ECLI:NL:RBGEL:2023:7322

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
25 april 2023
Publicatiedatum
18 april 2024
Zaaknummer
10141213 BH VERZ 22-6296 / 10437207 BH VERZ 23-10987
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid van de voormalig bewindvoerder voor schadevergoeding en bijzondere bijstand

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Gelderland op 25 april 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen rechthebbenden en hun voormalig bewindvoerder. De rechthebbenden hebben de voormalig bewindvoerder aansprakelijk gesteld voor schade die zij hebben geleden tijdens het bewind, met name in verband met de openbare verkoop van hun woonark en het niet tijdig aanvragen van bijzondere bijstand. De rechthebbenden vorderden een schadevergoeding van € 25.000,-, maar de voormalig bewindvoerder heeft verweer gevoerd en de vorderingen afgewezen.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat de voormalig bewindvoerder tekort is geschoten in zijn zorgplicht, maar dat er geen causaal verband is tussen deze tekortkomingen en de schade die de rechthebbenden hebben geleden. De rechthebbenden hebben niet aangetoond dat het niet betalen van de hypotheekrente door de voormalig bewindvoerder de enige reden was voor de openbare verkoop van de woonark. De rechter heeft ook geoordeeld dat de voormalig bewindvoerder niet tekort is geschoten in de huurbetalingen en dat de aanvraag voor bijzondere bijstand niet correct is behandeld, maar dat dit niet volledig aan de bewindvoerder kan worden toegerekend.

Uiteindelijk heeft de kantonrechter de vordering tot schadevergoeding afgewezen, maar heeft hij wel geoordeeld dat de voormalig bewindvoerder een bedrag van € 2.595,01 aan de rechthebbenden moet vergoeden, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf 14 april 2021, in verband met fouten bij het aanvragen van bijzondere bijstand voor de kosten van bewindvoering over de jaren 2017 tot en met 2019. De kosten van het geding zijn eveneens voor rekening van de voormalig bewindvoerder.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team bewind en erfrecht
Zittingsplaats Zutphen
zaakgegevens 10141213 BH VERZ 22-6296 / 10437207 BH VERZ 23-10987
registernummer: BM 35323 / BM 35324

beschikking van de kantonrechter van 25 april 2023

in de zaak van

[naam rechthebbende 1] ,

geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] , en
[naam rechthebbende 2],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
beiden wonende te [postcode en woonplaats] , [straat en huisnummer] ,
hierna ook te noemen: rechthebbenden,
gemachtigde: mr. E.A.M. Brugman, advocaat te Berghem,
over wier goederen tot 1 juli 2020 de bewindvoerder was:

[naam voormalig bewindvoerder] ,

correspondentieadres: [postcode en plaats] , [postbus] ,
hierna te noemen: voormalig bewindvoerder.

De procedure

De kantonrechter heeft kennis genomen van:
  • de brieven van de rechtbank Gelderland van 19 januari 2021;
  • het schadeverzoek van rechthebbenden, ontvangen op 26 februari 2021;
  • de brief van de rechtbank Gelderland van 4 maart 2021;
  • het aanvullend schadeverzoek met bijlagen, ontvangen op 30 maart 2021;
  • de reactie van de voormalig bewindvoerder, ontvangen op 15 april 2021;
  • de brief van de rechtbank Gelderland van 22 april 2021;
  • de reactie van de voormalig bewindvoerder met bijlagen, ontvangen op 11 mei 2021;
  • de akte wijziging en vermeerdering eis van de gemachtigde van rechthebbenden met
  • de reactie van de voormalig bewindvoerder met bijlagen, ontvangen op
15 november 2022;
- de aanvullende reactie van de voormalig bewindvoerder met bijlagen, ontvangen op
25 november 2022;
- de e-mail van de voormalig bewindvoerder met bijlagen, ontvangen op 25 november
2022;
- de brief van de gemachtigde van rechthebbenden met bijlagen, ontvangen op 19 januari
2023;
- de brief van de voormalig bewindvoerder met bijlagen, ontvangen op 7 februari 2023.
Het verzoek is behandeld op de zitting van 28 november 2022. Rechthebbenden zijn verschenen, bijgestaan door hun advocaat mr. E.A.M. Brugman. De voormalig bewindvoerder, [naam voormalig bewindvoerder] , is eveneens verschenen.

De feiten

Bij beschikkingen van de kantonrechter te Tiel van 7 november 2012 is een bewind ingesteld over de goederen die (zullen) toebehoren aan rechthebbenden vanwege hun geestelijke of lichamelijke toestand en is [naam voormalig bewindvoerder] benoemd tot bewindvoerder.
Bij vonnis van de rechtbank Gelderland van 2 mei 2017 is ten aanzien van rechthebbende de toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling (hierna: WSNP) uitgesproken.
Bij vonnis van de rechtbank Gelderland van 22 februari 2018 is de toepassing van de WSNP ten aanzien van rechthebbenden tussentijds beëindigd zonder dat hen de schone lei is verleend. Dit vonnis is bij arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 12 april 2018 bekrachtigd.
Bij beschikking van de rechtbank Gelderland van 25 mei 2020 zijn de bewinden ten behoeve van rechthebbenden met ingang van 1 juli 2020 opgeheven.

Het verzoek en het verweer

De rechthebbenden hebben de voormalige bewindvoerder aansprakelijk gesteld voor door hen gedurende het bewind geleden schade. Volgens de rechthebbenden heeft de voormalig bewindvoerder, kort samengevat:
  • sinds eind 2012 niet tijdig de hypotheek voor de woonark overgemaakt, als gevolg waarvan de bank is overgegaan tot openbare verkoop;
  • ten onrechte (na verkoop) huur betaald voor de woonark,
  • bijzondere bijstand onjuist aangevraagd, hetgeen tot een (gedeeltelijke) afwijzing van de toekenning heeft geleid;
  • een onjuist c.q. niet kloppende rekening en verantwoording afgelegd.
De rechthebbenden vorderen van de voormalig bewindvoerder, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, betaling van € 25.000,- te vermeerderen met wettelijke rente vanaf december 2016 en veroordeling van de voormalig bewindvoerder in de kosten van het geding, de nakosten en de betekeningskosten.
De voormalig bewindvoerder voert aan, kort samengevat:
  • dat voor aanvang van de bewinden de verkoop van de woonark al door de bank aan rechthebbenden aangegeven was, de vaste lasten (rente en aflossing voor de achterstand) werden gewoon betaald, de openbare verkoop van de woonark was het gevolg van de weigering van betrokkenen om een door de bank aangestelde makelaar toegang te verlenen tot de woonark;
  • dat de huur terecht is betaald aan de (nieuwe) eigenaar van de woonark als huurbetaling;
  • dat het tijdig aanvragen van bijzondere bijstand niet is gelukt, onder andere omdat rechthebbenden niet tijdig aanvullende gegevens hebben aangeleverd, niet duidelijk was waar zij verbleven en sprake was van draagkracht;
  • dat niet concreet wordt aangegeven wat er niet klopt of onjuist is aan de rekening en verantwoording.
Hij verzoekt het gevorderde af te wijzen.

De beoordeling

Ingevolge artikel 1:444 Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) is de bewindvoerder jegens de rechthebbende aansprakelijk, indien hij in de zorg van een goed bewindvoerder te kort schiet, tenzij de tekortkoming hem niet kan worden toegerekend. Ingevolge artikel 1:362 BW kan de kantonrechter op verzoek of ambtshalve de schade vaststellen, die de rechthebbende door slecht bewind van de bewindvoerder heeft geleden en de bewindvoerder tot vergoeding daarvan veroordelen.
Openbare verkoop woonark
Rechthebbenden stellen dat zij schade hebben geleden doordat de voormalig bewindvoerder sinds eind 2012 niet tijdig de hypotheekrente voor de woonark heeft betaald ten gevolge waarvan de bank is overgegaan tot openbare verkoop. Volgens rechthebbenden was er ruimte in het budget voor de rentebetalingen. Zij hebben met producties bij de brief van 17 januari 2023 aannemelijk gemaakt dat de achterstand terzake hypotheekdeel [nummer hypotheekdeel] op 1 december 2012 € 6.882,96 betrof en op 1 februari 2016 € 24.908,03. De voormalig bewindvoerder heeft ter zitting bevestigd dat er ruimte was in het budget voor de rentebetalingen en aangevoerd dat de rente is betaald. Uit productie 2 bij brief van 3 februari 2023 volgt dat in 2014 betalingen zijn gedaan op de hypotheeklening. Uit de productie na 3b5 bij brief van 13 november 2022 blijkt dat heel 2015 maandelijkse betalingen daarop zijn gedaan, waardoor de achterstand in 2015 niet is toegenomen en in geringe mate is afgenomen. Hij heeft echter niet aannemelijk gemaakt dat in 2013 en (de rest van) 2014 rente is betaald. Ook heeft hij niet aangevoerd waarom hij niet eerder dan eind 2014 tot betaling is overgegaan.
Het is onder meer de taak van een bewindvoerder om te zorgen voor stabilisatie van het budget en (hervatten van) betaling van de vaste lasten. Hoewel inventarisatie van de schulden enige tijd kan duren en hervatten van betaling van de vaste lasten (daardoor) enige tijd kan duren, mag verwacht worden dat op enig moment de betaling van de vaste lasten, waaronder de hypotheekrentebetaling, hervat wordt. Dat dat pas na twee jaar kan, vraagt, ook in een bewind waarin sprake is van zeer forse schulden, zoals in dit geval, om een nadere toelichting. Die ontbreekt.
Er moet derhalve van uitgegaan worden dat het langdurig niet betalen van de hypotheekrente een aan hem toerekenbare fout is geweest van de voormalig bewindvoerder.
Rechthebbenden miskennen echter dat voor een veroordeling in schade nodig is dat sprake is van oorzakelijk verband tussen de fout en de schade. Dat verband ontbreekt in dit geval.
Uit het door de voormalig bewindvoerder overgelegde dossieroverzicht van de [naam bank 1] , als blijkend uit de e-mail van de [naam bank 2] van 11 oktober 2017 aan rechthebbenden (productie 2 bij brief van 3 februari 2023), komt onder meer het volgende naar voren:

Eind 2011 hebben wij u een huisbezoek gebracht in verband met de aanhoudende achterstanden en beslagen .. door derden.. In deze periode had u de woonark .. te koop staan. Begin 2012 is de woonark.. om deze reden getaxeerd. Uit de taxatie bleek dat de vraagprijs van de woonark aanzienlijk hoger lag dan de waarde. De verschillende beslagleggers drongen aan op veiling van de woonark. Omdat de kwestie met de beslagleggers niet werd opgelost alsook de achterstanden hebben wij in juni 2012 samen met u en uw makelaar bij u thuis een gesprek gevoerd. In dit gesprek heeft de bank u verzocht een volmacht af te geven voor de onderhandse verkoop van de woonark. Hiermee kon een veiling worden voorkomen … helaas heeft u hier niet aan mee gewerkt. … zijn wij in december 2012 benaderd door uw (beschermings)bewindvoerder …Begin 2013 hebben wij(hem)
geïnformeerd over de hoogte van de vordering en
het maandelijks te betalen bedrag van de hypotheek….
April 2013 geeft uw bewindvoerder aan bezig te zijn met het stabiliseren van uw schulden en dat de termijnen weer betaald gaan worden in afwachting van de verkoop van de ark. De achterstand bedroeg op dat moment +- € 8.000,00. … blijven de betalingen uit en is uw vordering in januari 2014 opgelopen tot ruim € 13.000…. De bank …. laat… uw woning taxeren in maart 2014. In oktober 2014 .. vordering van .. ruim € 22.000. Hij zegt toe de betalingen… te gaan hervatten. De vordering blijft enigszins stabiel in de opvolgende maanden. … in september 2015 worden wij geïnformeerd over een lopend schuldhulpverleningstraject…. Omdat dan al duidelijk is dat de vordering niet meer opgelost gaat worden en de verkoop niet van de grond komt eist de bank de hypotheek op en wenst … opnieuw uw woning te taxeren. Helaas werkt u ondanks meerdere verzoeken aan uw adres niet meer mee aan deze taxatie. Wij uw informeren uw bewindvoerder … dat zonder inpandige taxatie uw woonark niet regulier verkocht kan worden en dus geveild zal moeten worden. … Ook na het verstrekken van de veilingopdracht proberen wij uw medewerking te verkrijgen tot inpandige taxatie…”
Samengevat volgt uit deze mail dat al voor bewind sprake was van een achterstand in de hypotheekbetaling en van beslag op de woonark door meerdere derden waardoor de bank en de beslagleggers verkoop nodig achtten. Uit de mail blijkt dat voor en na aanvang van het bewind sprake was van de mogelijkheid van vrijwillige verkoop door rechthebbenden/ de bewindvoerder. Voor de bank was dit geruime tijd reden om niet tot veiling (gedwongen verkoop) over te gaan. Van vrijwillige of onderhandse verkoop kwam het echter niet.
De kantonrechter is van oordeel dat de voormalig bewindvoerder voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat dit aan de rechthebbenden lag. In 2012 hadden zij de woonboot voor een te hoge prijs te koop staan, later stond de woonark helemaal niet meer te koop en toen de bank uiteindelijk tot de verkoop overging, werkten rechthebbenden niet mee aan taxatie voor onderhandse verkoop. Dit blijkt behalve uit de geciteerde e-mail van 11 oktober 2017 van de bank ook uit de als producties 3b1, 3b2, 3b3 en 3b4 bij brief van 13 november 2022 overgelegde emails. Uit die producties komt naar voren dat veiling van de woonark voorkomen kon worden door mee te werken aan taxatie alsmede dat de voormalig bewindvoerder de rechthebbenden heeft verzocht de taxateur toe te laten. Verder blijkt dit uit het door het Hof bekrachtigde vonnis van 22 februari 2018 waarbij de toepassing van de WSNP ten aanzien van rechthebbenden tussentijds is beëindigd (mede) omdat rechthebbenden hadden geweigerd mee te werken aan onderhandse verkoop en volledige taxatie van de woonark.
Dat het niet betalen van de hypotheekrente in 2013 en 2014 de (enige en/of doorslaggevende) reden was voor verkoop blijkt niet. Ten tijde van de veiling werd de hypotheekrente al ruim een jaar weer betaald, zo blijkt uit de door de voormalig bewindvoerder overgelegde producties.
Gelet op het vorenstaande zal de kantonrechter de vordering afwijzen.
Betaling huur
De voormalig bewindvoerder geeft aan dat huur is overgemaakt aan de nieuwe eigenaren van de woonark, omdat rechthebbende [naam rechthebbende 1] daar op dat moment woonde en ingeschreven stond. Dit is niet weersproken door rechthebbenden. Derhalve is niet komen vast te staan dat de voormalig bewindvoerder op dit punt tekort is geschoten. Nu geen sprake is van een toerekenbare tekortkoming zal de kantonrechter de vordering afwijzen.
Bijzondere bijstand voor de kosten van bewindvoering onjuist aangevraagd
Rechthebbende stellen dat de voormalig bewindvoerder de bijzondere bijstand onjuist heeft aangevraagd, hetgeen tot een (gedeeltelijke) afwijzing van de toekenning heeft geleid. De voormalig bewindvoerder heeft gedetailleerd verweer gevoerd. De raadsman heeft zijn bezwaren betreffende de late indiening van dat verweer uiteindelijk ingetrokken.
1 februari 2017 tot 18 januari 2018
Rechthebbenden vorderen een bedrag van € 172,83 per maand vanaf februari 2017. Hun raadsman heeft de vordering voor (de 18 dagen in) 2018 beperkt tot € 172,83 per maand.
Uit de stukken en het behandelde ter zitting is gebleken dat rechthebbenden vanaf 26 augustus 2016 huurden in [naam plaats] , gemeente [naam gemeente] en dat zij daar vanaf 19 oktober 2017 waren ingeschreven. De bewindvoerder heeft aangevoerd dat hij in overleg met de gemeente pas op 1 november 2017 een aanvraag heeft gedaan omdat onduidelijk was waar rechthebbenden voordien verbleven. De aanvraag van 1 november 2017 is door de gemeente buiten behandeling gelaten. Op 14 februari 2018, na ontvangst van de legitimatiebewijzen van rechthebbenden, heeft de voormalig bewindvoerder een nieuwe aanvraag gedaan. Dat was binnen de bezwaartermijn. Op 18 april 2018 heeft de gemeente met ingang van 18 januari 2018 bijzondere bijstand toegekend.
De kantonrechter is van oordeel dat de bewindvoerder fouten heeft gemaakt. Ten eerste had hij het advies van de gemeente om geen bijzondere bijstand aan te vragen omdat onduidelijk was waar rechthebbenden verbleven, niet mogen volgen. Hij had van rechthebbenden duidelijkheid moeten vragen over hun feitelijke verblijfplaats en moeten aandringen op het inschrijven op hun verblijfsadres zodat hij bijzondere bijstand kon aanvragen. Ten tweede was het fout van de bewindvoerder dat hij geen bezwaar heeft gemaakt tegen het buiten behandeling laten van de aanvraag van 1 november 2017. Door die fouten van de voormalig bewindvoerder hebben rechthebbenden over de periode van 1 februari 2017 tot 18 januari 2018 geen bijzondere bijstand ontvangen.
Uit de stukken blijkt dat over (de rest van) 2018 wel bijzondere bijstand is toegekend.
De schade bedraagt 11 maanden en 17 dagen (11+17/31e) x € 172,83 = € 1.995,91.
2019
De raadsman van rechthebbenden heeft de vordering terzake 2019 ter zitting beperkt tot € 599,10. Uit de door de voormalig bewindvoerder overgelegde stukken blijkt dat de (eerste) aanvraag bijzondere bijstand voor 2019 op 1 februari 2019 is gedaan. Deze is op 30 april 2019 buiten behandeling gelaten in verband met het niet aanleveren van stukken met betrekking tot de veiling van de woonark, huurinkomsten voor de ligplaats, et cetera. Het verweer van de voormalig bewindvoerder dat hij daarvoor afhankelijk was van derden heeft hij onvoldoende onderbouwd. De kantonrechter is van oordeel dat dit stukken betreft die de voormalig bewindvoerder had moeten en kunnen indienen en dat derhalve sprake was van een fout van hem. Verder heeft de voormalig bewindvoerder geen bezwaar gemaakt maar een nieuwe aanvraag gedaan op 14 mei 2019. Op de nieuwe aanvraag is op 3 september 2019 beslist. Uit de toekenningsbeslissing blijkt dat over de periode tot en met 31 mei 2019 geen bijzondere bijstand is toegekend omdat de aanvraag te laat, namelijk op 5 juli 2019, is gedaan. Over de periode juni/ juli en een deel van augustus was sprake van draagkracht. De bijzondere bijstand is toegekend met ingang van 1 augustus 2019.
De kantonrechter is van oordeel dat de vordering voor de maanden januari tot en met mei ad € 177,16 per maand toewijsbaar is, te corrigeren met draagkracht ad € 57,34 per maand, zoals blijkend uit de stukken. Derhalve 5 x € 119,82 = € 599,10.
2020
Uit de stukken blijkt dat de bijzondere bijstand over 2020 door de voormalig bewindvoerder tijdig is aangevraagd maar is afgewezen in verband met draagkracht. De bewindvoerder heeft daartegen bezwaar gemaakt. Rechthebbenden zijn bij de bezwaarzitting, na afloop van het bewind geweest. De kantonrechter begrijpt de stellingen aldus dat het bezwaar onvoldoende is onderbouwd omdat duidelijker een beroep gedaan had moeten worden op het gelijkheidsbeginsel. Voor mensen die in de WSNP zitten wordt namelijk uitgegaan van ontbreken van draagkracht. Rechthebbenden waren failliet verklaard. Veel gemeenten gaan dan ook uit van het ontbreken van draagkracht. Voor hen had hetzelfde moeten gelden.
Uit de beslissing op bezwaar met advies van de bezwaarcommissie, bijlage 2 bij de brief van de gemachtigde van rechthebbenden, ontvangen op 19 januari 2023, blijkt dat de gemeente van oordeel was dat in 2020 sprake was van draagkracht bij rechthebbenden. Dit is zowel gebaseerd op de VLTB-berekening als op een herberekening die door rechthebbenden, na afloop van het bewind, niet is betwist. De behandeling van het bezwaar vond plaats na einde van het bewind. De voormalig bewindvoerder heeft toen nog wel stukken ingestuurd. De kantonrechter is van oordeel dat het aan rechthebbenden was geweest om het beroep op het gelijkheidsbeginsel voldoende naar voren te brengen en te onderbouwen en zo nodig in beroep te gaan tegen de beslissing op bezwaar. Zij hebben dat niet gedaan. Daarmee kan niet gezegd worden dat zij door een fout van de voormalig bewindvoerder geen bijzondere bijstand hebben ontvangen in 2020. De kantonrechter zal de vordering terzake afwijzen.
Draagkrachtverweer
De bewindvoerder voert bij brief van 3 februari 2023 nog aan dat iedere aanvraag voor bijzondere bijstand voor de kosten van het bewind zou zijn afgewezen vanwege draagkracht omdat het inkomen van rechthebbenden sinds hun verhuizing naar de gemeente [naam gemeente] niet wezenlijk is veranderd en hun draagkracht flink hoger lag dan de kosten waarvoor bijzondere bijstand gevraagd had kunnen worden. De bewindvoerder heeft dat verweer echter geheel niet nader geconcretiseerd en het sluit ook niet aan op de stukken die aan voormelde beoordeling ten grondslag liggen zodat dat verweer niet kan leiden tot een ander oordeel terzake de jaren 2017 tot en met 2019.
Conclusie
De kantonrechter stelt de schade terzake de bijzondere bijstand vast op een bedrag ad € 1.995,91 + € 599,10 = € 2.595,01 en zal de voormalig bewindvoerder veroordelen dat bedrag aan rechthebbenden te vergoeden.
Onjuiste c.q. niet kloppende rekening en verantwoording
Rechthebbenden hebben niet nader en daarmee onvoldoende onderbouwd dat sprake is van een onjuiste dan wel niet kloppende rekening en verantwoording. Nu geen toerekenbare tekortkoming is komen vast te staan, kan van schade die de voormalig bewindvoerder moet vergoeden evenmin sprake zijn.
Wettelijke rente
Ter zitting heeft de raadsman van rechthebbenden de vordering terzake de wettelijke rente beperkt tot de periode vanaf 14 april 2021. Op 31 maart 2021 heeft de rechtbank het initiële schadeverzoek aan de voormalig bewindvoerder toegestuurd. In dat verzoek werd de schade terzake de fouten betreffende de bijzondere bijstand over de jaren vanaf 2017 gevorderd. De kantonrechter zal de vordering toewijzen zoals verzocht.
De kosten van het geding
De kantonrechter zal de voormalig bewindvoerder veroordelen in de kosten van het geding, te weten de eigen bijdrage ad € 152,00 en de nakosten. In dit dossier is geen griffierecht in rekening gebracht.

De beslissing

De kantonrechter
  • veroordeelt de voormalig bewindvoerder tot betaling van een bedrag van € 2.595,01 (zegge tweeduizend vijfhonderdvijfennegentig euro en één eurocent) aan rechthebbenden, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 14 april 2021, in verband met fouten terzake het aanvragen van bijzondere bijstand voor de kosten van bewindvoering van 2017 tot en met 2019;
  • veroordeelt de voormalig bewindvoerder in de proceskosten, thans begroot op € 152,00, en de nakosten;
  • verklaart deze beslissing tot zover uitvoerbaar bij voorraad
  • wijst de vordering voor het overige af.
Deze beschikking is gegeven door de kantonrechter mr. T.I. Spoor en in het openbaar uitgesproken op 25 april 2023.
Tegen deze beslissing kan -uitsluitend door tussenkomst van een advocaat- hoger beroep worden ingesteld bij het
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
a. door de verzoeker en degenen aan wie de griffier een afschrift van deze beschikking heeft verstrekt of verzonden: binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
b. door andere belanghebbenden: binnen drie maanden na betekening daarvan of nadat deze beschikking hun op andere wijze bekend is geworden.