ECLI:NL:RBGEL:2023:887

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
23 februari 2023
Publicatiedatum
23 februari 2023
Zaaknummer
10139930
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huurgeschil over gebreken en termijn voor procedure

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Gelderland op 22 februari 2023 uitspraak gedaan in een huurgeschil tussen [eisende partij] en [gedaagde partijen]. [eisende partij] vorderde dat de gedaagden zouden worden veroordeeld om gebreken in de huurwoning te herstellen, de huurprijs te verlagen en te betalen voor expertisekosten en proceskosten. De gedaagden voerden aan dat [eisende partij] niet-ontvankelijk was in zijn vordering omdat de termijn voor het instellen van de procedure al was verstreken. De kantonrechter heeft vastgesteld dat [eisende partij] op 7 december 2020 een verzoek tot huurverlaging had ingediend bij de Huurcommissie, maar dat de procedure pas op 5 oktober 2022 was gestart, wat buiten de wettelijk voorgeschreven termijn viel. [eisende partij] stelde dat er sprake was van een nieuw gebrek, maar de kantonrechter oordeelde dat de oorzaak van de schimmelvorming niet was gewijzigd en dat de Huurcommissie al had geoordeeld over de gebreken. Daarom werd [eisende partij] niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering. Tevens werd [eisende partij] veroordeeld in de proceskosten van de gedaagden, die op € 374,00 werden begroot. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK GELDERLAND
Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats [plaats]
zaakgegevens 10139930 \ CV EXPL 22-7188 \ 43576 / 32548
uitspraak van 22 februari 2023
vonnis
in de zaak van
[eisende partij]
wonende te [plaats]
eisende partij
gemachtigde ARAG Rechtsbijstand
tegen
1.
[gedaagde partij 1]
wonende te [plaats]
2.
de stichting
[gedaagde partij 2]
gevestigd te [plaats]
gedaagde partijen
gemachtigde mr. J. Kamphuis
Partijen worden hierna [eisende partij] en [gedaagde partijen] genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit het tussenvonnis van 23 november 2022 en de daarin genoemde processtukken.
1.2.
Op 12 januari 2023 heeft de mondelinge behandeling plaatsgevonden. Partijen hebben hun standpunten nader toegelicht en vragen van de kantonrechter beantwoord.
1.3.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.Het geschil en het verweer

2.1.
[eisende partij] vordert – samengevat – dat de kantonrechter [gedaagde partijen] zal veroordelen om de gebreken, zoals vastgesteld in een rapport van 25 april 2022, te herstellen op straffe van verbeurte van een dwangsom, om de huurprijs te verminderen vanaf 28 april 2022 en hem te veroordelen tot betaling van expertisekosten, buitengerechtelijke incassokosten en proceskosten.
2.2.
[gedaagde partijen] heeft het meest verstrekkende verweer gevoerd dat [eisende partij]
niet-ontvankelijk is in zijn vordering omdat [eisende partij] deze procedure is gestart terwijl de termijn waarbinnen hij dat had moeten doen al was verlopen. Daarnaast heeft hij zich op het standpunt gesteld dat geen sprake is van een gebrek waarvoor de verhuurder verantwoordelijk is.
2.3.
Op de standpunten van partijen wordt hierna, voor zover relevant, in gegaan.

3.De beoordeling

3.1.
[eisende partij] heeft op 7 december 2020 een verzoek tot huurverlaging op grond van onderhoudsgebreken aan de Huurcommissie voorgelegd. Op 15 september 2021 wordt een onderzoek in het gehuurde ingepland, waarna op 7 december 2021 een voorzittersuitspraak volgt. Deze houdt in dat het verzoek tot huurverlaging wordt afgewezen. Op 21 december 2021 stelt [eisende partij] verzet in tegen deze beslissing, waarna op 17 maart 2022 een uitspraak volgt die inhoud dat het verzoek weer wordt afgewezen. Op 10 mei 2022 dagvaart [eisende partij] [beheerder] , de beheerder van de woning. Deze procedure wordt doorgehaald, omdat [eisende partij] heeft geconcludeerd dat niet de beheerder, maar de verhuurder, [gedaagde partijen] , had moeten worden gedagvaard. Op 5 oktober 2022 wordt vervolgens de dagvaarding die aan deze procedure ten grondslag ligt betekend aan [gedaagde partijen] .
3.2.
De kantonrechter overweegt als volgt. Op grond van het bepaalde in
artikel 7:262 lid 1 BW had [eisende partij] binnen acht weken nadat het afschrift van de beslissing van de Huurcommissie hem is verstuurd, een procedure moeten starten. Vaststaat dat de beslissing van de Huurcommissie (in verzet) op 17 maart 2022 is gegeven. Onderhavige procedure is gestart op 5 oktober 2022 en daarmee ruim buiten de hiervoor genoemde termijn. [eisende partij] heeft in dit kader aangevoerd dat sprake is van een nieuw gebrek, omdat de schimmelvorming in de tussentijd is verergerd. Daarom staat de weg naar de kantonrechter (weer) open, aldus [eisende partij] . De kantonrechter volgt hem daarin niet. De door [eisende partij] gestelde oorzaak van de schimmelvorming (een ondeugdelijke ventilatie) is niet gewijzigd. Op dit punt heeft de huurcommissie een uitspraak gedaan; namelijk dat de schimmelvorming niet kan worden toegekend aan onvoldoende ventilatiemogelijkheden. Het enkele feit dat de schimmelvorming ernstiger is geworden omdat de oorzaak daarvan – kennelijk – niet is aangepakt, wil niet zeggen dat sprake is van een nieuw gebrek waarover niet al een discussie bij de huurcommissie is gevoerd. Dit betekent dat [eisende partij] niet-ontvankelijk is in zijn vordering. Ten overvloede overweegt te kantonrechter dat, los van de niet-ontvankelijkheid op formele gronden, uit het door [eisende partij] overgelegde expertiserapport van [bedrijf 1] van 25 april 2022 niet blijkt dat de oorzaak van de schimmelvorming te wijten is aan een ondeugdelijke ventilatie, zodat ook op dit punt zijn betoog niet opgaat.
3.3.
Gelet op het voorgaande is [eisende partij] de in het ongelijk gestelde partij en zal hij worden veroordeeld in de proceskosten.

4.De beslissing

De kantonrechter
4.1.
verklaart [eisende partij] niet-ontvankelijk;
4.2.
veroordeelt [eisende partij] in de proceskosten van [gedaagde partijen] , begroot op een bedrag van € 374,00 aan salaris gemachtigde;
4.3.
verklaart deze kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door de kantonrechter mr. R.M. Schoo en in het openbaar uitgesproken op 22 februari 2023.