisten is geslagen, want hij voelde echt pijn van de klappen. Hij weet niet hoe vaak er is geslagen. Aangever liep vervolgens weg en voelde toen dat hij nog een keer werd aangevallen. Hij voelde dat hij op zijn linker bovenarm werd geraakt. In het ziekenhuis zag hij dat hij daar ook sneeën had waar bloed uit kwam. [2] Uit de medische verklaring blijkt dat aangever bij zijn rechter wenkbrauw een wondje heeft van 1 cm dat arterieel bloedt. Meer naar het jukbeen zit een wond van 4 cm. Deze bloedt na het schoonmaken en wijkt fors. Daarnaast zijn er nog oppervlakkige wondjes. De tanden zijn gereponeerd, maar deze staan nog heel los. [3] De MKA-chirurg heeft de glaspartikels infratemporaal rechts verwijderd en daarnaast de radix 11 en de horizontale wortelfractuur 21. [4]
De politie heeft de camerabeelden van [uitgaansgelegenheid] bekeken. In het proces verbaal waarin een beschrijving van de beelden wordt gegeven, wordt gesproken over vier verdachten. Tijdens de zitting is vastgesteld dat verdachte 1 [verdachte] is, verdachte 2 [medeverdachte 1] is en dat verdachte 3 de vader van [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] is. [5] Verdachte 4 komt ook voor in het proces-verbaal maar is geen verdachte in deze zaak.
Op de camerabeelden van de [uitgaansgelegenheid] ziet verbalisant na 6 minuten en 54 seconden een van de verdachten in beeld, nader te noemen VE 2. Na 7 minuten en 9 seconden verschijnt een tweede verdachte in beeld, nader te noemen VE 3. Ook hij blijft bij de uitgang staan samen met VE 2. VE 3 heeft een glas in zijn handen. Na 7 minuten en 19 seconden draait VE 3 weg van het groepje en verdwijnt uit beeld. Na 7 minuten en 34 seconden verdwijnt zowel VE 2 als VE 4 rechts uit beeld. Het is volgens de verbalisant duidelijk dat er iets gaande is waar hij op af gaat, nader te noemen het incident, aangezien zij ergens op reageren en direct hierop ook portiers van [uitgaansgelegenheid] aan komen rennen. Na 7 minuten en 49 seconden is te zien hoe VE 3 het slachtoffer vasthoudt aan zijn witte trui terwijl het slachtoffer probeert om het café uit te gaan. Na 7 minuten en 49 seconden is te zien hoe VE 2, terwijl het slachtoffer ook nog wordt vastgehouden door VE 3, het slachtoffer van achteren ook bij zijn witte trui vastpakt. Het slachtoffer probeert hier echt weg te komen. Na 7 minuten en 51 seconden is duidelijk te zien hoe het slachtoffer zichzelf loskrijgt door zijn witte trui over zijn hoofd te doen. Zowel VE 2 als VE 3 trekken dan echt aan de trui die om de nek van het slachtoffer zit. Op de beelden van de openbare camera ziet verbalisant na 16 seconden hoe het slachtoffer buiten wordt aangevallen door VE 1. VE 1 komt echt op het slachtoffer af, pakt hem vast en maakt een slaande beweging richting het hoofd van het slachtoffer met zijn rechterarm. Te zien is hoe het slachtoffer zich wederom losrukt van VE 1 en wegrent in de richting van de politie. VE 1 rent kort achter het slachtoffer aan en maakt nog een trapbeweging naar het slachtoffer met zijn rechterbeen. [6]
Verbalisant [verbalisant] herkent de persoon die op de beelden wordt aangeduid als VE 2 als zijnde verdachte [medeverdachte 1] . [7] Verbalisant [verbalisant] is ervan overtuigd dat de persoon die op de beelden wordt aangeduid als verdachte 1 verdachte [verdachte] is. [8] Verbalisant [verbalisant] ziet dat [medeverdachte 2] tijdens het verhoor dezelfde jas draagt die verdachte 3 draagt ten tijde van de openlijke geweldpleging. [9]
Verbalisant [verbalisant] heeft telefonisch contact opgenomen met de portier van [uitgaansgelegenheid] , getuige [getuige 1] . Getuige [getuige 1] verklaarde dat hij zich het incident op 5 november 2021 nog kon herinneren, omdat het slachtoffer na de mishandeling zwaargewond naar hem toe was gekomen en hij nog met het slachtoffer had staan praten. [getuige 1] verklaarde dat hij zich nog kon herinneren dat [medeverdachte 1] en de broer van [medeverdachte 1] betrokken waren bij het incident en dat de broer van [medeverdachte 1] op het slachtoffer lag in de serre. [10]
Tijdens de terechtzitting is vastgesteld dat getuige [getuige 1] , wanneer hij spreekt over de broer van [medeverdachte 1] , de vader van [medeverdachte 1] bedoelt. [11]
Op de zitting van 9 februari 2023 is [getuige 2] gehoord als getuige. Deze heeft verklaard dat hij die avond in de [uitgaansgelegenheid] was. Hij liep naar boven en zag dat [medeverdachte 1] ruzie had met een jongen. Die jongen trok aan het been van [medeverdachte 1] . De getuige zei tegen de jongen dat hij los moest laten, maar dat deed hij niet. De getuige liep vervolgens naar beneden om dit tegen de oom van [medeverdachte 1] , verdachte [verdachte] , te vertellen. Getuige zag toen dat [verdachte] de jongen met kracht een klap in het gezicht gaf, een vuistslag. De jongen viel achterover op de vader van [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] . De getuige weet niet of de jongen knock-out ging. Hij is meteen de beveiliging gaan halen die er snel bij kwam. [12]
Enkele minuten na de vechtpartij heeft een van de portiers aan de verbalisant laten zien waar in het [uitgaansgelegenheid] de vechtpartij vermoedelijk had plaatsgevonden. Daar lagen stukken glas op de grond, helemaal rood, vermoedelijk van het bloed. [13]
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat [getuige 2] (de rechtbank begrijpt: de getuige [getuige 2] ) naar hem toe kwam lopen en zei dat het neefje van verdachte ruzie had. Op het moment dat [getuige 2] dat vertelde kwam een gast met een grijns die agressief op verdachte overkwam, op hen aflopen. Verdachte kreeg de indruk dat dit degene was waar zijn neefje ruzie mee had en verdachte gaf hem een harde klap op het gezicht. De jongen viel op zijn broer, [medeverdachte 2] . Buiten heeft verdachte de jongen nog een duw-trap gegeven. Verdachte heeft verklaard dat hij op de beelden wordt aangeduid als VE 1. [14]
Overweging van de rechtbank
Van openlijke geweldpleging is sprake bij geweld, gepleegd in vereniging, dat voor derden zichtbaar was of had kunnen zijn. De rechtbank zal moeten beoordelen of er sprake is van een nauwe en bewuste samenwerking ten aanzien van het openlijk plegen van geweld tegen personen of goederen. Er kan sprake zijn van evident nauw en bewust samenwerken, maar deze strafbaarstelling is ook toepasselijk op openlijk geweld dat bestaat uit een meer diffuus samenstel van uiteenlopende, tegen personen of goederen gerichte geweldshandelingen die plaatsvinden binnen een ongestructureerd, mogelijk spontaan samenwerkingsverband met een eigen – soms moeilijk doorzichtige – dynamiek. Een bijdrage van voldoende gewicht kan onder omstandigheden ook geheel of ten dele bestaan uit het verrichten van op zichzelf niet-gewelddadige handelingen.
De rechtbank is van oordeel dat de gebeurtenissen in de [uitgaansgelegenheid] op 5 november 2021 precies vallen in deze omschrijving van diffuus samenstel van uiteenlopende, gerichte geweldshandelingen binnen een ongestructureerd, spontaan samenwerkingsverband.
Op basis van de bovenstaande bewijsmiddelen staat vast dat aangever die bewuste avond eerst is getrapt op zijn borst en op zijn rug door [medeverdachte 1] op de trap in de [uitgaansgelegenheid] en dat hij vervolgens korte tijd later beneden in de [uitgaansgelegenheid] meerdere klappen op zijn hoofd heeft gekregen, waaronder in ieder geval ook één harde vuistslag in zijn gezicht van verdachte [verdachte] . De verklaring van aangever wordt ondersteund door de verklaring van verdachte zelf, die ter zitting heeft verklaard dat hij aangever een harde vuistslag in het gezicht gaf. De aangifte wordt verder ondersteund door de verklaring van getuige [getuige 2] , die de harde vuistslag van verdachte heeft gezien. De schade aan de tanden van aangever kan naar oordeel van de rechtbank op basis van deze klap redelijkerwijs aan verdachte worden toegerekend.
Uit de bewijsmiddelen volgt eveneens dat verdachte [verdachte] wist dat zijn neefje, medeverdachte [medeverdachte 1] , ruzie had met een jongen en dat verdachte die jongen om die reden in de [uitgaansgelegenheid] tenminste een harde vuistslag heeft gegeven. Dat medeverdachte [medeverdachte 2] in de directe nabijheid van dit deel van het geweld was, blijkt uit de verklaring van getuige [getuige 2] – die verklaart dat aangever door de klap van [verdachte] op [medeverdachte 2] viel – en uit de verklaring van [getuige 1] , die stelt dat [medeverdachte 1] en ‘de broer’ van [medeverdachte 1] betrokken waren bij het incident en dat ‘de broer’ ( [medeverdachte 2] ) op aangever lag. De rechtbank merkt hierbij op dat uit het dossier afdoende blijkt dat de man waarover [getuige 1] verklaart niet de broer maar de vader van medeverdachte [medeverdachte 1] is. De rechtbank acht dit deel van de verklaring van [getuige 1] bovendien betrouwbaar en dus bruikbaar voor bewijs, nu dit de eerste verklaring is van [getuige 1] , deze verklaring voldoende gedetailleerd is en omdat de rechtbank geen reden ziet om aan de inhoud ervan te twijfelen. De rechtbank ziet geen tegenstrijdigheid tussen de verklaringen van [getuige 2] en [getuige 1] , beide situaties hebben zich blijkens deze verklaringen voorgedaan.
Wat er vervolgens gebeurt, blijkt voor een groot deel uit het proces-verbaal van de camerabeelden. Op die beelden is te zien dat [medeverdachte 1] , VE 2, en [medeverdachte 2] , VE 3, met een glas in zijn hand, bij elkaar staan en vervolgens kort na elkaar, eerste [medeverdachte 2] en kort daarna [medeverdachte 1] , afzonderlijk uit beeld verdwijnen in de richting van het incident. Zoals eerder vastgesteld, wordt [medeverdachte 2] volgens [getuige 1] aangetroffen bovenop aangever. Even later is te zien dat eerst [medeverdachte 2] en daarna [medeverdachte 1] aangever vasthouden aan zijn trui, terwijl deze probeert het [uitgaansgelegenheid] te verlaten. Zowel [medeverdachte 2] als [medeverdachte 1] trekken dan aan de trui die om de nek van aangever zit. Op de beelden is verder te zien dat verdachte [verdachte] buiten de [uitgaansgelegenheid] nog een slaande beweging richting het hoofd van aangever maakt en daarna nog een trapbeweging richting aangever. Ter zitting heeft verdachte [verdachte] verklaard dat de trap die hij heeft gegeven aangever daadwerkelijk heeft geraakt. Uit de camerabeelden en de manier waarop de verschillende geweldshandelingen tegen aangever in een kort tijdsbestek en in een kleine ruimte hebben plaatsgevonden, blijkt naar het oordeel van de rechtbank wel degelijk dat er overeenstemming was tussen verdachte [verdachte] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] over het geweld jegens aangever. Ook acht de rechtbank gelet op het eerder genoemde proces-verbaal van bevindingen en de glassplinters die in het hoofd van aangever zijn aangetroffen, bewezen dat er door een van de verdachten geslagen is met een glas.
De verklaring van verdachte dat hij niks heeft meegekregen van de (gewelds)handelingen die de medeverdachten hebben verricht, acht de rechtbank volstrekt ongeloofwaardig.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte tezamen met de medeverdachten openlijk geweld heeft gepleegd tegen aangever.
De rechtbank is daarnaast van oordeel dat sprake is van zwaar lichamelijk letsel, dat (mede) is veroorzaakt door het gewelddadig handelen van verdachte. Aangever heeft als gevolg van de geweldshandelingen van verdachte en de medeverdachten, gelet op de aard van het letsel en gezien de noodzaak en de aard van het medisch ingrijpen, zwaar lichamelijk letsel opgelopen. De glasfragmenten moesten immers operatief uit de wond uit het gezicht worden gehaald, hij heeft littekens in zijn gezicht en twee tanden moesten worden verwijderd.

3.De bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, te weten dat:
hij, op
of omstreeks5 november 2021 te Arnhem openlijk, te weten in/voor [uitgaansgelegenheid] , in elk geval
op of aan de openbare weg en/ofop een voor het publiek toegankelijke plaats of in een voor het publiek toegankelijke ruimte, in vereniging
geweld heeft gepleegd tegen een persoon, te weten [slachtoffer] , door
- voornoemde [slachtoffer]
een of meerdere malen op/tegen de borst en
/ofde rug,
althans op/tegen het lichaam,te schoppen en/of te trappen;
- voornoemde [slachtoffer] met een glas
, althans een scherp voorwerp, in/op/tegen het gezicht/hoofd en
/ofde arm
en/of de hand, althans in/op het lichaam, te steken en/ofte slaan en
/of
- voornoemde [slachtoffer] op/tegen het hoofd te slaan en/of te stompen en
/ofop/tegen zijn lichaam te schoppen/trappen,
terwijl dit door hem gepleegde geweld zwaar lichamelijk letsel,
althans enig lichamelijk letsel, te weten (glasfragmenten in) meerdere wonden op het hoofd/gezicht en
/ofde arm
en/of de hand en/oftwee losse voortanden voor voornoemde [slachtoffer] ten gevolge heeft gehad;
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen, terwijl dat geweld zwaar lichamelijk letsel ten gevolge heeft

5.De strafbaarheid van het feit

Het feit is strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk is geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

7.De overwegingen ten aanzien van straf en/of maatregel

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 180 uur.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft geen strafmaatverweer gevoerd.
De beoordeling door de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf rekening gehouden met de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard en de omstandigheden waaronder dit is begaan. De rechtbank heeft verder rekening gehouden met de persoon en de omstandigheden van verdachte.
Op 5 november 2021 heeft verdachte samen met de medeverdachten [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] , zijn broer en neefje, openlijk geweld gepleegd tegen [slachtoffer] . Verdachte heeft een zeer significante en wezenlijke bijdrage geleverd aan die openlijke geweldpleging door in ieder geval een harde vuistslag in het gezicht van [slachtoffer] te geven en later, buiten, nog een trap. Als gevolg van het door verdachte tezamen met medeverdachten gepleegde geweld heeft [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel opgelopen. Dit soort uitgaansgeweld, met dergelijk ernstig letsel als gevolg, roept gevoelens van weerzin, onveiligheid en angst op in de samenleving. Dit geldt in het bijzonder voor het slachtoffer [slachtoffer] die nog steeds zowel lichamelijk als geestelijk de gevolgen van het gebeuren ondervindt, zo blijkt uit de toelichting op de vordering. De rechtbank rekent verdachte in het bijzonder aan dat hij met fors geweld heeft gereageerd op het geweld dat door zijn neefje was aangevangen, in plaats van de-escalerend op te treden.
Uit de justitiële documentatie van 9 januari 2023 blijkt dat verdachte de afgelopen vijf jaar niet is veroordeeld voor een soortgelijk feit.
Uit het reclasseringsrapport van 26 januari 2023, blijkt dat de kans op recidive als laag wordt ingeschat. Hoewel de reclassering enige zorg heeft over de inadequate manier van handelen in toekomstige situaties die kunnen aanzetten tot geweld waarbij zijn naasten een rol spelen, zien zij op dit moment geen noodzaak en meerwaarde in een verder reclasseringstoezicht. Verdachte heeft geen hulpvraag en hij is niet responsief ten aanzien van hulpverlening in zowel een vrijwillig als een gedwongen kader. Samen met het feit dat er grotendeels sprake is van stabiliteit op de leefgebieden en hij door zijn (delict)gedrag niet met regelmaat in aanraking komt met politie en justitie, lijkt inzet vanuit de reclassering op dit moment niet geïndiceerd.
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank tevens acht geslagen op de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS). Het oriëntatiepunt voor openlijke geweldpleging, zwaar lichamelijk letsel ten gevolge hebbend is een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van zes maanden. De rechtbank acht in dit geval een (deels) onvoorwaardelijke gevangenisstraf passend, gelet op de gevolgen van het agressieve gedrag op het slachtoffer en het forse letsel dat het slachtoffer heeft opgelopen. Daarbij is er sprake van uitgaansgeweld, wat naast de gevolgen voor het slachtoffer ook een grote impact heeft op de samenleving. Naast een onvoorwaardelijke gevangenisstraf zal de rechtbank ook een voorwaardelijk deel opleggen, om verdachte ervan te weerhouden in de toekomst nogmaals een strafbaar feit te plegen. Gelet hierop is het onvoorwaardelijk deel lager dan vermeld in de oriëntatiepunten.
Alles afwegende acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van vier maanden waarvan 2 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren passend en geboden. De rechtbank legt hiermee een hogere straf op dan is geëist door de officier van justitie, maar acht dit ook passend, omdat zij, anders dan de officier van justitie, tot een bewezenverklaring komt van zwaar lichamelijk letsel.

8.De beoordeling van de civiele vordering

De benadeelde partij [slachtoffer] heeft in verband met het tenlastegelegde feit een vordering tot schadevergoeding ingediend. De benadeelde partij vordert € 5.867,34 aan materiële schade en € 2.500,- aan smartengeld, allebei vermeerderd met de wettelijke rente. Verder is om oplegging van de schadevergoedingsmaatregel verzocht.
Standpunten
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij kan worden toegewezen, in de zin dat het materiële deel kan worden toegewezen met uitzondering van het deel dat ziet op de inkomstenderving. De officier van justitie acht een bedrag van € 1.000,- redelijk voor de immateriële schade. De benadeelde partij moet voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard. De officier van justitie vordert oplegging van de schadevergoedingsmaatregel en vraagt om toekenning van de wettelijke rente.
De verdediging heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering moet worden verklaard in verband met de bepleitte vrijspraak. Subsidiair sluit de verdediging zich aan bij het standpunt van de officier van justitie.
Overweging van de rechtbank
Materiële schade
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. De rechtbank is van oordeel dat alle schadeposten voldoende zijn onderbouwd en kunnen worden toegewezen. Dit geldt ook voor de schadepost die ziet op de inkomstenderving. Dat het slachtoffer deze schade daadwerkelijk heeft geleden, blijkt uit het bijgevoegde werkrooster waarin staat dat en wanneer het slachtoffer was ingeroosterd om te werken. Ter zitting is voldoende aannemelijk geworden dat geen ziekte-uitkering is ontvangen. Voor deze schade is verdachte naar burgerlijk recht aansprakelijk.
Daarom is de rechtbank van oordeel dat de vordering voor wat betreft de materiële schade (tot een hoogte van € 5.867,34) kan worden toegewezen.
Smartengeld
Naar het oordeel van de rechtbank is, op grond van de gebezigde bewijsmiddelen en hetgeen verder ter terechtzitting met betrekking tot de vordering is gebleken, komen vast te staan dat [slachtoffer] door het bewezenverklaarde rechtstreeks nadeel is toegebracht dat niet uit vermogensschade bestaat. Aan de wettelijke vereisten, waaronder die genoemd in artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek, is voldaan. [slachtoffer] heeft door het bewezenverklaarde (zwaar) lichamelijk letsel (wonden in het gezicht, sneden in zijn arm en twee tanden die operatief moesten worden verwijderd) opgelopen. Naar maatstaven van billijkheid, rekening houdend met de aard en de ernst van de feiten en de bedragen die Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen plegen toe te wijzen, zal ten aanzien van de immateriële schade - die [slachtoffer] door toedoen van verdachte heeft geleden - een bedrag van € 1.750,- worden toegekend. De rechtbank zal de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk verklaren in de vordering.
Verdachte is vanaf 5 november 2021 wettelijke rente over het toegewezen bedrag verschuldigd.
De rechtbank overweegt dat verdachte en zijn medeverdachten ieder voor het hele schadebedrag (hoofdelijk) kunnen worden aangesproken. Verdachte hoeft niet meer te betalen indien en voor zover zijn medeverdachten de schade hebben vergoed.
De rechtbank ziet aanleiding om op grond van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de schadevergoedingsmaatregel aan verdachte op te leggen. Verdachte wordt verplicht het aan de benadeelde partij toegewezen bedrag aan de Staat te betalen. Eventueel toegekende proceskosten zijn daar niet bij inbegrepen.

9.De toegepaste wettelijke bepalingen

De oplegging van de straf en/of maatregel is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f en 141 van het Wetboek van Strafrecht.

10.De beslissing

De rechtbank:
 verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde, zoals vermeld onder ‘De bewezenverklaring’, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert het strafbare feit zoals vermeld onder ‘De kwalificatie van het bewezenverklaarde’;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
vier (4) maandenen bepaalt dat een gedeelte van deze gevangenisstraf, te weten
2 maanden, niet ten uitvoerzal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat verdachte zich voor het einde van de proeftijd van drie jaren schuldig heeft maakt aan een strafbaar feit;
 beveelt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
Vordering van de benadeelde partij
  • veroordeelt verdachte in verband met het tenlastegelegde feit tot betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partij [slachtoffer] van € 5.867,34 aan materiële schade en € 1.750,- aan smartengeld, telkens vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 5 november 2021 tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald;
  • veroordeelt verdachte in de kosten die de benadeelde partij in deze procedure heeft gemaakt en de kosten die de benadeelde partij mogelijk nog moet maken om het toegewezen bedrag betaald te krijgen, tot vandaag begroot op nul;
 verklaart de benadeelde partij [slachtoffer] voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering tot smartengeld;
  • legt aan verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van benadeelde partij [slachtoffer] , een bedrag te betalen van € 5.867,34 aan materiële schade en € 1.750,- aan smartengeld. Dit wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 5 november 2021 tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald. Als dit bedrag niet wordt betaald, kunnen 73 dagen gijzeling worden toegepast zonder dat de betalingsverplichting vervalt;
  • bepaalt daarbij dat met betaling aan de benadeelde partij in zoverre de betaling aan de Staat vervalt en omgekeerd;
 bepaalt dat als de medeverdachten (een deel van) het schadebedrag betalen dat bedrag op de betalingsverplichting van verdachte in mindering wordt gebracht.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.F. Gielissen (voorzitter), mr. T.C. Henniphof en mr. M.G.E. ter Hart, rechters, in tegenwoordigheid van mr. T.L. Tuitert, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 23 februari 2023.
mr. ter Hart is buiten staat dit vonnis te ondertekenen.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door [verbalisant] van de politie Oost-Nederland, district Gelderland-Midden, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer PL0600-2021519360, gesloten op 28 april 2022 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.Proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer] , p. 32 en 33.
3.Medische verklaring van de SEH-arts, p. 47 en 48.
4.Medische verklaring van de MKA-chirurg in opleiding, p. 49.
5.Proces-verbaal van de terechtzitting op 9 februari 2023.
6.Proces-verbaal van bevindingen, p. 60 en 61.
7.Proces-verbaal herkenning persoon door opsporingsambtenaar, p. 111.
8.Proces-verbaal van bevindingen, p. 110 en proces-verbaal van bevindingen, p. 95.
9.Proces-verbaal van bevindingen, p. 103.
10.Proces-verbaal van bevindingen, p. 99.
11.Proces-verbaal van de terechtzitting op 9 februari 2023.
12.De verklaring van getuige [getuige 2] afgelegd ter terechtzitting van 9 februari 2023.
13.Proces-verbaal van bevindingen, p. 54.
14.De verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 9 februari 2023.