ECLI:NL:RBGEL:2023:7376

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
22 maart 2023
Publicatiedatum
24 mei 2024
Zaaknummer
9877533 \ CV EXPL 22-3501
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ambtshalve toetsing van een kredietovereenkomst in het kader van consumentenbescherming

In deze zaak, uitgesproken door de kantonrechter mr. D. Vergunst op 22 maart 2023, gaat het om een vordering van ING Bank N.V. tegen een gedaagde partij die niet is verschenen. De procedure is gestart naar aanleiding van een tussenvonnis van 10 augustus 2022, waarin de eisende partij werd opgedragen om de stellingen in de dagvaarding nader toe te lichten. De gedaagde partij had een betaalrekening en een creditcard bij de eisende partij, maar er was sprake van een ongeoorloofde roodstand op de betaalrekening. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de creditcardovereenkomst een kredietovereenkomst is die ambtshalve moet worden getoetst aan de dwingende bepalingen van het Europees consumentenrecht. De eisende partij had gesteld dat de gedaagde partij de bedragen binnen een maand moest terugbetalen, maar de kantonrechter oordeelt dat deze constructie niet voldoet aan de wettelijke vereisten voor een kredietovereenkomst. De eisende partij wordt in de gelegenheid gesteld om nadere informatie te verstrekken over de kredietovereenkomst en de bijbehorende kosten. De zaak is aangehouden voor verdere beoordeling en de eisende partij moet de gedaagde partij oproepen voor de rolzitting.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK GELDERLAND
Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Arnhem
zaakgegevens 9877533 \ CV EXPL 22-3501 \ 676 \ 40141
uitspraak van 22 maart 2023
vonnis
in de zaak van
de naamloze vennootschap ING Bank N.V.
gevestigd te Amsterdam
eisende partij
gemachtigde Flanderijn
tegen
[gedaagde]
wonende te [woonplaats]
gedaagde partij
niet verschenen

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 10 augustus 2022 en het daarin genoemde processtuk
- de akte uitlaten van de eisende partij.
1.2.
Bij tussenvonnis is de eisende partij bevolen om de stellingen in de dagvaarding nader toe te lichten, zodat de kantonrechter in staat is om te beoordelen of de vordering onrechtmatig of ongegrond is en daarbij te beslissen of er aanleiding is om het Europees consumentenrecht ambtshalve toe te passen. De eisende partij heeft vervolgens bij akte op het tussenvonnis gereageerd.
1.3.
Daarna is vonnis bepaald.

2.De verdere beoordeling

2.1.
Omdat de voorgeschreven termijnen en formaliteiten in acht zijn genomen, wordt tegen de gedaagde partij verstek verleend.
2.2.
Aan de hand van het gestelde in de dagvaarding en de akte van de eisende partij is de vordering getoetst aan de dwingende bepalingen van het Europees consumentenrecht. Daaromtrent wordt het volgende overwogen.
2.3.
De gedaagde partij heeft op of omstreeks 12 augustus 2019 een betaalrekening bij de eisende partij geopend. Het was niet geoorloofd op die bankrekening rood te staan. Op 8 oktober 2019 heeft de gedaagde partij ook een creditcard ontvangen. Het betrof een Studenten Creditcard zonder gespreid betalen met een limiet van € 1.000,00. Het bedrag dat de gedaagde partij besteedde, moest altijd binnen een maand terugbetaald worden.
2.4.
Anders dan de eisende partij is de kantonrechter van oordeel dat door verstrekking van de creditcard wel een kredietovereenkomst tot stand is gekomen die ambtshalve getoetst moet worden. Dit wordt hierna toegelicht.
2.5.
Volgens art. 7:57 BW is een kredietovereenkomst een overeenkomst waarbij een kredietgever aan een consument krediet verleent of toezegt in de vorm van uitstel van betaling, een lening of een andere, soortgelijke betalingsfaciliteit. In het onderhavige geval heeft de gedaagde partij krediet verkregen in de vorm van uitstel van betaling, nu hij met zijn creditcard bedragen kon opnemen die hij niet direct terug hoefde te betalen. De creditcardovereenkomst is dus wel degelijk een kredietovereenkomst, zodat op grond van art. 7:58 lid 1 BW titel 7.2A BW van toepassing is.
2.6.
Door erop te wijzen dat de creditcardbestedingen binnen één maand moesten worden terugbetaald, doet de eisende partij - zo begrijpt de kantonrechter - een beroep op de uitzondering van art. 7:58 lid 2, aanhef en onder d BW. Deze uitzondering is echter niet van toepassing. Onder de “rekening” die in die uitzondering wordt genoemd, valt namelijk niet een creditcard of creditcardnummer (Kamerstukken II 2009/10, 32339, nr, 3, p. 29). Een aan de creditcard gekoppelde rekening kan daar wel onder vallen. Voor zover dit echter de betaalrekening zou betreffen, geldt dat een roodstand op die rekening volgens de eisende partij niet geoorloofd is. Ook dan is dus geen sprake van de uitzondering.
2.7.
Gelet op het vorenstaande geldt dat de creditcardovereenkomst een krediet betreft dat ambtshalve getoetst moet worden. Weliswaar is aan de vordering ten grondslag gelegd dat sprake is van een ongeoorloofde roodstand op een betaalrekening, maar in de kern vindt die ongeoorloofde roodstand haar oorsprong in de creditcardovereenkomst. De door de eisende partij toegepaste constructie komt er immers op neer dat het openstaande saldo van bestedingen die met de creditcard zijn gedaan (eigenlijk louter administratief) is overgeheveld naar de betaalrekening. Hoewel een roodstand op die rekening volgens de eisende partij niet is toegelaten, vindt de overheveling toch ook plaats als het saldo op de betaalrekening niet toereikend is om de verschuldigde bedragen te voldoen. Een aldus ontstane roodstand op de betaalrekening is daarmee in wezen niets anders dan een betalingsachterstand met betrekking tot de creditcard (en zou de eisende partij betaling van die achterstand vorderen, dan zou ook ambtshalve toetsing van de creditcardovereenkomst plaatsvinden). Het is niet de bedoeling de ambtshalve toetsing - en de daarmee beoogde consumentenbescherming - te omzeilen door voor de constructie te kiezen die de eisende partij gebruikt. Zoals in het tussenvonnis van 10 augustus 2022 ook is overwogen, is dat vastgelegd in art. 7:73 lid 2 BW.
2.8.
Overigens is ook de uitzondering van art. 7:58 lid 2, aanhef en onder e BW niet van toepassing. Gesteld noch gebleken is namelijk dat sprake is van een kredietovereenkomst zonder rente en andere kosten of van een kredietovereenkomst met onbetekenende kosten. Als gevolg van de door de eisende partij gehanteerde constructie bedraagt de rente die moet worden betaald over creditcardbestedingen die niet binnen één maand worden terugbetaald namelijk 10-14%.
2.9.
Ambtshalve toetsing van de creditcardovereenkomst kan ertoe leiden dat de creditcardovereenkomst moet worden vernietigd (bijvoorbeeld als geoordeeld wordt dat sprake is van schending van informatieverplichtingen en/of de kredietwaardigheidstoets). In geval van een vernietiging zal de gedaagde partij wel de met de creditcard gedane bestedingen aan de eisende partij moeten terugbetalen, maar is hij geen rente of kosten voor het krediet aan de eisende partij verschuldigd. Eventueel al door hem betaalde rente en kosten moeten dan in mindering worden gebracht op het terug te betalen krediet.
2.10.
Gelet op het vorenstaande zal de eisende partij in de gelegenheid worden gesteld nadere informatie aan te leveren in het kader van de ambtshalve toetsing. Het gaat dan onder meer om gegevens omtrent de informatieverplichtingen en de kredietwaardigheidstoets. De eisende partij wordt ook in de gelegenheid gesteld een berekening aan te leveren van haar vordering voor het geval tot vernietiging van de kredietovereenkomst wordt overgegaan. In dat geval dient de eisende partij te onderbouwen welk(e) bedrag(en) de gedaagde partij aan krediet heeft opgenomen, welk(e) bedrag(en) hij in totaal heeft betaald, ook op grond van de met hem gesloten betalingsregelingen en welk(e) bedrag(en) aan rente en kosten in totaal aan hem in rekening zijn gebracht.
2.11.
Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.

3.De beslissing

De kantonrechter
3.1.
stelt de eisende partij in de gelegenheid om bij akte de informatie te verstrekken die gevraagd wordt in 2.10 van dit vonnis;
3.2.
verwijst de zaak daartoe naar de rolzitting van acht weken na de datum van dit vonnis;
3.3.
bepaalt dat, als de eisende partij de eis of de gronden daarvan verandert of vermeerdert, zij dit vonnis en hetgeen op grond daarvan in het geding wordt gebracht aan de gedaagde partij moet betekenen en de gedaagde partij moet oproepen om te verschijnen op de hiervoor genoemde rolzitting;
3.4.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door de kantonrechter mr. D. Vergunst en in het openbaar uitgesproken op 22 maart 2023