Uitspraak
RECHTBANK Gelderland
1.De procedure
2.De feiten
“Ad 3. Achter de schutting van 2 meter hoog bevindt zich een conifeerachtige, die niet uitsteekt boven de schutting. Dat geldt ook voor een aucubatak, die zich achter de schutting van 1 m hoog bevindt. Zolang deze beide planten zich achter de schutting bevinden en niet hoger zijn dan de schutting, bestaat geen juridische mogelijkheid om daarvan verwijdering te vorderen. Cliënten zullen er zorg voor dragen dat die planten ook niet groter zullen worden dan de schutting.
3.Het geschil
4.De beoordeling
31 augustus 2022 overgelegd (productie 17) waarin de hovenier de door [gedaagde] gestelde ouderdom en de aanwezigheid van bepaalde beplanting op de door [gedaagde] overgelegde foto’s betwist. Gelet hierop heeft [gedaagde] naar oordeel van de rechtbank onvoldoende onderbouwd dat álle onder 4.6 genoemde beplanting al sinds (in ieder geval) 1986 aanwezig was en de vordering tot verwijdering van al die beplanting is verjaard. Op de overgelegde foto’s is namelijk niet of niet goed te zien om welke beplanting het gaat en ook niet dat het om beplanting gaat die nu nog steeds in de tuin van [gedaagde] staat. Dat de hovenier van [eiseres] onkundig is, zoals [gedaagde] aanvoert, is evenmin onderbouwd, zodat de rechtbank hieraan voorbij gaat.
13 september 2010. Het gaat in die brief om beplanting die zich bevindt aan de voorzijde van de woning van [eiseres] , te weten de stroken A en B naast de oprit. Uit de dagvaarding en de inventarisatie van de hovenier van [eiseres] van 27 juli 2015 blijkt dat achter de schutting van strook B een taxushaag en pruimenboom staan; ten aanzien daarvan heeft de rechtbank hiervoor al overwogen dat deze verwijderd moeten worden. Dat er in strook B nog andere beplanting staat, is niet gesteld, zodat niet is gebleken dat [eiseres] ten aanzien van strook B nog belang heeft bij toewijzing van deze vordering. Dat partijen het niet eens zijn over de soorten planten die her en der staan en [eiseres] daarom geen nadere opsomming van de aanwezige beplanting heeft gegeven, maakt dat niet anders. Het is namelijk aan [eiseres] om te stellen welke planten in de tuin van [gedaagde] te dicht op de erfgrens staan, hinder geven of in de stroken A en B staan en dus onder de afspraken uit 2010 vallen en dat heeft [eiseres] niet voldoende gedaan.
1 meter hoog op 1 meter hoogte te houden zodat deze kon blijven staan. Dat in de brief van 13 september 2010 concrete planten zijn genoemd, heeft als enkele reden dat die planten op dat moment (toevallig) hoger waren dan de schutting en de andere beplanting niet. Daaruit volgt niet en [eiseres] hoefde die betekenis ook niet redelijkerwijs aan de brief toe te kennen, dat alleen de genoemde planten zouden worden gesnoeid, maar dat de rest van de beplanting achter die schutting vervolgens ongehinderd boven de schutting uit mocht groeien. [eiseres] mocht redelijkerwijs verwachten dat álle beplanting achter de schutting tot 1 meter hoogte zou worden gesnoeid en gesnoeid gehouden voor zover deze boven de schutting uit zou komen (ook in de toekomst). [gedaagde] dient deze afspraken na te komen. De vordering van [eiseres] tot het snoeien en gesnoeid houden van de beplanting in strook A, namelijk op dit moment de aucuba(tak), kamperfoelie, liguster, wilde rozen en wilde bramen, tot een hoogte van 1 meter (de hoogte van de schutting) zal daarom worden toegewezen.
20 januari 2020 volgt dat de hedera de gevelbekleding van de garage van [eiseres] heeft beschadigd. [gedaagde] betwist dit en heeft foto’s overgelegd waaruit volgens hem blijkt dat de gevelbekleding niet beschadigd is, maar alleen vies is. Op deze foto’s is echter slechts een deel van de gevelbekleding te zien, zodat dit tegenover de offerte van [naam 1] en de overgelegde foto’s van [eiseres] onvoldoende onderbouwing is van de stelling dat de hedera geen schade heeft veroorzaakt. Daarmee is komen vast te staan dat de hedera van [gedaagde] de gevelbekleding van de garage van [eiseres] heeft aangetast en dat is een vorm van onrechtmatige hinder. [gedaagde] heeft nog gesteld dat de hedera zich al sinds 1986 in de tuin van [gedaagde] bevindt en dat de onrechtmatigheid is verjaard. De rechtbank volgt dat standpunt niet nu [gedaagde] niet alleen onvoldoende heeft toegelicht wanneer de verjaringstermijn van deze vordering is aangevangen, maar de stelling dat de hedera al sinds 1986 aanwezig is ook niet nader heeft onderbouwd. Van verjaring van deze vordering is daarmee niet gebleken, zodat de rechtbank de vordering tot verwijdering van de hedera zal toewijzen op straffe van een dwangsom van € 100,- per dag of dagdeel dat [gedaagde] hiermee in gebreke blijft tot een maximum van € 10.000,-.