ECLI:NL:RBGEL:2023:851

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
20 februari 2023
Publicatiedatum
21 februari 2023
Zaaknummer
05-133757-22
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verduistering in dienstbetrekking met aanzienlijke schadevergoeding

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 20 februari 2023 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan verduistering in dienstbetrekking. De verdachte, geboren in 1992 en wonende in Doesburg, werd beschuldigd van het opzettelijk verduisteren van geldbedragen die toebehoorden aan zijn werkgever, met een totaalbedrag van meer dan € 500.000. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte gedurende een periode van ruim acht maanden meer dan tweehonderd keer geld van het bedrijf naar zijn eigen rekening heeft overgemaakt. De verdachte heeft erkend schuldig te zijn aan de feiten, en de rechtbank heeft geoordeeld dat er sprake is van een bekennende verdachte, waardoor volstaan kon worden met een opgave van de bewijsmiddelen.

De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 16 maanden, waarvan 8 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaar. De rechtbank heeft hierbij rekening gehouden met de ernst van de feiten, de lange periode van verduistering en de aanzienlijke schade die het bedrijf heeft geleden. Daarnaast is er aandacht besteed aan de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn verslaving aan gokken en cocaïne, en zijn inspanningen om zijn leven weer op de rails te krijgen.

De benadeelde partij heeft een schadevergoeding van € 500.000 gevorderd, die door de rechtbank is toegewezen, vermeerderd met wettelijke rente. De rechtbank heeft ook een schadevergoedingsmaatregel opgelegd, waarbij de verdachte verplicht is het toegewezen bedrag aan de Staat te betalen. De rechtbank heeft de vordering tot proceskosten van de benadeelde partij gedeeltelijk toegewezen, tot een bedrag van € 3.000, en het overige deel niet-ontvankelijk verklaard. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de rechtbank, waarbij de rechters de ernst van de feiten en de gevolgen voor de benadeelde partij in overweging hebben genomen.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Zutphen
Parketnummer: 05/133757-22
Datum uitspraak : 20 februari 2023
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie
tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1992 in Brummen,
wonende aan de [adres] in ( [postcode] ) Doesburg.
Raadsman: mr. E.J.A.A. van Dal, advocaat in Arnhem.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 6 februari 2023.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 01 januari 2020 tot en met 15 februari 2022 te Rheden/of te Velp en/of (elders) in Nederland, (telkens) opzettelijk 224, althans een groot aantal, geldbedragen (tot een totaal van €503.941,02), in elk geval (telkens) enig geldbedrag, dat geheel of ten dele toebehoorde aan [benadeelde] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, en welk(e) geldbedrag(en) verdachte, (telkens) uit hoofde van zijn persoonlijke dienstbetrekking, te weten als (inkoop- en/of verkoop- en/of administratief)medewerker van [benadeelde] , in elk geval anders dan door misdrijf, onder zich had, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend.
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het tenlastegelegde feit in de periode van 10 maart 2020 tot en met 29 november 2021.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Beoordeling door de rechtbank
Er is sprake van een bekennende verdachte als bedoeld in artikel 359, derde lid, laatste zin, van het Wetboek van Strafvordering en daarom wordt volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen.
Bewijsmiddelen:
- het proces-verbaal van aangifte van [benadeelde] , p. 1-4;
- de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 6 februari 2023.

3.De bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, te weten dat:
hij op
één ofmeer tijdstip
(pen
)in
of omstreeksde periode van 1 januari 2020 tot en met 15 februari 2022 te Rheden en te Velp
en/of (elders) in Nederland, (telkens)opzettelijk 224
, althans een groot aantal,geldbedragen (tot een totaal van €503.941,02),
in elk geval (telkens) enig geldbedrag,dat geheel
of ten deletoebehoorde aan [benadeelde]
, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte,en welk
(e
)geldbedrag
(en
)verdachte,
(telkens
)uit hoofde van zijn persoonlijke dienstbetrekking, te weten als
(inkoop- en
/ofverkoop- en
/ofadministratief
)medewerker van [benadeelde] , in elk geval anders dan door misdrijf, onder zich had, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
verduistering gepleegd door hem die het goed uit hoofde van zijn persoonlijke dienstbetrekking onder zich heeft, meermalen gepleegd

5.De strafbaarheid van het feit

Het feit is strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk is geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

7.De overwegingen ten aanzien van straf en/of maatregel

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft gesteld dat aan verdachte geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf dient te worden opgelegd, maar een taakstraf en een voorwaardelijke gevangenisstraf. Indien verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf krijgt opgelegd, worden alle – door hem zelf ingezette – positieve ontwikkelingen in zijn leven teniet gedaan, aldus de raadsman.
De beoordeling door de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf rekening gehouden met de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard en de omstandigheden waaronder dit is begaan. De rechtbank heeft verder rekening gehouden met de persoon en de omstandigheden van verdachte.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan verduistering in dienstbetrekking door op geraffineerde wijze in een periode van ruim acht maanden meer dan tweehonderd keer geld van het bedrijf waar hij werkzaam was naar zijn eigen bankrekening over te maken. Op deze wijze heeft hij in totaal een bedrag van meer dan een half miljoen euro verduisterd. Verdachte heeft daarbij zichzelf verrijkt en geen oog gehad voor de gevolgen van zijn handelen voor het bedrijf en de daar werkzame mensen. Daarbij heeft hij gedurende die lange periode herhalend ernstig misbruik gemaakt van het in hem gestelde vertrouwen, verdachte was in die periode de administratieve spil van het bedrijf. Verdachte heeft door zijn handelen het bedrijf ernstig financieel benadeeld, zodanig dat het bestuur en medewerkers van dat bedrijf zich zelfs zorgen hebben gemaakt over het voortbestaan van het bedrijf.
Uit het reclasseringsadvies van 22 november 2022 volgt dat verdachte in de periode waarin hij het feit heeft gepleegd verslaafd was aan gokken en cocaïne. Om schulden die zijn ontstaan door zijn verslavingen te betalen en te kunnen voorzien in die verslavingen had hij geld nodig. Verdachte heeft sinds december 2021 zelf verschillende acties ondernomen om zijn leven weer op de rit te krijgen. Hij wordt sindsdien behandeld voor zijn verslavingen en staat onder bewind. Hij is daardoor al lange tijd abstinent van middelen en gokt ook niet meer. Gelet op het voorgaande schat de reclassering het risico op recidive in als gemiddeld. Omdat verdachte binnen een vrijwillig kader voldoende meewerkt aan behandeling en hulp bij zijn financiën, ziet de reclassering geen noodzaak voor interventies of reclasseringstoezicht in het kader van bijzondere voorwaarden.
Naar het oordeel van de rechtbank rechtvaardigt de door verdachte gepleegde verduistering in dienstbetrekking vanwege de lange periode en het enorme schadebedrag, zonder meer de oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van langere duur. Oplegging van enkel een werkstraf en daarnaast een voorwaardelijke gevangenisstraf zoals bepleit, zou geen recht doen aan de ernst van het feit. Wel houdt de rechtbank bij de bepaling van de straf ook rekening met de inzet die verdachte heeft getoond om zijn leven een positieve wending te geven.
Alles afwegende acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van 16 maanden, waarvan 8 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaar, passend. De rechtbank legt een langer voorwaardelijk strafdeel op dan door de officier van justitie is gevorderd, omdat zij rekening houdt met de omstandigheid dat verdachte nu ruim een jaar op eigen initiatief in behandeling is voor die verslavingen en dat die behandeling goed verloopt. De rechtbank vindt het belangrijk dat verdachte niet terugvalt in zijn verslavingen en ziet een langer voorwaardelijk strafdeel voor verdachte daarbij als een stok achter de deur.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.

8.De beoordeling van de civiele vordering

De benadeelde partij [benadeelde] , vertegenwoordigd door de heer [benadeelde] , heeft in verband met het tenlastegelegde feit een vordering tot schadevergoeding ingediend. De benadeelde partij vordert € 500.000,- aan materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente, en € 17.000 aan proceskosten, Verder is om oplegging van de schadevergoedingsmaatregel verzocht.
Standpunten
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij wat betreft de materiële schadepost kan worden toegewezen, met toekenning van de wettelijke rente. De officier van justitie heeft zich ten aanzien van de gevorderde proceskosten op het standpunt gesteld dat uit de onderbouwing van deze kosten niet blijkt welke uren zijn gewerkt in verband met het onderhavige feit. Ook zien de over gelegde facturen van het advocatenkantoor ook op andere kosten, die niet zijn gemaakt in verband met dit feit. De officier van justitie begroot de proceskosten op € 7.000,- nu wel voldoende is onderbouwd dat er proceskosten zijn gemaakt.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering moet worden verklaard, primair omdat in de vordering niet staat of de heer [benadeelde] gerechtigd is om die vordering in te dienen. Subsidiair dient de benadeelde in haar vordering niet-ontvankelijk te worden verklaard omdat het schadebedrag gelet op de fiscale consequenties niet eenvoudig is vast te stellen. Meer subsidiair heeft de verdediging de rechtbank verzocht om het schadebedrag te schatten en daarbij rekening te houden met de financiële positie van de verdachte. Voorts heeft de verdediging gesteld dat het schadebedrag dient te worden gematigd wegens eigens schuld van [benadeelde] . Indien er zorgvuldige controle was geweest, was verdachte immers eerder gestopt met de overboekingen, aldus de raadsman.
Overweging van de rechtbank
Vertegenwoordigingsbevoegdheid [benadeelde]
De heer [benadeelde] heeft blijkens de vordering als vertegenwoordiger van [benadeelde] die vordering ingediend. Ter zitting heeft hij, in antwoord op het verweer van de verdediging gesteld dat hij als bestuurder van [benadeelde] in het handelsregister van de Kamer van Koophandel (KvK) staat ingeschreven en dat hij zelfstandig bevoegd is om de vennootschap te vertegenwoordigen. Op deze stelling is door de verdediging niet meer gereageerd. De rechtbank gaat daarom uit van de bevoegdheid van [benadeelde] om [benadeelde] te dezer zake te vertegenwoordigen.
Ontvreemd geldbedrag
Ten aanzien van de gevorderde materiële kosten die zien op het door verdachte ontvreemde geldbedrag is uit het onderzoek ter terechtzitting voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden.
De benadeelde partij heeft een bedrag van € 500.000,- gevorderd in verband met schade die is ontstaan doordat verdachte geldbedragen heeft verduisterd. De hoogte van het door verdachte verduisterde bedrag is door deze niet betwist. Voor deze schade is verdachte naar burgerlijk recht aansprakelijk. Het verweer van de verdediging dat fiscale onduidelijkheden aan de toewijzing in de weg staan, verwerpt de rechtbank. Weliswaar omvat het gevorderde bedrag BTW, echter heeft [benadeelde] ter zitting onbetwist gesteld dat die BTW door de vennootschap is terugbetaald. Andere fiscaliteiten die van invloed kunnen zijn op de hoogte van het verduisterde bedrag zijn door de verdediging niet gesteld, noch gebleken. De vordering kan daarom voor een bedrag van € 500.000,- worden toegewezen. Verdachte is vanaf 29 november 2021 wettelijke rente over het toegewezen bedrag verschuldigd.
Financiële draagkracht verdachte
De grondslag van een schadevergoeding is gelegen in een civielrechtelijke aansprakelijkheid en wordt naar aard en omvang naar civielrechtelijke criteria bepaald. Uitgangspunt is dan ook vergoeding van de concreet geleden schade. Bij de vaststelling van de hoogte van de schade speelt de draagkracht van de verdachte geen rol.
Eigen schuld
De geleden schade is het gevolg van het verduisteren van bedragen door verdachte. Dat de geleden schade voor een deel voor rekening van het bedrijf zou dienen te komen, zoals is aangevoerd, gaat volstrekt voorbij aan het gegeven dat de schade is veroorzaakt door het handelen van verdachte en niet door nalatigheid van het bedrijf. Daarvan is niet gebleken. Gezien de functie van verdachte mocht het bedrijf juist vertrouwen op zijn integriteit.
Proceskosten
De benadeelde partij heeft een bedrag van € 17.000,- aan proceskosten gevorderd die zijn gemaakt in verband met het bewezenverklaarde feit, te weten kosten voor rechtsbijstand, accountantskosten en kosten voor uren die zijn gemaakt door de bestuurder van de benadeelde partij. Ter zitting heeft [benadeelde] verklaard dat de overgelegde facturen voor kosten van rechtsbijstand en overig gemaakte kosten ook zien op kosten die niet zijn gemaakt in verband met het bewezenverklaarde. [benadeelde] kon ter zitting niet goed becijferen wat de exacte schade was en verzocht de rechtbank deze te schatten. De rechtbank acht voldoende aannemelijk dat [benadeelde] kosten heeft gemaakt voor juridische en administratieve bijstand bij het vaststellen van de aansprakelijkheid van verdachte en de hoogte van de schade. Strikt genomen zijn dit geen proceskosten maar betreft dit “gewone” materiele schade. De rechtbank schat deze kosten op een bedrag van € 3.000,- en zal de vordering voor het overige niet ontvankelijk verklaren.
Totaalbedrag
Dit maakt dat het totale bedrag aan schadevergoeding op € 503.000,- uitkomt.
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank ziet aanleiding om op grond van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de schadevergoedingsmaatregel aan verdachte op te leggen. Verdachte wordt verplicht het aan de benadeelde partij toegewezen bedrag aan de Staat te betalen. Toegekende proceskosten zijn daar niet bij inbegrepen. Als het toegewezen bedrag niet wordt betaald, kunnen 360 dagen gijzeling worden toegepast zonder dat de betalingsverplichting vervalt.

9.De toegepaste wettelijke bepalingen

De oplegging van de straf en/of maatregel is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f en 322 van het Wetboek van Strafrecht.

10.De beslissing

De rechtbank:
 verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit, zoals vermeld onder ‘De bewezenverklaring’, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert het strafbare feit zoals vermeld onder ‘De kwalificatie van het bewezenverklaarde’;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot
een gevangenisstraf voor de duur van 16 maanden;
 bepaalt dat een gedeelte van deze gevangenisstraf, te weten
8 maanden,
niet ten uitvoer zal worden gelegd,
tenzijde rechter later anders mocht gelasten omdat verdachte zich voor het einde van de proeftijd van drie jaren schuldig heeft maakt aan een strafbaar feit;
  • veroordeelt verdachte in verband met het feit tot betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partij [benadeelde] van € 503.000,- aan materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 29 november 2021 tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald;
  • veroordeelt verdachte in de kosten die de benadeelde partij in deze procedure heeft gemaakt en de kosten die de benadeelde partij mogelijk nog moet maken om het toegewezen bedrag betaald te krijgen, tot vandaag begroot op nihil;
 verklaart de benadeelde partij [benadeelde] voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering tot materiële schade;
  • legt aan verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van benadeelde partij [benadeelde] , een bedrag te betalen van € 503.000,- aan materiële schade. Dit wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 29 november 2021 tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald. Als dit bedrag niet wordt betaald, kunnen 360 dagen gijzeling worden toegepast zonder dat de betalingsverplichting vervalt;
  • bepaalt daarbij dat met betaling aan de benadeelde partij in zoverre de betaling aan de Staat vervalt en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.M.J.M. Doon (voorzitter), mr. W.L.F. Prisse en mr. S.C.A.M. Janssen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A. Hessel, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 20 februari 2023.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door verbalisant [verbalisant] van de politie Oost-Nederland, district Gelderland-Midden, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer PL0600-2022181263, gesloten op 27 april 2022 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.