ECLI:NL:RBGEL:2023:7165
Rechtbank Gelderland
- Eerste aanleg - meervoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing ontnemingsvordering in strafzaak met betrekking tot wederrechtelijk verkregen voordeel
In deze zaak heeft de rechtbank Gelderland op 12 januari 2024 uitspraak gedaan in een ontnemingsprocedure. De officier van justitie vorderde dat de rechtbank het bedrag vaststelt van het wederrechtelijk verkregen voordeel, geschat op € 301.371,42, en dat de veroordeelde de verplichting wordt opgelegd tot betaling aan de Staat. De zaak betreft een verdachte die in 1987 is geboren en woonachtig is in [woonplaats]. De verdediging stelde dat de verdachte niet betrokken was bij de kwekerij waar de hennep werd aangetroffen.
De rechtbank heeft kennisgenomen van een eerder vonnis van dezelfde datum, waarin de verdachte was veroordeeld voor medeplichtigheid aan het opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet. De rechtbank oordeelde dat op basis van het dossier niet aannemelijk was dat de verdachte wederrechtelijk voordeel had genoten. Het bewijs toonde enkel aan dat de verdachte de sleutel van het gehuurde pand had afgegeven, waar een hennepkwekerij was aangetroffen.
Gelet op deze overwegingen heeft de rechtbank de vordering van de officier van justitie afgewezen. De uitspraak werd gedaan door de meervoudige kamer, onder leiding van voorzitter mr. A.J.H. Steenweg, en de andere rechters mr. M.E. Snijders en mr. F.J.H. Hovens, in aanwezigheid van griffier mr. M.C. Korevaar.