Uitspraak
RECHTBANK GELDERLAND
1.De procedure
2.De feiten
kadastralegrens door [gedaagden] in 1997/1998 dus geen relevante betekenis - gecontinueerd. De rechtbank kan er weinig anders van maken dan dat [gedaagden] zich gedurende die tijd, dat wil zeggen in ieder geval vanaf 12 september 1997 (de verkrijging van perceel [perceelnummer] door [rechtsvoorganger eisers] ) tot 25 oktober 2017 (het indienen van de procesinleiding) naar verkeersopvatting als bezitter van grond en water binnen het genoemde gebied, en in ieder geval tot op de helft van de sloot (de eigendomspretentie van [gedaagden] strekte zich althans niet verder uit), heeft gedragen. Naar haar aard is bezit van (grond onder) water anders en minder intensief dan dat van grond boven de waterspiegel maar dat maakt niet dat het een geen bezit zou kunnen zijn en het ander wel. Aldus is voor de omvang van het bezit in dit geval niet van belang of binnen de genoemde periode sprake is geweest van landaanwinst. Dat vond immers - als dat inderdaad is gebeurd - allemaal plaats binnen de bezeten ruimte. Overigens is uit de afgelegde verklaringen niet af te leiden dat de sloot binnen de genoemde periode dusdanig zou zijn opgeschoven in de richting van het erf van [eisers] dat de duur van het voor het petitum relevante bezit voor bepaalde gedeelten onder de twintig jaar zou zijn komen te liggen.
“Wij vonden het allemaal goed en ieder hield zijn eigen gedeelte schoon”. Daaruit moet worden afgeleid dat geen onrechtmatige occupatie van de betwiste grond door [gedaagden] heeft plaatsgevonden. Het was een situatie waarin [gedaagden] in 1986 terecht kwam. Voor teruglevering op grond van onrechtmatige daad is dus ook geen plaats. De tegenvordering onder a zal worden toegewezen en de vordering onder a afgewezen.
inde sloot aan te wijzen, die uiteindelijk aansluiten enerzijds op het witte piketpaaltje op foto 8 midden in de sloot en anderzijds op het midden van de duiker aan het einde van de sloot (en vandaar moet dan nog een rechte lijn worden getrokken naar het eerste afrasteringspaaltje van de achtergrens). Artikel 5:59 BW wordt dan op de gehele sloot van toepassing.
3.Het geschil en de vordering in conventie
4.Het geschil en de vorderingen in reconventie
5.De beoordeling in conventie
exactte herleiden is. De rechtbank kon en kan daarover in het kader van de vorige en deze procedure geen verdere duidelijkheid geven.
inde sloot aan te wijzen, die uiteindelijk aansluiten enerzijds op het witte piketpaaltje op foto 8 midden in de sloot en anderzijds op het midden van de duiker aan het einde van de sloot (en vandaar moet dan nog een rechte lijn worden getrokken naar het eerste afrasteringspaaltje van de achtergrens).”
overwegingenvan de rechtbank onder 2.3 van het eindvonnis) overgaat naar [gedaagden] en dat ook vastleggen in een notariële leveringsakte. Anders moet gewoon de oostelijke oeverlijn worden gevolgd en moet dit gedeelte van ro. 2.7 geacht worden niet geschreven te zijn. Dit gedeelte was dus te algemeen (en wellicht ook wat te optimistisch) verwoord.