ECLI:NL:RBGEL:2023:759

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
17 februari 2023
Publicatiedatum
17 februari 2023
Zaaknummer
05.133657.22 en 99.000566.36
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Doodslag met tbs en schadevergoeding aan nabestaanden na fatale steekpartij

Op 17 februari 2023 heeft de Rechtbank Gelderland in Zutphen uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van doodslag. De verdachte heeft in de periode van 29 mei 2022 tot en met 30 mei 2022 in Epe zijn vriend, [naam slachtoffer], opzettelijk van het leven beroofd door hem met een mes meerdere keren te steken. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, na een avond van feesten met alcohol en drugs, in een psychose verkeerde en zich niet kon herinneren wat er was gebeurd. De rechtbank heeft echter voldoende bewijs gevonden dat de verdachte de dader was, onder andere door DNA-analyses van de aangetroffen messen en bloedsporen. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 10 jaar en tbs met dwangverpleging opgelegd, gezien de ernst van het feit en de psychische problematiek van de verdachte. Daarnaast zijn er schadevergoedingen toegewezen aan de nabestaanden van het slachtoffer, waaronder affectieschade en schokschade. De rechtbank heeft de vorderingen van de benadeelde partijen grotendeels toegewezen, met inachtneming van de wettelijke rente.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Zutphen
Parketnummers: 05.133657.22 en 99.000566.36 (herroeping v.i.)
Datum uitspraak : 17 februari 2023
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie
tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] in [geboorteplaats/-land] ,
op dit moment gedetineerd in het PPC van de P.I. in Vught.
Raadsman mr. H. de Boer, advocaat in Zutphen.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op openbare terechtzittingen.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is , na toewijzing van een vordering tot nadere omschrijving van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
hij in of omstreeks de periode van 29 mei 2022 tot en met 30 mei 2022 te Epe
[naam slachtoffer] opzettelijk
en al dan niet met voorbedachten rade
van het leven heeft beroofd
door die [naam slachtoffer] met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, een of meerdere keren in het hoofd en/of het gelaat en/of de hals en/of de nek en/of de borstkas en/of de schouders en/of de armen te steken/snijden;
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte, [naam slachtoffer] opzettelijk van het leven heeft beroofd, zoals ten laste gelegd. Voor het onderdeel ‘met voorbedachten rade’ is vrijspraak gevorderd.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft primair bepleit dat er onvoldoende overtuigend bewijs is dat verdachte degene is die [naam slachtoffer] om het leven heeft gebracht zodat integrale vrijspraak moet volgen. Volgens hem biedt het dossier voldoende ruimte voor de mogelijkheid dat een derde persoon [naam slachtoffer] heeft gedood. Subsidiair heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat geen sprake is geweest van voorbedachte rade.
Beoordeling door de rechtbank
Op 30 mei 2022 omstreeks 15:56 uur belde een man, naar later blijkt verdachte, het alarmnummer 112 met de melding dat hij iemand had doodgemaakt. Hij en het slachtoffer zouden zich bevinden op het adres [adres] , het adres van [naam slachtoffer] . [2]
Even later was de politie ter plaatse en trof verdachte aan in de woning. Hij bevestigde dat hij 112 had gebeld. De politie zag overal in de woning bloedsporen. Op aanwijzing van verdachte werd [naam slachtoffer] in de woonkamer aangetroffen, liggend op een bank onder een dekbed. Hij bleek te zijn overleden. De politie zag op het hoofd en het gezicht van [naam slachtoffer] steekletsel en bloed. [3] Op de eettafel in de woonkamer trof de politie een bebloed vleesmes aan waarvan de punt ontbrak. Onder de salontafel in de woonkamer lag een koksmes. [4]
Uit de historie van de telefoon van het slachtoffer die in de woning werd aangetroffen, blijkt dat de laatste uitgaande oproep was op 28 mei 2022 om 23:06 uur. Op alle latere, inkomende oproepen is niet meer gereageerd. [5]
Verdachte heeft verklaard dat hij in de avond van 28 mei 2022 samen met [naam slachtoffer] naar diens woning in Epe is gegaan waar zij samen tot na middernacht hebben gefeest.
Er was verder niemand in de woning aanwezig. In het begin was het oké. In de woning waren drugs en alcohol. Dit maakte verdachte gek. Hij heeft die avond zo’n 1-1,5 gram cocaïne gebruikt en in ieder geval 6 flesjes bier (Desperado) gedronken die hij die avond had gekocht. Hij wist dat hij onder invloed van deze middelen gewelddadig kon worden. Omdat hij en [naam slachtoffer] niet in slaap konden komen, hebben ze diazepam genomen.
Het laatste wat verdachte zich kan herinneren is dat het al laat was, dat [naam slachtoffer] op de bank zat en hij in de fauteuil. Toen verdachte enige tijd later wakker werd, lag hij op de grond in de woonkamer in zijn eigen bloed. Hij had verwondingen aan zijn hand en arm waaronder een diepe verwonding tussen zijn rechter duim en wijsvinger. Hij is rechtshandig. Hij zag dat [naam slachtoffer] dood op de bank zat/lag en letsel en bloed had op onder meer zijn hoofd. Hij is de laatste persoon die bij [naam slachtoffer] was voor zijn overlijden. [6]
Er is onderzoek gedaan naar de verwondingen en de doodsoorzaak van [naam slachtoffer] (hierna ook: het slachtoffer). Uit forensisch pathologisch onderzoek van het NFI komt naar voren dat op het lichaam van het slachtoffer 32 snij- en steekverwondingen zijn waargenomen. Het merendeel van de steekverwondingen bevond zich in de hals, de nek en de voorzijde van de borstkas. Ten gevolge van de steekverwondingen waren het hart, de longslagader en de grote lichaamsslagader beschadigd. De linker halsslagader en halsader waren volledig gekliefd. Deze steekverwondingen zijn ieder afzonderlijk dodelijk. De overige steekverwondingen bevonden zich in het hoofd, het gezicht, de armen en de schouders en kunnen hebben bijgedragen aan het overlijden. [7] Ook is beschreven dat in een steekverwonding achter het rechter oor een klein metalen fragment is aangetroffen en veiliggesteld. [8]
Uit forensisch radiologisch onderzoek door UMC+ Maastricht blijkt dat het overlijden van het slachtoffer met een aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid is ingetreden ten gevolge van bloedverlies veroorzaakt door de steekverwondingen, hetgeen zal hebben geleid tot functie-verlies van de vitale organen zoals het hart, de longen en de hersenen. [9]
In (mogelijke) weefseldeeltjes aangetroffen op het lemmet van eerder genoemd vlees- en koksmes die in de woonkamer lagen, is bloed aangetroffen dat is bemonsterd. Het DNA-profiel dat uit die bemonsteringen is verkregen matcht met het DNA-profiel van het slachtoffer, waarbij de bewijskracht meer dan 1 miljard is. [10]
Het NFI heeft vergelijkend souche-onderzoek gedaan naar het vleesmes met afgebroken punt en het metalen fragment aangetroffen achter het rechter oor van het slachtoffer. Daaruit blijkt dat de hypothese dat het mes en het metalen fragment oorspronkelijk één geheel hebben gevormd, extreem veel waarschijnlijker is dan de hypothese dat het fragment afkomstig is van een willekeurig ander afgebroken mes. [11]
Gezien de plaats waar de messen zijn aangetroffen en gelet op de hiervoor besproken onderzoeksresultaten, concludeert de rechtbank dat het slachtoffer met deze messen is geraakt.
Verder zijn bloedsporen die zijn aangetroffen op het heft van beide messen, bemonsterd. Het DNA-profiel verkregen uit die bemonstering matcht met het DNA-profiel van verdachte, waarbij de bewijskracht meer dan 1 miljard, respectievelijk ongeveer 200 duizend is. [12]
Verder leidt de rechtbank uit de onderzoeksresultaten af dat op de messen geen DNA-profiel is aangetroffen van een eventuele derde persoon.
Gelet op het vorengaande concludeert de rechtbank dat verdachte degene is geweest die de messen heeft gehanteerd.
Op de telefoon van verdachte die in de woning van het slachtoffer lag, heeft de politie de volgende zoekslag op internet in het Pools aangetroffen, daterend van 29 mei 2022 om 04:47 uur: “Is het doden van iemand….”. Ook zijn tussen 04:47 en 04:48 uur met de telefoon Poolstalige internetpagina’s bezocht die gaan over “hoe gaan moordenaars in Polen te werk”, “Hoe zou je je voelen na het doden van iemand”, “Hoe men een moordenaar wordt”, “Is het makkelijk om iemand te doden”. [13]
De rechtbank stelt vast dat het dossier geen forensische of andere aanknopingspunten bevat dat een derde persoon in die periode in de woning van het slachtoffer is geweest. De nagekomen getuigenverklaring van [getuige] maakt deze vaststelling niet anders.
Ook staat vast dat het slachtoffer ten gevolge van de steekverwondingen om het leven is gekomen.
Verder zijn in de woonkamer - waar het slachtoffer dood is gevonden - twee messen aangetroffen met op het heft en het lemmet, DNA-profielen die herleidbaar zijn tot verdachte respectievelijk het slachtoffer. Daarnaast bevat de telefoon van verdachte zoektermen van 29 mei 2022 ’s nachts die delict gerelateerd zijn.
Dit alles leidt de rechtbank tot het oordeel dat het niet anders kan dan dat verdachte het slachtoffer met messteken om het leven heeft gebracht.
Gelet op de 32 toegebrachte steekverwondingen en de locaties van deze verwondingen, onder andere de hals, nek en borstkas, is de rechtbank van oordeel dat verdachte vol opzet had op de dood van het slachtoffer. Daarbij overweegt de rechtbank dat uit de resultaten van het souche-onderzoek is af te leiden dat verdachte met zodanige kracht heeft gestoken, dat de metalen punt van het vleesmes in het hoofd van het slachtoffer is afgebroken. Dat verdachte onder invloed van middelen verkeerde en zegt geen herinnering aan het feit te hebben, doet aan dit oordeel niet af. De rechtbank acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het slachtoffer opzettelijk van het leven heeft beroofd.
Vrijspraak van het bestanddeel ‘met voorbedachten rade’
De rechtbank is van oordeel dat niet kan worden vastgesteld dat verdachte het slachtoffer met voorbedachten rade van het leven heeft beroofd. In lijn met het standpunt van de officier van justitie en de raadsman zal de rechtbank verdachte daarom van dit bestanddeel vrijspreken.

3.De bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, te weten dat:
hij in of omstreeks de periode van 29 mei 2022 tot en met 30 mei 2022 te Epe
[naam slachtoffer] opzettelijk
en al dan niet met voorbedachten rade
van het leven heeft beroofd
door die [naam slachtoffer] met een mes,
althans een scherp en/of puntig voorwerp, een ofmeerdere keren in het hoofd en
/ofhet gelaat en
/ofde hals en
/ofde nek en
/ofde borstkas en
/ofde schouders en
/ofde armen te steken/snijden.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
Doodslag

5.De strafbaarheid van het feit

Het feit is strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

In geval van bewezenverklaring, heeft de raadsman aangevoerd dat verdachte en het slachtoffer goede vrienden waren en dat verdachte zelf 112 heeft gebeld. Gelet op de gruwelijke wijze waarop het slachtoffer om het leven is gekomen, is het aannemelijk dat verdachte tijdens het plegen van het feit in een psychose verkeerde als gevolg van de middelen die hij daarvoor had gebruikt. Verdachte was daarom volledig ontoerekeningsvatbaar zodat hij moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
De officier van justitie gaat uit van onderstaande adviezen van de Pro Justitia rapporteurs.
Psychiater V. Rama en psycholoog N.A. Schoenmaker hebben nader onderzoek gedaan naar de persoon van verdachte en hun bevindingen uitgewerkt in een Pro Justitia rapport van 20 januari 2023 en 7 november 2022. Beide gedragsdeskundigen hebben vastgesteld dat ten tijde van het tenlastegelegde sprake was van een ernstige stoornis in het gebruik van speed, cocaïne en alcohol, een ongespecificeerde trauma- en stressor gerelateerde stoornis en antisociale persoonlijkheidstrekken bij verdachte. Volgens de gedragsdeskundigen hebben deze stoornissen doorgewerkt in zijn gedragskeuzes en gedragingen ten tijde van het plegen van het feit. Er zijn geen psychotische stoornissen waargenomen bij verdachte noch andere stoornissen in de realiteitstoetsing. Om de pijn en het verdriet van zijn trauma's te verminderen, is verdachte volgens de psychiater zeer waarschijnlijk alcohol en drugs gaan gebruiken. Bekend is dat het gebruik van deze middelen kan leiden tot onder meer impulsdoorbraken en agressie. De effecten van alcohol en cocaïne versterken elkaar en deze combinatie kan sneller tot agressie leiden, aldus de gedragsdeskundigen. Op grond van het voorgaande adviseert de psychiater het tenlastegelegde in verminderde mate aan verdachte toe te rekenen. Doordat verdachte aangeeft dat hij zich het tenlastegelegde niet kan herinneren, kan de psycholoog de mate van doorwerking van de stoornissen niet preciseren. De psycholoog adviseert daarom het feit in (licht) verminderde mate toe te rekenen.
De rechtbank ziet geen aanleiding om de conclusies van de gedragsdeskundigen niet te volgen.
Dit leidt de rechtbank tot het oordeel dat het feit in verminderde mate aan verdachte is toe te rekenen. Verdachte is dus strafbaar, maar in verminderde mate.

7.De overwegingen ten aanzien van straf en/of maatregel

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 jaar met aftrek van voorarrest, en oplegging van de maatregel terbeschikkingstelling (hierna: ook tbs) met dwangverpleging.
Het standpunt van de verdediging
In geval van bewezenverklaring heeft de raadsman primair gepleit voor tbs met voorwaarden. ngevoerd is dat verdachte tot dusver alleen ambulant is behandeld en open staat voor klinische behandeling van zijn problematiek. Volgens de raadsman kan niet kan worden gesteld dat klinische behandeling in een voorwaardelijk kader niet haalbaar is. In geval van oplegging van tbs met dwangverpleging en daarnaast een gevangenisstraf, is verzocht bij de duur van de straf rekening te houden met de zwaarte van de maatregel en de verminderde toerekenbaarheid van verdachte. Volgens de raadsman heeft behandeling van verdachte prioriteit boven een langdurige gevangenisstraf. Mocht de vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidsstelling volledig worden toegewezen, dan dient hiermee in strafverminderende zin rekening te worden gehouden.
De beoordeling door de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf rekening gehouden met de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard en de omstandigheden waaronder dit is begaan. De rechtbank heeft verder rekening gehouden met de persoon en de omstandigheden van verdachte.
Verdachte heeft [naam slachtoffer] , een vriend van hem, in zijn woning - een plek waar hij zich juist veilig zou moeten voelen - op gruwelijke wijze om het leven gebracht.
Het slachtoffer had verdachte uitgenodigd voor een leuke avond bij hem thuis.
Hoewel verdachte in het kader van een eerdere veroordeling (de zaak m.b.t. de vordering herroeping v.i.) een middelenverbod had en wist dat hij gewelddadig kon worden onder invloed van middelen, heeft hij samen met het slachtoffer in de woning cocaïne en alcohol genomen.
Hij heeft - zonder kenbare aanleiding - ruim 30 maal met messen op het slachtoffer ingestoken. Hij heeft het slachtoffer onder andere geraakt in het gezicht, hals en borst.
Verdachte heeft op brute en zeer gewelddadige wijze een einde gemaakt aan het leven van een man die hem vertrouwde en het beste met hem voor had.
Daarnaast heeft verdachte onherstelbaar leed en verdriet toegebracht aan de nabestaanden van het slachtoffer, zoals ter zitting verwoord door twee zussen van het slachtoffer en de levenspartner van de onlangs overleden moeder. De rechtbank is zich er van bewust dat geen enkele straf of maatregel dit leed zal kunnen wegnemen.
Verdachte heeft vanaf het begin aangegeven dat hij die nacht diazepam heeft genomen omdat hij niet in slaap kon komen en dat hij zich niet kan herinneren dat hij het slachtoffer om het leven heeft gebracht. Volgens de rapporterend psychiater kan het gebruik van diazepam een mogelijke verklaring hiervoor zijn. In dit licht en tegen de achtergrond van het overmatig middelengebruik van verdachte die nacht, is niet uit te sluiten dat verdachte oprecht (deels) geen herinneringen aan zijn gedragingen heeft. De rechtbank zal de proceshouding van verdachte daarom niet in negatieve zin bij de strafmaat betrekken.
Strafverzwarend acht de rechtbank dat verdachte eerder is veroordeeld voor twee pogingen tot doodslag, gepleegd in 2017, eveneens onder invloed van middelen. Verdachte is in die zaak op 28 februari 2021 voorwaardelijk in vrijheid gesteld met een proeftijd en v.i. tijd van 680 dagen. Aan die invrijheidsstelling waren voorwaarden verbonden, zoals geen strafbaar feit plegen, een drugs- en alcoholverbod, reclasseringstoezicht, begeleid wonen en ambulante behandeling. Ondanks deze forse stok achter de deur, de begeleiding en behandeling vanuit diverse hulpverlenende instanties, is verdachte tijdens de proeftijd van de voorwaardelijke invrijheidsstelling ernstig gerecidiveerd onder invloed van middelen.
De rechtbank ziet geen reden om bij de hoogte van de strafoplegging rekening te houden met de gevolgen van deze zaak voor de voorwaardelijke invrijheidstelling van verdachte. Verdachte heeft zelf de keuze gemaakt om middelen te gebruiken met alle risico’s van dien.
Gelet op de ernst van het feit en de recidive is een langdurige gevangenisstraf op zijn plaats.
Bij de hoogte van de strafoplegging neemt de rechtbank ook de psychische problematiek van verdachte mee, de daarmee samenhangende verminderde toerekeningsvatbaarheid en de noodzaak tot behandeling in het kader van de maatregel terbeschikkingstelling.
Daarbij betrekt de rechtbank dat de op te leggen terbeschikkingstelling een intensief, meerjarig en vrijheidsbeperkend traject is zonder vaststaande einddatum. Alles overwegend, acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van 10 jaar, met aftrek, passend en geboden.
Omdat de rechtbank vanwege de ernst van het feit en de relevante recidive komt tot een gevangenisstraf van (veel) meer dan vijf jaar, is tbs met voorwaarden zoals de raadsman heeft bepleit, reeds op grond van artikel 38 van het Wetboek van Strafrecht niet mogelijk.
Los daarvan, acht de rechtbank gelet op de gediagnosticeerde stoornissen, de eerdere veroordeling, het mislukte v.i.-traject en het recidivegevaar alleen het kader van tbs met dwangverpleging passend, een en ander zoals ook geduid door de psychiater en psycholoog.
Uit eerder genoemde Pro Justitia rapporten komt naar voren dat als verdachte niet wordt behandeld voor de traumagerelateerde problematiek en de middelenverslavingen, de kans op nieuw gewelddadig gedrag wordt ingeschat als matig tot hoog. Deze stoornissen beïnvloeden elkaar in negatieve zin en zullen - onbehandeld - elkaar in stand houden.
De psychiater en de psycholoog adviseren een langdurige klinische behandeling in een forensische setting met veel toezicht, structuur en beveiliging.
Behandeling zal gericht moeten zijn op onder andere de verslavingsproblematiek, de traumatische gebeurtenissen vanaf jonge leeftijd en het aanleren van nieuwe vaardigheden. Beide gedragsdeskundigen adviseren tbs met dwangverpleging en achten een voorwaardelijk kader niet haalbaar mede om de volgende redenen. Ondanks dat verdachte in het kader van de voorwaardelijke invrijheidsstelling ambulante behandeling kreeg, onder intensief toezicht van de reclassering stond en een middelenverbod had, is hij meerdere malen teruggevallen in middelengebruik en toonde hij weinig motivatie voor de behandeling van zijn problematiek.
De rechtbank stelt verder vast dat het bewezenverklaarde feit een misdrijf is als bedoeld in artikel 37a, eerste lid, onder 2˚, van het Wetboek van Strafrecht waarvoor tbs mogelijk is. De rechtbank is van oordeel dat de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen het opleggen van de maatregel van tbs met dwangverpleging eist. Hierbij heeft de rechtbank de ernst van het feit en de psychische problematiek in aanmerking genomen.
Het bewezenverklaarde feit is een misdrijf dat gericht is tegen de onaantastbaarheid van het lichaam van een ander. Op grond van artikel 38e van het Wetboek van Strafrecht is de maatregel dan ook niet in duur gemaximeerd.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.

8.De beoordeling van de civiele vorderingen

De volgende benadeelde partijen hebben zich in het strafproces gevoegd en een vordering tot schadevergoeding ingediend.
[naam moeder slachtoffer] , de moeder van het slachtoffer, vordert de volgende bedragen: € 2.937,79 voor begrafeniskosten /lijkbezorging en bijbehorende kosten, € 157,19 voor het leegruimen van de woning van het slachtoffer, totaal € 3.094,98 aan materiële schade, € 17.500,- aan affectieschade en € 10.000,- aan schokschade.
[naam vriend moeder slachtoffer] , vriend van de moeder van het slachtoffer, vordert € 58,90 voor het leegruimen van de woning van het slachtoffer, € 152,10 voor de lijkbezorging (kilometervergoeding), totaal € 211,- aan materiële schade. Daarnaast vordert hij € 17.500,- aan affectieschade en
€ 10.000,- aan schokschade.
[naam zus slachtoffer] , een zus van het slachtoffer, vordert € 1.495,- aan materiële schade, bestaande uit kosten voor de lijkbezorging.
Alle benadeelde partijen vorderen tevens de wettelijke rente over de gevorderde bedragen en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Standpunten
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vorderingen van de benadeelde partijen voldoende zijn onderbouwd en volledig kunnen worden toegewezen, met toekenning van de wettelijke rente. Ook vordert de officier van justitie oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Ten aanzien van de vordering van [naam moeder slachtoffer] heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat de gevorderde affectieschade niet toewijsbaar is omdat benadeelde inmiddels is overleden. De vergoeding van deze schade kan niet overgaan op de erven omdat zij deze schade niet zelf hebben geleden. Ook de schokschade kan reeds daarom niet worden toegewezen. De materiële schade is niet betwist.
Ten aanzien van de vordering van [naam vriend moeder slachtoffer] heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat de affectieschade niet kan worden toegewezen omdat niet is voldaan aan de hiervoor vereiste duurzame relatie in gezinsverband. Ook de gevorderde schokschade komt volgens de raadsman niet voor toewijzing in aanmerking omdat geen sprake is geweest van een directe, fysieke confrontatie met het overleden slachtoffer. Uit het dossier volgt alleen dat benadeelde geruime tijd na het feit met foto’s van het overleden slachtoffer is geconfronteerd. De materiële schade is door de verdediging niet betwist.
De vordering van benadeelde [naam zus slachtoffer] is door de verdediging niet betwist.
Overweging van de rechtbank
Materiële schade
De rechtbank acht de materiële schade van benadeelde partij [naam moeder slachtoffer] , [naam vriend moeder slachtoffer] en
[naam zus slachtoffer] voldoende onderbouwd. De (gedeelde) kosten voor de begrafenis/ lijkbezorging en daarmee samenhangende kosten komen de rechtbank redelijk voor en verdachte is op grond van artikel 6:108, tweede lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) gehouden deze schade te vergoeden. De kosten voor het leegruimen van de woning van het slachtoffer staan naar het oordeel van de rechtbank in voldoende causaal verband met het bewezenverklaarde. De rechtbank zal de vorderingen voor wat betreft de materiële schade volledig toewijzen met de wettelijke rente vanaf de respectievelijke betalingsdata. Dat betekent voor de materiële schade van [naam moeder slachtoffer] dat wettelijke rente verschuldigd is over
€ 2.922,30 vanaf 13 augustus 2022, over € 5,49 vanaf 9 juni 2022 en over € 10,00 vanaf
4 juni 2022. Wat betreft de materiële schade van [naam vriend moeder slachtoffer] betekent dit dat wettelijke rente verschuldigd is over € 58,90 vanaf 26 juli 2022 en over de kilometervergoeding van € 152,10 in redelijkheid vanaf 1 juli 2022. Over de materiële schade van [naam zus slachtoffer] van € 1.495,00 is wettelijke rente vanaf 19 januari 2023 verschuldigd.
Affectieschade
Ten aanzien van de affectieschade overweegt de rechtbank als volgt. Op grond van artikel 6:108, derde lid, van het BW kunnen nabestaanden affectieschade vorderen in het geval het overlijden van het slachtoffer het gevolg is van een gebeurtenis waarvoor een ander, in dit geval verdachte, aansprakelijk is.
De rechtbank stelt vast dat
benadeelde [naam moeder slachtoffer], de moeder van het slachtoffer, op grond van artikel 6:108, vierde lid, aanhef en onder c, van het BW tot de kring van gerechtigden behoort en als zodanig recht heeft op vergoeding van affectieschade.
Uit de stukken volgt dat de moeder in de loop van de procedure, te weten na de (pro forma) zitting van 9 september 2022, is komen te overlijden. De rechtbank overweegt dat het recht op smartengeld, zoals affectieschade en schokschade, een hoogstpersoonlijk karakter heeft dat meebrengt dat het zoveel mogelijk aan de benadeelde zelf ten goede moet komen en dat de benadeelde zelf moet kunnen beslissen of hij of zij al dan niet aanspraak wil maken op smartengeld. Uit artikel 95, tweede lid, van het BW volgt dat voor overgang onder algemene titel van het recht op vergoeding van smartengeld, voldoende is dat de gerechtigde heeft meegedeeld hierop aanspraak te willen maken. Uit de stukken blijkt dat de moeder de vordering bij leven bij brief van haar advocaat mr. S. Striekwold van 27 juni 2022 heeft aangekondigd zodat is voldaan aan het mededelingsvereiste. Dat de moeder nadien is komen te overlijden, doet daarom niet af aan de aansprakelijkheid van verdachte jegens haar en aan haar recht op vergoeding van smartengeld (zoals affectieschade en schokschade).
Het gevorderde bedrag van € 17.500 is in overeenstemming met het Besluit vergoeding affectieschade. De rechtbank wijst de gevorderde affectieschade van [naam moeder slachtoffer] dan ook toe.
Ook
benadeelde [naam vriend moeder slachtoffer]heeft affectieschade gevorderd. Ter zitting heeft zijn advocaat de relatie van benadeelde met het slachtoffer desgevraagd geduid als vallend onder naaste in de zin van artikel 6:108, vierde lid, onder g, BW, de zogeheten hardheidsclausule. Deze hardheidsclausule biedt in
zeer uitzonderlijke gevallenrecht op vergoeding van affectieschade aan een persoon die niet tot de ‘vaste kring’ van gerechtigden behoort. Belangrijke factoren zijn onder meer de aard, de hechtheid en de duur van de relatie met de overledenen. Voorbeelden uit de jurisprudentie zijn onder andere een relatie van broers of zussen die langdurig samen hebben gewoond en voor elkaar zorgden of langdurige hechte LAT-relaties.
Uit de stukken en hetgeen ter zitting is besproken komt kort samengevat naar voren dat benadeelde de afgelopen 11 jaar een hechte relatie heeft gehad met de moeder van het slachtoffer, met wie hij niet samenwoonde. In die jaren heeft hij [naam slachtoffer] als zoon van zijn vriendin leren kennen. [naam slachtoffer] was ruim veertig jaar toen benadeelde hem leerde kennen. Samen met zijn vriendin heeft hij [naam slachtoffer] in die tijd bijgestaan en gesteund. Hij beschouwde [naam slachtoffer] als zijn stiefzoon. Zonder afbreuk te willen doen aan de relatie van benadeelde met [naam slachtoffer] , is de rechtbank van oordeel dat op basis van de aanwezige informatie niet kan worden vastgesteld dat sprake is geweest van een zodanige nauwe en hechte relatie in de zin van artikel 6:108, vierde lid, onder g, BW. Dit vergt nadere bewijslevering. Omdat nader onderzoek hiernaar een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert, zal de rechtbank benadeelde [naam vriend moeder slachtoffer] in zoverre niet-ontvankelijk verklaren in de vordering.
Schokschade
Daarnaast hebben
benadeelden [naam moeder slachtoffer] en [naam vriend moeder slachtoffer]schokschade gevorderd.
In zijn arrest van 28 juni 2022 heeft de Hoge Raad over schokschade het volgende overwogen (zie HR 28 juni 2022, r.o. 3.4 t/m 3.7, ECLI:NL:HR:2022:958). Iemand die een ander door zijn onrechtmatige daad doodt of verwondt, kan – afhankelijk van de omstandigheden waaronder die onrechtmatige daad en de confrontatie met die daad of de gevolgen daarvan, plaatsvinden – ook onrechtmatig handelen jegens degene bij wie die confrontatie een hevige emotionele schok teweeg brengt. Het recht op vergoeding van schade is beperkt tot de schade die volgt uit door die laatste onrechtmatige daad veroorzaakt geestelijk letsel.
Gezichtspunten die een rol spelen bij de beoordeling van de onrechtmatigheid jegens degene bij wie een hevige emotionele schok is teweeggebracht als hiervoor bedoeld (hierna: het secundaire slachtoffer) zijn onder meer:
(i) de aard, toedracht en gevolgen van de jegens het primaire slachtoffer gepleegde onrechtmatige daad en
(ii) de wijze waarop het secundaire slachtoffer wordt geconfronteerd met de jegens het primaire slachtoffer gepleegde onrechtmatige daad en de gevolgen daarvan en
(iii) de aard en hechtheid van de relatie tussen het primaire en secundaire slachtoffer.
Aan de hand van onder meer deze gezichtspunten moet de rechter van geval tot geval beoordelen of sprake is van onrechtmatigheid. Hierbij geldt dat niet op voorhand aan een van deze gezichtspunten doorslaggevende betekenis toekomt. Als een van deze gezichtspunten geen duidelijke indicatie voor het aannemen van onrechtmatigheid geeft, kan onrechtmatigheid desondanks worden aangenomen als de omstandigheden daarvoor, bezien vanuit de overige gezichtspunten, voldoende zwaarwegend zijn.
Ten aanzien van de situatie waarin zowel aanspraak wordt gemaakt op schokschade als affectieschade, heeft de Hoge Raad in voornoemd arrest (zie r.o. 3.9) samengevat het volgende overwogen.
Naast een aanspraak op vergoeding van de immateriële schade die het gevolg is van schokschade kan een secundair slachtoffer, als naaste van het primaire slachtoffer een aanspraak hebben op een vaste vergoeding op grond van affectieschade. In zo’n geval van samenloop van deze aanspraken zal de rechter aan de hand van de omstandigheden van het geval naar billijkheid en schattenderwijs moeten afwegen in hoeverre bij het bepalen van de hoogte van de schokschade rekening moet worden gehouden met die aanspraak op affectieschade.
Ten aanzien van de aanspraken op schokschade in deze zaak, overweegt de rechtbank als volgt.
Uit het proces-verbaal van identificatie volgt dat de politie aan benadeelde [naam vriend moeder slachtoffer] een foto heeft getoond. In de schriftelijke toelichting op de vorderingen is door de raadsvrouw naar voren gebracht dat [naam moeder slachtoffer] en [naam vriend moeder slachtoffer] aan de hand van een foto het lichaam van [naam slachtoffer] hebben moeten identificeren. Ter zitting is vervolgens aanvullend en desgevraagd naar voren gebracht dat benadeelden kort na het feit ook zijn geconfronteerd met het lichaam van het slachtoffer, waarop door verdachte 32 steekverwondingen waren toegebracht. Ook hebben benadeelden na het feit de vele bloedsporen van de toedracht in de woning moeten verwijderen. Dit alles is voor hen psychisch bijzonder heftig geweest, zo blijkt uit de slachtofferverklaring van [naam vriend moeder slachtoffer] . Beide benadeelden zijn aldus geconfronteerd met de uiterst gewelddadige daad van verdachte.
Uit de stukken maakt de rechtbank op dat
benadeelde [naam moeder slachtoffer]als moeder tot aan de dag van de dood van [naam slachtoffer] intensief contact met hem onderhield en zeer betrokken was bij hem. Gelet op de nauwe relatie van moeder en de heftigheid van de confrontatie, acht de rechtbank - ook zonder medische onderbouwing over de impact van de confrontatie op haar psychische gesteldheid - voldoende aannemelijk dat deze confrontatie geestelijk letsel in de zin van schokschade bij haar heeft veroorzaakt.
De rechtbank stelt dus vast dat een vergoeding voor schokschade toewijsbaar is. Evenwel overweegt de rechtbank dat hier sprake is van samenloop tussen de aanspraak op vergoeding van schokschade en vergoeding van affectieschade. Mede tegen de achtergrond van het ontbreken van een medische verklaring ter nadere duiding en gelet op wat in vergelijkbare gevallen door Nederlandse rechters wordt toegekend, zal de rechtbank de hoogte van de vergoeding aan schokschade van benadeelde [naam moeder slachtoffer] naar billijkheid schatten op € 8.000. De vordering wordt voor het overige deel niet-ontvankelijk verklaard.
Uit de bijgevoegde medische verklaring van 25 januari 2023 van de psycholoog volgt dat bij
benadeelde [naam vriend moeder slachtoffer]sprake is van PTSS en dat gelet op de lange aanwezigheid van de problemen, zich ook een depressie bij hem heeft ontwikkeld. Gezien de beschreven confrontatie in combinatie met deze medische informatie en de aard van de relatie tussen [naam vriend moeder slachtoffer] en het slachtoffer zoals door [naam vriend moeder slachtoffer] zelf omschreven, stelt de rechtbank vast dat een vergoeding voor schokschade toewijsbaar is. Ten aanzien van de hoogte van de vergoeding overweegt de rechtbank als volgt.
Ter zitting is naar voren gekomen dat [naam vriend moeder slachtoffer] diverse maanden na de confrontatie met de daad van verdachte, tevens is geconfronteerd met het overlijden van zijn vriendin, de moeder van het slachtoffer. Nadat hij geen contact met haar kon krijgen, is hij naar haar woning gegaan, waar hij haar dood heeft aangetroffen. Niet is uit te sluiten dat zijn psychische klachten ook ten dele verband houden met het overlijden van de moeder van het slachtoffer, de ingebrachte medische verklaring geeft hierover in ieder geval geen nadere duiding. Dat het overlijden van de moeder van het slachtoffer rechtstreeks verband houdt met het strafbare feit ten gevolge waarvan haar zoon is overleden, is weliswaar gesteld, maar niet onderbouwd. Gelet hierop en gezien de aard van de relatie tussen [naam vriend moeder slachtoffer] en het slachtoffer, die qua duur en intensiteit anders was dan de relatie tussen de moeder en het slachtoffer, ziet de rechtbank reden om de hoogte van de vergoeding van de schokschade naar billijkheid te schatten op te een bedrag van € 5.000,- en de vordering voor het overige deel niet-ontvankelijk te verklaren.
Gelet op het vorenstaande ziet de rechtbank aanleiding om aan verdachte op basis van het bepaalde in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de verplichting op te leggen tot betaling aan de Staat van het toe te wijzen bedrag ten behoeve van genoemde benadeelde partijen, eveneens met wettelijke rente. De vergoeding van eventuele proceskosten is daar niet bij ingegrepen.
In de duur van de opgelegde gevangenisstraf en het daarop volgende traject van de terbeschikkingstelling, ziet de rechtbank aanleiding de duur van de gijzeling enigszins te matigen tot na te melden aantal dagen.

9.De vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling

(v.i. nummer 99.000566.36)

Het hof heeft verdachte op 19 september 2018 in de zaak met parketnummer 21-006871-17 veroordeeld tot een gevangenisstraf van 6 jaar. Zoals hierboven reeds is opgenomen, is verdachte op 28 februari 2021 voorwaardelijk in vrijheid gesteld. Daarbij is als algemene voorwaarde gesteld dat verdachte zich tijdens de proeftijd niet schuldig zal maken aan een strafbaar feit.
De officier van justitie vordert volledige herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling (hierna: v.i.).
De raadsman heeft gepleit voor afwijzing van de vordering. Hij heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte behandeling nodig heeft en dat de tbs-maatregel daarom zo snel als mogelijk moet ingaan.
Overweging van de rechtbank
Op grond van het bewezenverklaarde, zoals hierboven uiteengezet, is komen vast te staan dat verdachte zich tijdens de proeftijd van de v.i. opnieuw schuldig heeft gemaakt aan een levensdelict. Hij was een gewaarschuwd man en is desondanks ernstig de fout in gegaan. De consequenties hiervan komen geheel voor zijn rekening. Dat herroeping van de v.i. gevolgen zal hebben voor de startdatum van de tbs-behandeling noopt de rechtbank niet tot een ander oordeel. De rechtbank zal de vordering voor de volledige duur van 680 dagen toewijzen.

10.De toegepaste wettelijke bepalingen

De oplegging van de straf en/of maatregel is gegrond op de artikelen 36f, 37a, 37b, 287 van het Wetboek van Strafrecht.

11.De beslissing

De rechtbank:
 verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde, zoals vermeld onder ‘De bewezenverklaring’, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert het strafbare feit zoals vermeld onder ‘De kwalificatie van het bewezenverklaarde’;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
10 (tien) jaren;
 beveelt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
 gelast dat verdachte ter beschikking wordt gesteld en beveelt dat hij van overheidswege zal worden verpleegd;
Vordering benadeelde partij [naam moeder slachtoffer]
 veroordeelt verdachte tot betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partij
[naam moeder slachtoffer] van € 3.094,98 aan materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente over € 2.922,30 vanaf 13 augustus 2022, over € 5,49 vanaf 9 juni 2022 en over € 10,00 vanaf 4 juni 2022 telkens tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald;
 veroordeelt verdachte tot betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partij
[naam moeder slachtoffer] van € 25.500 aan smartengeld, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 30 mei 2022 tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald. Hiervan bestaat € 17.500,- uit affectieschade en € 8.000,- uit shockschade;
 verklaart de benadeelde partij [naam moeder slachtoffer] voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering tot smartengeld;
 veroordeelt verdachte in de kosten die de benadeelde [naam moeder slachtoffer] in deze procedure heeft gemaakt en de kosten die namens de benadeelde partij mogelijk nog moeten worden gemaakt om het toegewezen bedrag betaald te krijgen, tot vandaag begroot op nul;
 legt aan verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van benadeelde partij [naam moeder slachtoffer] een bedrag te betalen van in totaal € 3.094,98 aan materiële schade en een bedrag van € 25.500,- aan smartengeld, beide vermeerderd met de wettelijke rente tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald. Daarbij geldt dat de datum voor de wettelijke rente van de materiële schade over € 2.922,30 ingaat op 13 augustus 2022, over € 5,49 ingaat op 9 juni 2022 en over € 10,00 ingaat op 4 juni 2022. De datum voor de rente van het smartengeld vangt aan op 30 mei 2022. Als dit totaalbedrag van € 28.594,98 niet wordt betaald, kunnen 59 dagen gijzeling worden toegepast zonder dat de betalingsverplichting vervalt;
 bepaalt daarbij dat met betaling aan de benadeelde partij in zoverre de betaling aan de Staat vervalt en omgekeerd;
Vordering benadeelde partij [naam vriend moeder slachtoffer]
 veroordeelt verdachte tot betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partij
[naam vriend moeder slachtoffer] van in totaal € 211,- aan materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente over € 58,90 vanaf 26 juli 2022 en over € 152,10 vanaf 1 juli 2022 telkens tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald;
 veroordeelt verdachte tot betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partij
[naam vriend moeder slachtoffer] van € 5.000,- aan smartengeld in de vorm van shockschade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 30 mei 2022 tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald;
 verklaart de benadeelde partij [naam vriend moeder slachtoffer] voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering tot smartengeld;
 veroordeelt verdachte in de kosten die de benadeelde [naam vriend moeder slachtoffer] in deze procedure heeft gemaakt en de kosten die namens de benadeelde partij mogelijk nog moeten worden gemaakt om het toegewezen bedrag betaald te krijgen, tot vandaag begroot op nul;
 legt aan verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van benadeelde partij [naam vriend moeder slachtoffer] een bedrag te betalen van in totaal € 211,- aan materiële schade en een bedrag van € 5.000,- aan smartengeld in de vorm van schokschade, beide vermeerderd met de wettelijke rente tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald. Daarbij geldt dat de datum voor de wettelijke rente van de materiële schade over € 58,90 vanaf 26 juli 2022 en over € 152,10 vanaf 1 juli 2022 aanvangt. De datum voor de rente van het smartengeld vangt aan op 30 mei 2022. Als dit totaalbedrag van € 5.211,- niet wordt betaald, kunnen 20 dagen gijzeling worden toegepast zonder dat de betalingsverplichting vervalt;
 bepaalt daarbij dat met betaling aan de benadeelde partij in zoverre de betaling aan de Staat vervalt en omgekeerd;
Vordering benadeelde partij [naam zus slachtoffer]
 veroordeelt verdachte tot betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partij
[naam zus slachtoffer] van € 1.495,- aan materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 25 juli 2022 tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald;
 veroordeelt verdachte in de kosten die de benadeelde partij [naam zus slachtoffer] in deze procedure heeft gemaakt en de kosten die de benadeelde partij mogelijk nog moet maken om het toegewezen bedrag betaald te krijgen, tot vandaag begroot op nul;
 legt aan verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van benadeelde partij [naam zus slachtoffer] een bedrag te betalen van € 1.495,- aan materiële schade. Dit wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 19 januari 2023 tot aan de dag dat het hele bedrag is betaald. Als dit bedrag niet wordt betaald, kunnen 8 dagen gijzeling worden toegepast zonder dat de betalingsverplichting vervalt;
 bepaalt daarbij dat met betaling aan de benadeelde partij in zoverre de betaling aan de Staat vervalt en omgekeerd;
vordering herroeping voorwaardelijke invrijheidsstelling
 wijst de vordering toe en beveelt dat de vrijheidsstraf die als gevolg van de toepassing van de regeling van voorwaardelijke invrijheidstelling niet ten uitvoer is gelegd in de zaak met parketnummer 21-006871-17, te weten 680 dagen gevangenisstraf, moet worden ondergaan (v.i
.-nummer 99.000566.36
).
Dit vonnis is gewezen door mr. P.J.C. Cremers, voorzitter, mr. A.M.P.T. Blokhuis en
mr. G. Edelenbos, rechters, in tegenwoordigheid van mr. H.J.M. Fransen, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 17 februari 2023.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door verbalisant [verbalisant] van de politie Oost-Nederland, district Noord- en Oost-Gelderland, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer 202206301057, onderzoek Scala, gesloten op 15 november 2022 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.Proces-verbaal van bevindingen p. 99 en de verklaring van verdachte afgelegd tijdens het onderzoek ter terechtzitting van 27 januari 2023.
3.Proces-verbaal van bevindingen p. 99-100 en proces-verbaal van bevindingen p. 102.
4.Proces-verbaal van doorzoeking p. 187-188, gelezen in onderlinge samenhang met het rapport van het NFI p. 1100 en 1103-1104.
5.Proces-verbaal van bevindingen p. 448-449.
6.Processen-verbaal van verhoor verdachte p. 32-34, 39-41, 44-45, de verklaring van verdachte afgelegd tijdens het onderzoek ter terechtzitting van 27 januari 2023, Letselrapportage t.a.v. verdachte van de GGD p. 1065.
7.Rapport van Forensisch Pathologisch Onderzoek van het NFI p. 1004-1006.
8.Voorlopig rapport Forensisch Pathologisch Onderzoek van het NFI p. 994.
9.Rapport Forensische Radiologie van UMC+ Maastricht p. 983-984.
10.Herzien rapport van het NFI p. 1109-1112.
11.Rapport souche-onderzoek van het NFI p. 1128 en 1132.
12.Herzien rapport van het NFI p. 1109-1112.
13.Proces-verbaal van bevindingen p. 426 en 435-440.