ECLI:NL:RBGEL:2023:7486

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
20 april 2023
Publicatiedatum
11 december 2024
Zaaknummer
287789.22
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een 23-jarige man wegens aanranding, mishandeling en schennis van de eerbaarheid

Op 20 april 2023 heeft de Rechtbank Gelderland een 23-jarige man veroordeeld tot een gevangenisstraf van 240 dagen wegens aanranding, mishandeling en schennis van de eerbaarheid. De zaak betreft een incident dat plaatsvond op 29 oktober 2022, waarbij de verdachte het 89-jarige slachtoffer heeft aangerand en mishandeld op een smal pad in het bos. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte het slachtoffer heeft gedwongen tot ontuchtige handelingen, haar heeft mishandeld door haar een duw te geven, en zich op een openbare plaats met ontbloot geslachtsdeel heeft vertoond. De rechtbank heeft de verklaringen van het slachtoffer als geloofwaardig beoordeeld, ondersteund door DNA-bewijs dat op de jas van het slachtoffer is aangetroffen. De verdachte ontkende opzet te hebben gehad, maar de rechtbank achtte zijn verklaring ongeloofwaardig. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de recidive van de verdachte, die eerder is veroordeeld voor vergelijkbare feiten, en de psychische stoornissen die hij vertoont. De rechtbank heeft besloten dat de verdachte ter beschikking moet worden gesteld met verpleging van overheidswege, gezien het hoge recidiverisico. Daarnaast is de benadeelde partij, het slachtoffer, in het gelijk gesteld in haar vordering tot schadevergoeding, die is toegewezen tot een bedrag van € 5.632,52 aan materiële schade en € 2.500,00 aan smartengeld, vermeerderd met wettelijke rente.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Zutphen
Parketnummer: 05.287789.22
Datum uitspraak : 20 april 2023
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie
tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedatum 1] 1999 in [geboorteplaats] , wonende aan de [adres] , [postcode] in [woonplaats] ,
op dit moment gedetineerd in de P.I. [verblijfplaats] .
Raadsvrouw: mr. J. Grabowsky, advocaat in 's-Gravenhage.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzittingen van 16 februari 2023 en 6 april 2023.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
Feit 1
hij op of omstreeks 29 oktober 2022 te [woonplaats] , althans in Nederland,
[slachtoffer] (geboren op [geboortedatum 2] 1933) door geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid, heeft gedwongen tot het plegen en/of dulden van een of meer ontuchtige handelingen door (terwijl hij zijn geslachtsdeel ontbloot had) onverhoeds die [slachtoffer] vast te pakken en/of vast te houden en/of de billen en/of heupen van die [slachtoffer] te betasten en/of in de borst van die [slachtoffer] te knijpen en/of die [slachtoffer] een duw te geven en/of (hierbij) voorbij te gaan aan de verbalen en/of non-verbale signalen van verzet/weerstand van die [slachtoffer] ;
Feit 2
hij op of omstreeks 29 oktober 2022 te [woonplaats] , althans in Nederland, [slachtoffer] (geboren op [geboortedatum 2] 1933) heeft mishandeld door die [slachtoffer] (met kracht) een duw te geven (waardoor die [slachtoffer] ten val is gekomen);
Feit 3
hij op of omstreeks 29 oktober 2022 te [woonplaats] , althans in Nederland, de eerbaarheid heeft geschonden op of aan een plaats, voor het openbaar verkeer bestemd, te weten het [plaats] , door door zich aldaar met ontbloot geslachtsdeel te bevinden en/of zijn ontblote geslachtsdeel te tonen.
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de ten laste gelegde feiten.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft bepleit om verdachte ten aanzien van feit 1 partieel vrij te spreken van het tonen van zijn geslachtsdeel en het duwen van aangeefster en integraal vrij te spreken van feiten 2 en 3. Verdachte ontkent namelijk te hebben geduwd en zijn geslachtsdeel opzettelijk te hebben getoond. Steunbewijs voor de verklaring van aangeefster op deze punten ontbreekt.
Beoordeling door de rechtbank
Aangeefster [slachtoffer] (geboren op [geboortedatum 2] 1933) heeft verklaard dat zij op 29 oktober 2022 met haar hond door het [plaats] in [woonplaats] liep toen er een jongen langs haar fietste. Op een gegeven moment kwam deze jongen terugfietsen en reed opnieuw langs haar. Toen zij in de bocht kwam zag zij de jongen op ongeveer 10 meter afstand staan met zijn penis uit zijn broek. Hij deed niks met zijn penis, die hing alleen maar uit zijn broek. Zij zag hem eerst naar zijn penis kijken en daarna naar haar. Het pad was erg smal en ze moest langs hem lopen.
Toen zij erlangs wilde lopen, greep de jongen haar vast. Hij stond met de voorzijde van zijn lichaam tegen de voorzijde van haar lichaam. Met zijn rechterhand pakte hij haar vast bij haar linkerbil en met zijn linkerhand pakte hij haar vast bij haar rechterbil. Zij voelde dat hij zijn heup hard tegen haar heup aandrukte. Omdat haar jas wat langer is en over haar billen valt, denkt aangeefster dat hij haar heeft aangeraakt bij haar jas. Zij zag dat voordat hij dat deed zijn geslachtsdeel nog uit zijn broek hing. Aangeefster kon geen kant op. Zij hoorde vervolgens haar hond hard blaffen, waarop de jongen haar heel hard wegduwde en zij op de grond viel. Hierdoor beschadigde haar bril, had zij letsel aan haar gezicht en een flinke wond in haar onderbeen, waar zij enorme pijn van ondervond. [2] De politie trof op de plaats waar aangeefster zou zijn aangevallen een plas bloed aan. [3]
De jas van aangeefster is ter hoogte van de heup bemonsterd voor DNA-onderzoek. Het is een miljard keer waarschijnlijker dat het DNA op de jas van verdachte is dan van een willekeurig onbekend persoon. [4]
Verdachte heeft verklaard dat hij met zijn geslachtsdeel uit zijn broek stond toen aangeefster de hoek om kwam lopen. Toen aangeefster hem wilde passeren pakte hij haar rechterborst vast. Hij schrok van de hond. [5]
Voldoende bewijs
De rechtbank stelt op basis van voornoemde bewijsmiddelen vast dat het DNA van verdachte is aangetroffen op de jas van aangeefster, ter hoogte van de heup.
De verklaring van de aangeefster vindt in belangrijke mate steun in andere bewijsmiddelen, namelijk het DNA van verdachte op de jas van aangeefster ter hoogte van de heup, de geneeskundige verklaring, de bevindingen van de politie en – op een aantal punten – de verklaring van verdachte. De rechtbank acht dan ook de aanranding en de mishandeling bewezen.
Opzet schennispleging
Verdachte heeft verklaard dat hij geen opzet had op het tonen van zijn penis aan aangeefster. Hij stond te plassen en schrok toen aangeefster de hoek om kwam lopen. Het lukte hem niet om zijn penis op tijd weer in zijn broek te krijgen. De rechtbank vindt de verklaring van verdachte op dit punt ongeloofwaardig. Uit de verklaring van aangeefster blijkt niet dat verdachte schrok toen hij aangeefster zag. Zij verklaart dat hij eerst naar zijn penis keek en toen naar haar, waarna hij haar vervolgens – met zijn penis nog uit zijn broek – heeft vastgepakt en zijn heup hard tegen haar heup drukte. Deze verklaring van aangeefster wordt, met name op het punt van het vastpakken, gesteund door het DNA dat is aangetroffen op de jas van aangeefster, ter hoogte van haar heup en dat van verdachte afkomstig blijkt te zijn. De rechtbank vindt op basis hiervan bewezen dat verdachte opzettelijk zijn penis uit zijn broek heeft gelaten en getoond aan aangeefster.

3.De bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, te weten dat:
Feit 1
hij op
of omstreeks29 oktober 2022 te [woonplaats]
, althans in Nederland,
[slachtoffer] (geboren op [geboortedatum 2] 1933) door geweld
of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid, heeft gedwongen tot het
plegen en/ofdulden van
een of meerontuchtige handelingen door,
(terwijl hij zijn geslachtsdeel ontbloot had
), onverhoeds die [slachtoffer] vast te pakken en
/ofvast te houden en
/ofde billen en
/ofheupen van die [slachtoffer] te betasten en
/ofin de borst van die [slachtoffer] te knijpen en
/ofdie [slachtoffer] een duw te geven en
/of(hierbij) voorbij te gaan aan de verbale
n en/of non-verbalesignalen van verzet/weerstand van die [slachtoffer] ;
Feit 2
hij op
of omstreeks29 oktober 2022 te [woonplaats] ,
althans in Nederland,[slachtoffer] (geboren op [geboortedatum 2] 1933) heeft mishandeld door die [slachtoffer] (met kracht) een duw te geven,
(waardoor die [slachtoffer] ten val is gekomen
);
Feit 3
hij op
of omstreeks29 oktober 2022 te [woonplaats]
, althans in Nederland, de eerbaarheid heeft geschonden op
of aaneen plaats, voor het openbaar verkeer bestemd, te weten het [plaats] , door
doorzich aldaar met ontbloot geslachtsdeel te bevinden en
/ofzijn ontblote geslachtsdeel te tonen.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
Eendaadse samenloop van
feit 1:
feitelijke aanranding van de eerbaarheid
feit 2:
mishandeling
feit 3:
schennis van de eerbaarheid op of aan een plaats, voor het openbaar verkeer bestemd

5.De strafbaarheid van de feiten

De feiten zijn strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk is geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

7.De overwegingen ten aanzien van straf en maatregel

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van tien maanden, met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft gezeten. De officier van justitie heeft daarnaast geëist dat aan verdachte de maatregel terbeschikkingstelling (hierna: tbs-maatregel) met dwangverpleging wordt opgelegd. Hij heeft zich hierbij op het standpunt gesteld dat er sprake is van een misdrijf dat is gericht tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen, zodat de duur van de tbs-maatregel ongemaximeerd zal zijn. Tot slot heeft de officier van justitie gevorderd dat een gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel als bedoeld in artikel 38z van het Wetboek van Strafrecht wordt opgelegd.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft bepleit dat aan verdachte een onvoorwaardelijke straf gelijk aan de duur van het voorarrest en een tbs-maatregel met voorwaarden in een forensisch psychiatrische kliniek wordt opgelegd.
De beoordeling door de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf rekening gehouden met de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard en de omstandigheden waaronder dit is begaan. De rechtbank heeft verder rekening gehouden met de persoon en de omstandigheden van verdachte, waarbij onder meer is gelet op:
  • het uittreksel justitiële documentatie van 21 februari 2023;
  • een psychiatrisch onderzoek Pro Justitia van 29 maart 2023;
  • een psychologisch onderzoek Pro Justitia van 17 maart 2023;
  • het reclasseringsadvies van 3 april 2023.
De ernst van de feiten
Verdachte heeft het 89-jarige slachtoffer op een smal pad in het bos aangerand en mishandeld. Het slachtoffer heeft doodsangsten uitgestaan. Eerst dacht zij dat ze zou worden verkracht en toen zij vervolgens al bloedend werd achtergelaten, vreesde ze voor haar leven. Verdachte heeft op een brute wijze inbreuk gemaakt op de lichamelijke en psychische integriteit van het oudere en alleen al daardoor kwetsbare slachtoffer. Daarbij heeft hij ook de gevoelens van veiligheid aangetast, niet alleen van het slachtoffer, maar ook van andere mensen die horen en lezen over dit feit en die zich hierdoor minder veilig kunnen voelen in hun eigen omgeving.
De persoon van de verdachte
Uit het strafblad van verdachte blijkt dat hij in mei 2021 eerder is veroordeeld voor vier aanrandingen, waarvoor een gevangenisstraf van 284 dagen en tbs met voorwaarden is opgelegd. Er is dus sprake van recidive.
Toerekeningsvatbaarheid
Volgens de deskundigen lijdt verdachte aan een psychische stoornis in de vorm van een andere gespecificeerde persoonlijkheidsstoornis met borderline, schizotypische, narcistische en antisociale trekken en aan een stoornis in cannabisgebruik. Verder is verdachte mogelijk lijdende aan frotteurisme, exhibitionisme en een andere gespecificeerde parafilie met een seksuele voorkeur voor oudere vrouwen. Over deze seksuele stoornissen bestaat echter geen zekerheid. Deze stoornissen waren tevens aanwezig ten tijde van het plegen van het tenlastegelegde.
Het is aannemelijk dat deze seksuele voorkeur voor lichamelijk contact (frotteurisme), zichzelf tonen (exhibitionisme) en oudere vrouwen een rol hebben gespeeld in het tenlastegelegde, maar deze diagnoses zijn niet met zekerheid te stellen en verdachte gaf zelf geen inzicht in een dergelijke relatie. Als zodanig kan de psycholoog geen adviezen geven over de toerekeningsvatbaarheid. Ook de psychiater heeft geen zicht gekregen op de seksualiteitsbeleving. Op grond van de persoonlijkheidsstoornis die de psychiater wel heeft kunnen vaststellen, is enige doorwerking echter toch aannemelijk. De psychiater acht het denkbaar dat een gebrekkige impulsbeheersing, irritatie en een lacunaire gewetensfunctie vanuit zijn persoonlijkheidsproblematiek een oorzakelijke rol kunnen hebben gespeeld. Toch blijft dan de vraag open waarom verdachte nu juist op dat moment tot het hem ten laste gelegde kwam. Het lijkt aannemelijk dat een eventuele parafiele stoornis van verdachte relevanter zou zijn ten aanzien van de totstandkoming van het ten laste gelegde, maar de psychiater heeft daarover geen zekerheid. Met betrekking tot de vraag in hoeverre het gebruik van cannabis (en/of spice) heeft doorgewerkt, merkt de psychiater op dat verdachte voorafgaand aan eerdere aanrandingen ook had geblowd en zich dus terdege bewust moet zijn geweest van de mogelijke gevolgen daarvan. De psychiater adviseert daarom al met al de feiten in verminderde mate aan verdachte toe te rekenen, maar kan die doorwerking verder niet preciseren.
De rechtbank neemt de conclusie over van de psychiater om de feiten in verminderde mate aan verdachte toe te rekenen.
Recidiverisico en behandelkader
Volgens de deskundigen is er een zeer hoog recidiverisico op zedendelicten.
Ondanks onduidelijkheid over de precieze diagnoses en de onmogelijkheid om te adviseren over de toerekeningsvatbaarheid lijkt het de psycholoog vanuit het (waarschijnlijk) zeer hoge recidiverisico wenselijk om verdachte te plaatsen in een forensische psychiatrische kliniek (FPK) om hem te laten behandelen voor zijn persoonlijkheidspathologie, verslaving en waarschijnlijk aanwezige seksuele stoornissen. Daarbij is ook procesdiagnostiek van belang, waarbij verdachte samen met een seksuoloog verder onderzoek doet naar zijn seksuele voorkeuren in samenhang met zijn delictgedrag. De psycholoog onthoudt zich hierbij van advies over de vraag of verdachte voldoende vanuit de maatregel tbs met voorwaarden in een FPK zou kunnen worden behandeld. Dit vanwege de onduidelijkheid over de precieze diagnoses van verdachte en de onduidelijkheid over de doorwerkingen van deze diagnoses in het tenlastegelegde.
Ook volgens de psychiater is de kans dat verdachte opnieuw een zedendelict pleegt zeer hoog. Dat komt enerzijds door de persoonlijkheidsstoornis van verdachte, maar mogelijk ook door een parafiele stoornis. Dat verdachte opnieuw geen inzicht verschaft in de totstandkoming van dit feit, maar ook niet in de totstandkoming van de delicten uit de eerdere veroordeling, gecombineerd met een zeer hoog risico op recidive in de vorm van een zedendelict, compliceert de behandeling en maakt het volgens de psychiater ingewikkeld om de kans op herhaling te verkleinen. Verdachte was in het kader van een tbs met voorwaarden opgenomen op FPA De Boog. Nu hij ten tijde van die maatregel is gerecidiveerd en het risico op nieuwe feiten als zeer hoog wordt ingeschat, is het volgens de psychiater op zich voor de hand liggend op te schalen naar het kader van tbs met verpleging. De psychiater ziet echter nog wel enige ruimte om te verkennen of het geschetste interventieadvies toch nog uitvoerbaar is in het kader van een (nieuwe) tbs met voorwaarden. Als verdachte echter bij voorbaat onvoldoende in staat lijkt, dan wel later blijkt, te profiteren van dit behandelaanbod, of indien hij zich structureel niet kan conformeren aan de voorwaarden (inclusief een zeer terughoudend verlofbeleid), dan blijft geen andere optie over dan aan verdachte een tbs-maatregel met dwangverpleging op te leggen.
Uit het reclasseringsrapport van 3 april 2023 volgt dat de reclassering niet voldoende mogelijkheden ziet om de hoog ingeschatte risico’s voldoende te beheersen in het kader van tbs met voorwaarden, ook niet middels een opname in een hoger beveiligde kliniek. Gedurende zijn lange behandeling in de FPA is duidelijk geworden dat binnen het huidige tbs-kader onvoldoende zicht is te krijgen op de delictgerelateerde risicofactoren. Daardoor is wat de reclassering betreft geen adequaat recidivepreventieplan op te stellen.
Oordeel rechtbank
In 2021 is aan verdachte de maatregel tbs met voorwaarden opgelegd. Gebleken is dat deze maatregel na bijna twee jaar niet het gewenste effect heeft gehad en dat verdachte zelfs tijdens deze maatregel opnieuw de fout in is gegaan. Deze maatregel heeft dus te weinig structuur en veiligheid kunnen bieden. Bovendien blijkt uit de stukken dat verdachte tijdens deze behandeling op de FPA geregeld kinderlijk gedrag vertoonde, geen openheid gaf over zijn seksuele relaties, middelen bleef gebruiken en matig mee werkte met de behandeling.
Het gaat hier om een zeer ernstig zedenfeit, waarbij verdachte totaal geen inzicht geeft in wat hem beweegt en hoe dit tot stand heeft kunnen komen. De rechtbank heeft er geen vertrouwen in dat een tbs met voorwaarden dit keer wel het gewenste effect zal hebben. Te meer nu de reclassering heeft aangegeven verdachte hierin niet te kunnen begeleiden.
De rechtbank acht daarom ter zake van de onder feit 1 bewezenverklaarde aanranding oplegging van de maatregel van terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege noodzakelijk. Aan alle voorwaarden voor oplegging van deze vergaande maatregel is voldaan. Dat geldt gezien het vorenstaande ook voor de voorwaarde dat de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen het opleggen van de maatregel eist. De rechtbank merkt de gepleegde aanranding aan als een misdrijf dat is gericht tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van aangeefster, waardoor de maatregel ongemaximeerd wordt opgelegd.
Nu de duur van de op te leggen tbs-maatregel ongemaximeerd is, ziet de rechtbank onvoldoende aanleiding om een gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel als bedoeld in artikel 38z van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.
Gevangenisstraf
De rechtbank houdt bij de strafoplegging rekening met de straffen die in vergelijkbare zaken worden opgelegd. De rechtbank acht gelet op de ernst van de bewezenverklaarde feiten, het strafblad van verdachte en de verminderde toerekeningsvatbaarheid van verdachte, het opleggen van een gevangenisstraf voor de duur van 240 dagen passend en geboden. De tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, zal hierop in mindering worden gebracht.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.

8.De beoordeling van de civiele vordering

De benadeelde partij [slachtoffer] heeft in verband met de feiten 1 en 2 een vordering tot schadevergoeding ingediend. De benadeelde partij vordert € 5.635,61 aan materiële schade en € 4.000,00 aan smartengeld, allebei vermeerderd met de wettelijke rente. Verder is om oplegging van de schadevergoedingsmaatregel verzocht.
Standpunten
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij kan worden toegewezen, met toekenning van de wettelijke rente, en vordert oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering voor wat betreft de kosten voor het brengen van aangeefster naar de kapper, het kerstfeest en ouderencentrum moet worden afgewezen en dat het smartengeld moet worden gematigd.
Overweging van de rechtbank
Materiële schade
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. De schadeposten zijn (verder) voldoende onderbouwd en komen de rechtbank redelijk voor. Voor deze schade is verdachte naar burgerlijk recht aansprakelijk. De gevorderde reiskosten (€ 1,72) en parkeerkosten (€ 1,37) om aangifte te doen zal de rechtbank toewijzen, echter niet als materiële schade maar als proceskosten. Daarom is de rechtbank van oordeel dat de vordering voor zover deze ziet op materiële schade tot een hoogte van € 5.632,52 kan worden toegewezen.
Smartengeld
De benadeelde partij heeft volgens artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek (BW) recht op vergoeding van smartengeld, onder meer in het geval dat de benadeelde partij lichamelijk letsel heeft opgelopen en/of de benadeelde partij op andere wijze in de persoon is aangetast.
Om te spreken van een aantasting in persoon op andere wijze moet sprake zijn van geestelijk letsel of een diepe inbreuk op de persoonlijke levenssfeer, persoonlijke integriteit of een fundamenteel recht.
Op basis van de genoemde bewijsmiddelen en wat ter zitting over de vordering is besproken, stelt de rechtbank vast dat de benadeelde partij door de bewezenverklaarde feiten 1 en 2 schade heeft geleden die binnen voormelde categorieën van artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek valt. Door feiten 1 en 2 heeft de benadeelde immers lichamelijk letsel en geestelijk letsel opgelopen. De benadeelde had een open beenwond, blauwe plekken en schrammen in het gezicht en de handen. Het herstel van benadeelde heeft zo’n twee maanden geduurd, waarbij zij volledig afhankelijk van anderen was. Als gevolg van het handelen van verdachte heeft benadeelde bovendien doodsangsten uitgestaan, kon zij slecht slapen, had ze herbelevingen en durfde zij niet alleen te zijn. Dit is aan verdachte toe te rekenen. De rechtbank houdt rekening met de aard en de ernst van de feiten en de bedragen die Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen toewijzen. Naar maatstaven van billijkheid zal zij het smartengeld op een bedrag van € 2.500,00 vaststellen. De rechtbank verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Verdachte is vanaf 29 oktober 2022 wettelijke rente over het toegewezen bedrag verschuldigd.
De rechtbank ziet aanleiding om op grond van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de schadevergoedingsmaatregel aan verdachte op te leggen. Verdachte wordt verplicht het aan de benadeelde partij toegewezen bedrag aan de Staat te betalen. Eventueel toegekende proceskosten zijn daar niet bij inbegrepen.

9.De toegepaste wettelijke bepalingen

De oplegging van de straf en maatregel is gegrond op de artikelen 36f, 37a, 37b, 55, 57, 239, 246 en 300 van het Wetboek van Strafrecht.

10.De beslissing

De rechtbank:
 verklaart bewezen dat verdachte de ten laste gelegde feiten, zoals vermeld onder ‘De bewezenverklaring’, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert de strafbare feiten zoals vermeld onder ‘De kwalificatie van het bewezenverklaarde’;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
240 dagen;
 beveelt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
 gelast dat verdachte ter zake van feit 1
ter beschikking wordtgesteld en beveelt dat hij
van overheidswege zal worden verpleegd;
  • veroordeelt verdachte in verband met de feiten 1 en 2 tot betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partij
  • veroordeelt verdachte in de kosten die de benadeelde partij in deze procedure heeft gemaakt en de kosten die de benadeelde partij mogelijk nog moet maken om het toegewezen bedrag betaald te krijgen, tot vandaag begroot op
 verklaart de benadeelde partij
[slachtoffer]voor het
overige niet-ontvankelijkin de vordering tot smartengeld;
  • legt aan verdachte de verplichting op om aan
  • bepaalt daarbij dat met betaling aan de benadeelde partij in zoverre de betaling aan de Staat vervalt en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.F. Gielissen (voorzitter), mr. T.C. Henniphof en mr. A.M.P.T. Blokhuis, rechters, in tegenwoordigheid van mr. T.J. Schoen, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 20 april 2023.
mr. M.F. Gielissen en mr. T.J. Schoen zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door [verbalisant] van de politie Oost-Nederland, Dienst Regionale Recherche, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer PL0600-2022502356, gesloten op 20 januari 2023 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.Het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer] , p. 14 (digitaal paginanummer 82); het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer] , p. 18 (digitaal paginanummer 87); De geneeskundige verklaring, p. 36 en 37 (digitale paginanummers 105 en 106).
3.Het proces-verbaal van bevindingen, p. 1 (digitaal paginanummer 69).
4.Het NFI-rapport, p. 43, 45 en 46 (digitale paginanummers 111, 113 en 114).
5.De verklaring van verdachte ter terechtzitting van 6 april 2023.