ECLI:NL:RBGEL:2023:7163
Rechtbank Gelderland
- Eerste aanleg - meervoudig
- Rechtspraak.nl
Vordering tot ontneming wederrechtelijk verkregen voordeel uit hennepkwekerij
In deze zaak heeft de rechtbank Gelderland op 12 januari 2024 uitspraak gedaan in een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel in het kader van een hennepkwekerij. De officier van justitie vorderde dat de rechtbank het bedrag vaststelt waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat, dat door de officier is vastgesteld op € 301.371,42. De verdediging betwistte de vordering en stelde dat uit de onderzoeksbevindingen niet blijkt dat er drie oogsten hebben plaatsgevonden.
De rechtbank heeft vastgesteld dat er voldoende bewijs is voor het genieten van wederrechtelijk voordeel door de veroordeelde. Dit is onderbouwd met verklaringen van medeveroordeelden en de eigenaar van de loods waar de hennep werd gekweekt. De rechtbank concludeert dat de hennepkwekerij is gestart tijdens de bouwvakvakantie van 2022 en dat er één keer is geoogst. De opbrengst van deze oogst is berekend op basis van het aantal planten en de gemiddelde opbrengst per plant.
De rechtbank heeft het wederrechtelijk verkregen voordeel vastgesteld op € 100.457,13, na aftrek van kosten. De veroordeelde is verplicht gesteld dit bedrag aan de Staat te betalen. De beslissing is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht, en de rechtbank heeft ook de duur van de gijzeling bepaald die kan worden gevorderd door de officier van justitie.
De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de rechtbank Gelderland, waarbij de voorzitter en twee andere rechters aanwezig waren. De griffier heeft de uitspraak genoteerd, maar was niet in de gelegenheid deze mede te ondertekenen.