ECLI:NL:RBGEL:2023:868

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
22 februari 2023
Publicatiedatum
22 februari 2023
Zaaknummer
C/05/412350 / KZ ZA 22-180
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verbod op het plaatsen van negatieve borden door buren op basis van vaststellingsovereenkomst

In deze zaak, die voor de Rechtbank Gelderland is behandeld, vorderde eiser, een buurman, een verbod op het plaatsen van borden met negatieve teksten door gedaagde, zijn buurman. De partijen zijn sinds 1979 buren en hebben in 2016 een vaststellingsovereenkomst gesloten om een eerder geschil over eigendom van een stuk grond te beëindigen. In deze overeenkomst is onder andere opgenomen dat partijen zich zullen onthouden van negatieve uitlatingen over elkaar. Gedaagde heeft echter na het sluiten van de overeenkomst diverse borden geplaatst met teksten die door eiser als negatief worden ervaren. Eiser vorderde in kort geding dat gedaagde het plaatsen van deze borden zou staken en dat hij zich niet negatief over eiser en zijn vrouw zou uitlaten. De voorzieningenrechter oordeelde dat eiser voldoende aannemelijk had gemaakt dat de borden gericht waren aan hem en dat gedaagde daarmee artikel 8 van de vaststellingsovereenkomst overtrad. Het verbod op het plaatsen van borden werd echter beperkt tot borden die gericht zijn naar het erf van eiser. De vorderingen van eiser om gedaagde te verbieden zich op andere manieren negatief uit te laten, werden afgewezen. Gedaagde werd veroordeeld tot het betalen van een dwangsom voor elke overtreding van het verbod op het plaatsen van borden.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK GELDERLAND

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Zutphen
zaaknummer / rolnummer: C/05/412350 / KZ ZA 22-180
Vonnis in kort geding van 21 februari 2023
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats] , [gemeente] ,
eiser,
advocaat mr. B.M. Wiardi te Harderwijk,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats] , [gemeente] ,
gedaagde,
advocaat mr. L.M.A. Benjamin te Den Haag.
Partijen zullen hierna [eiser] en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding
  • de mondelinge behandeling
  • de pleitnota van [gedaagde] .
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Partijen zijn sinds 1979 buren van elkaar. In 2014/2015 is tussen partijen een geschil ontstaan over onder andere de eigendom van een stuk grond bij de kadastrale erfgrens tussen partijen. Op 10 september 2015 heeft [eiser] [gedaagde] gedagvaard. [eiser] stelde zich primair op het standpunt dat hij als gevolg van verkrijgende verjaring eigenaar was geworden van een strook grond.
2.2.
Naar aanleiding van de dagvaarding hebben partijen op 28 januari 2016 een vaststellingsovereenkomst gesloten ter beëindiging van hun geschil. Kort samengevat hebben partijen afgesproken dat de feitelijke situatie ten aanzien van de strook wordt gehandhaafd, [eiser] het eigendomsrecht van [gedaagde] erkent en dat [gedaagde] het persoonlijk gebruiksrecht om niet van [eiser] erkent. In de vaststellingsovereenkomst is verder, voor zover in deze zaak van belang, het volgende opgenomen:

Artikel 8
8. Partijen zullen zich over en weer onthouden van negatieve uitlatingen over en tegen elkaar.
2.3.
[gedaagde] heeft na het afsluiten van de vaststellingsovereenkomst diverse borden geplaatst rond de erfgrens en voor zijn raam met onder andere de volgende teksten:
  • eigen terrein
  • eerlijk gekocht
  • geen geweten
  • vrienden kies je, buren niet
  • palen verzetten is diefstal
2.4.
Naar aanleiding van de geplaatste borden is [eiser] een gerechtelijke procedure gestart waarbij vonnis is gewezen in eerste aanleg en in hoger beroep. In eerste aanleg vorderde [eiser] met betrekking tot de vaststellingsovereenkomst een verklaring voor recht dat deze buitengerechtelijk was ontbonden. De vordering is door de rechtbank in eerste aanleg afgewezen. Het vonnis is vervolgens bij arrest van het hof Arnhem-Leeuwarden van 18 december 2018 bekrachtigd (hierna: het arrest). Het hof heeft in het arrest onder andere het volgende overwogen:

5.5 De partijen hebben na een conflict over een strook grond een vaststellingsovereenkomst gesloten waarin onder meer is bepaald dat [eiser] c.s. een persoonlijk gebruiksrecht om niet heeft op de omstreden strook en waarin een bepaling is opgenomen die luidt (artikel 8): “Partijen zullen zich over en weer onthouden van negatieve uitlatingen over en tegen elkaar.”. [gedaagde] heeft echter na het sluiten van de vaststellingsovereenkomst bordjes geplaatst met door [eiser] c.s. negatief ervaren teksten als ‘Eigen terrein’, “Eerlijk gekocht’, ‘Geen geweten?’, ‘Palen verzetten is diefstal’, ’Leugen en bedrog’ en ‘Vrienden kies je, buren niet’. Deze bordjes werden geplaatst tussen de huizen van partijen en achter het raam van [gedaagde] , zichtbaar voor [eiser] c.s. [gedaagde] heeft tijdens de comparitie in eerste aanleg verklaard met het plaatsen van de bordjes te zijn gestopt. [eiser] c.s. heeft dat bij memorie van grieven (onder 21) bevestigd. Onder die omstandigheden rechtvaardigen die bordjes – thans – niet een ontbinding van de vaststellingsovereenkomst.(…)”
2.5.
Nadat het arrest was gewezen, is [gedaagde] weer wisselende borden gaan plaatsen met onder meer de volgende teksten:
  • geen geweten?
  • alles is goed schoon, nu het geweten nog!
  • heksenallee toegang alleen met vergunning
  • doe de deur dicht het stinkt
  • vrienden kies je, je buren niet
  • bijzondere buren wat bedoel je ermee.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert samengevat - dat de voorzieningenrechter bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
primair:
I. [gedaagde]
a. veroordeelt om het plaatsen van borden en/of posters met teksten volledig te staken;
b. een verbod oplegt om zich op enigerlei wijze negatief uit te laten over en/of jegens [eiser] en/of zijn vrouw;
c. een verbod oplegt om op enigerlei wijze contact te zoeken met [eiser] en/of zijn vrouw.
een en ander op straffe van een dwangsom van € 500,00 per overtreding die [gedaagde] begaat binnen 48 uur na betekening van het te wijze vonnis, althans een in goede justitie te bepalen termijn;
subsidiair:
II. [gedaagde] veroordeelt tot nakoming van de tussen partijen gesloten vaststellingsovereenkomst, in die zin dat [gedaagde] zich (via de borden/posters of op een andere wijze) niet negatief mag uitlaten jegens en/of over [eiser] en zijn vrouw, een en ander op straffe van een dwangsom van € 500,00, per overtreding die [gedaagde] begaat binnen 48 uur na betekening van dit vonnis;
primair en subsidiar:
III. [gedaagde] veroordeelt in de kosten van de procedure.
3.2.
[eiser] legt het volgende ten grondslag aan zijn vorderingen. [gedaagde] handelt in strijd met hetgeen volgens ongeschreven recht in het maatschappelijk verkeer betaamt, en handelt daarmee onrechtmatig op grond van artikel 6:162 van het Burgerlijk Wetboek (BW) door de borden te plaatsen. De borden zijn gericht naar het perceel van [eiser] en vrijwel alleen leesbaar voor [eiser] of zijn bezoekers. De bordjes zijn vanaf de openbare weg vanuit een bepaalde hoek wel zichtbaar, maar niet duidelijk leesbaar. De bordjes worden verder aangepast naar gelang de gedragingen van [eiser] . Als er net bezoek is geweest wordt het bordje ‘
vrienden kies je, buren niet’ geplaatst. Als de voordeur van [eiser] open staat om te luchten het bordje ‘
het stinkt hier, doe de deur dicht’ en als [eiser] buiten aan het schoonmaken is (bijvoorbeeld het lappen van de ramen) het bordje ‘
alles is schoon, nu je geweten nog’. De schade van [eiser] bestaat uit gederfde levensvreugde voor [eiser] en zijn vrouw. Daarnaast bestaat de schade uit het aantasten van de goede eer en goede naam van [eiser] indien de teksten door derden worden gelezen. Voorts handelt [gedaagde] in stijd met artikel 8 van de vaststellingsovereenkomst door het plaatsen van de borden.
3.3.
[gedaagde] voert de volgende verweren aan. Er is geen sprake van een spoedeisend belang. [gedaagde] is direct na de aanmaning van [eiser] gestopt met het plaatsen van de teksten. De teksten zijn verder niet gericht aan [eiser] . Het gaat om decoratieve teksten die van geen verdere betekenis zijn richting [eiser] . Zijn naam, of die van zijn vrouw, worden ook niet genoemd. Bovendien is het plaatsen van de teksten, zelfs als deze aan [eiser] gericht zouden zijn, niet onrechtmatig. Het plaatsen van deze teksten valt binnen de vrijheid van meningsuiting. [eiser] heeft ook niet aangetoond dat er sprake zou zijn van een onrechtmatige daad. Verder zijn de vorderingen van [eiser] te ruim geformuleerd. Met de formulering wordt het [gedaagde] verboden teksten en/of posters te plaatsen, ongeacht de tekst, waar dan ook in zijn woning. Dat is een inbreuk op het eigendomsrecht van [gedaagde] . Ten slotte laat [gedaagde] zich ook voor het overige niet negatief uit over [eiser] of zijn vrouw. De vorderingen onder I.b. en I.c. moeten daarom tevens worden afgewezen, aldus [gedaagde] .
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Het gaat hier om een in kort geding gevorderde voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter moet daarom eerst beoordelen of [eiser] ten tijde van dit vonnis bij die voorziening een spoedeisend belang heeft. Daarnaast geldt dat de voorzieningenrechter in dit kort geding moet beoordelen of de vorderingen in de bodemprocedure een zodanige kans van slagen hebben, dat vooruitlopend daarop toewijzing van de voorlopige voorziening gerechtvaardigd is. Als uitgangspunt geldt bovendien dat in deze procedure geen plaats is voor bewijslevering.
spoedeisend belang
4.2.
De spoedeisendheid volgt uit de aard van de vordering; zijnde een gepretendeerde continue (dreigende) onrechtmatige daad van [eiser] dan wel een gepretendeerde continue (dreigende) tekortkoming in de nakoming van de vaststellingsovereenkomst. Het feit dat [gedaagde] de bordjes op dit moment heeft verwijderd doet daar niet aan af, nu [gedaagde] gelijktijdig de stelling inneemt dat hij niet gehouden is om de bordjes te verwijderen. Bovendien heeft [gedaagde] in de procedure van het hoger beroep in 2018 hetzelfde verweer gevoerd, maar is hij na de uitspraak weer borden gaan plaatsen. [eiser] heeft daarom voldoende aannemelijk gemaakt dat er een voortdurend risico is dat [gedaagde] de borden weer gaat plaatsen.
onrechtmatige gedraging
4.3.
[eiser] heeft zijn stelling dat er sprake is van een onrechtmatige gedraging door het plaatsen van de borden niet nader gemotiveerd. Het plaatsen van borden door [gedaagde] , ook als die aan [eiser] gericht zijn, is op zichzelf zonder nadere toelichting niet onrechtmatig. In kort geding is daarom onvoldoende aannemelijk geworden dat er sprake is van een onrechtmatige daad zoals bedoeld in artikel 6:162 BW aan de zijde van [gedaagde] .
tekortkoming in de nakoming van de vaststellingsovereenkomst
4.4.
[eiser] heeft daarnaast aan zijn vorderingen ten grondslag gelegd dat [gedaagde] door het plaatsen van de borden artikel 8 van de vaststellingsovereenkomst overtreedt. De voorzieningenrechter acht voldoende aannemelijk dat de borden gericht zijn aan [eiser] . Het is weinig geloofwaardig dat het gaat om neutrale decoratieve teksten. De teksten zijn vanuit binnenshuis bij [gedaagde] niet leesbaar, althans hoogstens in spiegelbeeld, het gaat om teksten met een negatieve lading die verband houden met het conflict tussen partijen en de bordjes worden gericht naar het perceel van [eiser] . [gedaagde] weet bovendien dat [eiser] de teksten grievend vindt, er zijn immers al twee eerdere procedures gevoerd die verband hielden met het plaatsen van de borden. Dat [eiser] gewoon had kunnen zeggen dat de bordjes voor hem grievend waren en [gedaagde] dan (permanent) de bordjes verwijdert, is dan ook weinig aannemelijk. Voorgaande in acht genomen is voldoende aannemelijk geworden dat [gedaagde] bewust de bordjes plaatst in de wetenschap dat [eiser] daardoor wordt gekwetst. [gedaagde] laat zich daarmee negatief uit tegen [eiser] en overtreedt artikel 8 van de vaststellingsovereenkomst. Een volledig verbod op het plaatsen van borden/of posters met teksten is echter te verstrekkend. Het verbod zoals gevorderd onder I.a. zal daarom worden beperkt tot het plaatsen van borden/of posters met teksten, achter de ramen of in de tuin van [gedaagde] , gericht naar het erf van [eiser] . Anders dan [gedaagde] heeft aangevoerd tijdens de zitting is het de voorzieningenrechter wel toegestaan om minder dan hetgeen gevorderd toe te wijzen. De voorzieningenrechter is niet gehouden om de vordering volledig af te wijzen als het mindere toewijzen mogelijk is.
4.5.
De vorderingen I.b. en I.c. worden afgewezen. [eiser] heeft onvoldoende gemotiveerd dat [gedaagde] zich op andere wijze dan het plaatsen van bordjes negatief uitlaat naar, dan wel over, [eiser] en/of diens vrouw. Bovendien betreft een (volledig) contactverbod een inbreuk op de grondrechten van [gedaagde] en [eiser] heeft niet, althans, onvoldoende gemotiveerd dat de gedragingen van [gedaagde] een dergelijke vergaande inbreuk rechtvaardigen.
4.6.
De veroordeling voor zover toegewezen onder I.a. is tevens een gedeeltelijke toewijzing van hetgeen subsidiair gevorderd. De subsidiaire vordering wordt voor het overige, op dezelfde gronden als reeds aangevoerd voor de afwijzing van I.a. -voor het overige- en I.b. en I.c. in het geheel (4.4 e.v.), afgewezen.
4.7.
De letterlijke tekst van de vordering ten aanzien van de dwangsom betekent dat [eiser] alleen een dwangsom vordert voor zover [gedaagde] binnen 48 uur na het betekenen van de dagvaarding een overtreding begaat. Ter zitting heeft [eiser] toegelicht dat hij heeft bedoeld te zeggen dat de vordering ten aanzien van de dwangsommen 48 uur na betekening van het vonnis ingaat. De voorzieningenrechter interpreteert de vordering van [eiser] als zodanig en wijst deze toe. De gevorderde dwangsom zal wel worden beperkt als volgt.
4.8.
[gedaagde] zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [eiser] worden begroot op:
- betekening oproeping € 127,43
- griffierecht 314,00
- salaris advocaat
1.079,00
Totaal € 1.520,43

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
veroordeelt [gedaagde] het plaatsen van borden/of posters met teksten, achter de ramen of in de tuin van [gedaagde] , gericht naar het erf van [eiser] , te staken,
5.2.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser] een dwangsom te betalen van € 250,00 voor iedere keer dat hij niet aan de in 5.1. uitgesproken hoofdveroordeling voldoet, tot een maximum van € 5.000,00 is bereikt, ingaande vanaf 48 uur na betekening van dit vonnis,
5.3.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van [eiser] tot op heden begroot op € 1.520,43, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de veertiende dag na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
5.4.
veroordeelt [gedaagde] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 173,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [gedaagde] niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 90,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak, en te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over de nakosten met ingang van veertien dagen na betekening van dit vonnis tot aan de voldoening,
5.5.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.6.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. K.H.A. Heenk en in het openbaar uitgesproken op 21 februari 2023.
LS/KH