ECLI:NL:RBGEL:2023:7159

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
22 december 2023
Publicatiedatum
11 januari 2024
Zaaknummer
10682278
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Burgerlijk procesrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verwijzing van een geschil over collectieonderdelen naar een kamer voor andere zaken dan kantonzaken

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Gelderland, hebben de eisende partijen, de Kerkrechtelijke Rechtspersoon de Nederlandse Provincie van de Congregatie van de Heilige Geest (hierna: CHG) en de Stichting Stichting Afrika Collecties (hierna: SAC), een vordering ingesteld tegen de Stichting Nationaal Museum van Wereldculturen (hierna: NMVW). De eisers vorderen onder andere een verklaring voor recht dat zij eigenaar zijn van bepaalde objecten en dat NMVW deze objecten moet teruggeven. De procedure is gestart met een incidenteel vonnis op 10 november 2023, gevolgd door correspondentie tussen de partijen. De eisers hebben verzocht om de vorderingen met betrekking tot de collectie te verwijzen naar een handelskamer van de rechtbank, terwijl de vorderingen die de huurovereenkomst betreffen bij de kantonrechter moeten blijven. De kantonrechter heeft geoordeeld dat de vorderingen met betrekking tot de collectie, gezien de waarde en de samenhang, kunnen worden verwezen naar een kamer voor andere zaken dan kantonzaken. De zaak is in de stand waarin deze zich bevindt, verwezen naar de civiele rol van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, met een roldatum van 31 januari 2024. De partijen zijn erop gewezen dat zij in de vervolgprocedure vertegenwoordigd moeten worden door een advocaat en dat er griffierechten verschuldigd zijn.

Uitspraak

RECHTBANKGELDERLAND
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Nijmegen
Zaaknummer: 10682278 \ CV EXPL 23-2487
Vonnis van 22 december 2023
in de zaak van
1.
DE KERKRECHTELIJKE RECHTSPERSOON DE NEDERLANDSE PROVINCIE VAN DE CONGREGATIE VAN DE HEILIGE GEEST,
te Gennep,
hierna te noemen: CHG
2.
DE STICHTING STICHTING AFRIKA COLLECTIES,
te Berg en Dal,
eisende partijen,
hierna samen te noemen: SAC,
gemachtigde: mr. R.L. Fabritius,
tegen
DE STICHTING STICHTING NATIONAAL MUSEUM VAN WERELDCULTUREN,
te Leiden,
gedaagde partij,
hierna te noemen: NMVW,
gemachtigde: mr. L. Bakers.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het incidenteel vonnis van 10 november 2023
- de brief van CHG en SAC van 20 november 2023
- de e-mailberichten van NMVW van 28 november 2023 en 5 en 12 december 2023
- de conclusie van antwoord.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De vordering in de hoofdzaak

2.1.
CHG en SAC vorderen bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
a. een verklaring voor recht dat
primairCHG eigenaar is van de collectieonderdelen van de ‘AM-collectie’ waarbij de collectie Valk, het beeld van Cornelius Rogge en de met SVCN-gelden verworven objecten zijn uitgezonderd en CHG eigenaar is van de verschillende foto’s, boeken, etnografica etc. (aangeduid als ‘overige roerende zaken’) zoals door eisers in onderhavige dagvaarding nader is gespecificeerd;
subsidiairSAC eigenaar is van de collectieonderdelen van de ‘AM-collectie’ waarbij de collectie Valk, het beeld van Cornelius Rogge en de met SVCN-gelden verworven objecten zijn uitgezonderd en SAC eigenaar is van de verschillende foto’s, boeken, etnografica etc. (aangeduid als ‘overige roerende zaken’) zoals door eisers in onderhavige dagvaarding nader is gespecificeerd;
b. NMVW te veroordelen tot afgifte van de onder a. bedoelde objecten, uiterlijk 1 januari 2025,
primairaan CHG,
subsidiairaan SAC, zulks op straffe van een dwangsom van € 20.000,- per dag dat NMVW niet voldoet aan voornoemd gebod, met een maximum van € 10.000.000,-, althans een in goede justitie te bepalen dwangsom;
c. NMVW te veroordelen tot afgifte van alle roerende zaken die haar ter beschikking zijn gesteld door CHG, dan wel SAC, in het kader van de fusieovereenkomst omstreeks 1 april 2014, uiterlijk 1 januari 2025,
primairaan CHG,
subsidiairaan SAC, zulks op straffe van een dwangsom van € 20.000,- per dag dat NMVW niet voldoet aan voornoemd gebod, met een maximum van € 10.000.000,-, althans een in uw goede justitie te bepalen dwangsom;
d. een verklaring voor recht
primairdat CHG eigenaar is van de objecten behorende tot het legaat van de heer [naam 1] en
subsidiairdat SAC eigenaar is van de objecten behorende tot het legaat van de heer [naam 1] ;
e. NMVW te veroordelen tot afgifte van de onder d. bedoelde objecten, zo spoedig mogelijk na datum vonnis,
primairaan CHG,
subsidiairaan SAC, zulks op straffe van een dwangsom van € 20.000,- per dag dat NMVW niet voldoet aan voornoemd gebod, met een maximum van € 10.000.000,-, althans een in goede justitie te bepalen termijn en dwangsom;
f. NMVW te veroordelen tot het verstrekken aan CHG en SAC van een volledige verklaring van de door NMVW na 1 april 2014 ontvangen legaten, zo spoedig mogelijk na datum vonnis, zulks op straffe van een dwangsom van € 20.000,- per dag dat NMVW niet voldoet aan voornoemd gebod, met een maximum van € 10.000.000,-, althans een in goede justitie te bepalen termijn en dwangsom;
met veroordeling van NMVW in de proceskosten, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover en in de nakosten, betekeningskosten en eventuele verdere executiekosten.
2.2.
CHG vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, NMVW te veroordelen om:
a. uiterlijk 1 januari 2025 het gehuurde aan CHG op te leveren in oorspronkelijke staat, te weten de staat waarin het gehuurde per 1 april 2014 aan NMVW ter beschikking is gesteld, zulks op straffe van een dwangsom van € 20.000,- per dag dat NMVW niet voldoet aan voornoemd gebod, met een maximum van € 10.000.000,-, althans een in goede justitie te bepalen termijn en dwangsom;
b. zo spoedig mogelijk na het wijzen van vonnis het achterstallig onderhoud aan het gehuurde (zoals gespecificeerd door CHG) voor eigen rekening en risico uit te voeren, zulks op straffe van een dwangsom van € 20.000,- per dag dat NMVW niet voldoet aan voornoemd gebod, met een maximum van € 10.000.000,-, althans een in goede justitie te bepalen termijn en dwangsom;
c. aan CHG een bedrag van € 30.277,73 (inclusief btw) te voldoen ter zake de door CHG gemaakte kosten voor de brandmeldinstallatie;
d. aan CHG alle schade te vergoeden die is ontstaan of nog zal ontstaan als gevolg van het feit dat NMVW zonder toestemming van CHG wijzigingen aan het gehuurde heeft uitgevoerd en als gevolg van het feit dat NMVW tekort is geschoten in de nakoming van haar onderhoudsverplichting, een en ander nader op te maken bij staat;
e. binnen één maand na het te wijzen vonnis medewerkers van CHG (vergezeld van door CHG aan te wijzen personen) volledige toegang tot het gehuurde te verschaffen ten behoeve van het opmaken van de staat van het gehuurde, zulks op straffe van een dwangsom van € 20.000,- per dag dat NMVW niet voldoet aan voornoemd gebod, met een maximum van € 10.000.000,-, althans een in goede justitie te bepalen termijn en dwangsom;
met veroordeling van NMVW in de proceskosten, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover en in de nakosten, betekeningskosten en eventuele verdere executiekosten.
2.3.
Aan hun vorderingen, hierboven weergegeven onder 2.1 a-f, leggen CHG en SAC ten grondslag dat ze de collectieonderdelen die in bruikleen zijn gegeven aan NMVW terug willen, omdat óf CHG óf SAC eigenaar van die collectieonderdelen is en de bruikleenovereenkomst eindigt. NMVW wil die collectieonderdelen niet teruggeven (art. 7A:1777 BW).
2.4.
CHG legt aan haar vorderingen, hierboven weergegeven onder 2.2 a-e, het volgende ten grondslag. Aan de huurovereenkomst die CHG met NMVW heeft komt op 31 december 2024 een einde en NMVW moet het gehuurde dan aan haar opleveren (art. 7:224 BW). Daarnaast is NMVW op basis van de huurovereenkomst verplicht het gehuurde te onderhouden en voldoet ze daar niet aan. Daarom vordert NMVW nakoming van die afspraak. Verder heeft NMVW zonder toestemming van CHG wijzigingen aan het gehuurde aangebracht. Die wijzigingen maakt NMVW niet ongedaan. Daardoor heeft CHG kosten moeten maken met betrekking tot de brandmeldinstallatie. De vergoeding daarvan vordert zij eveneens (art. 7:215/216 BW).
2.5.
NMVW heeft in de hoofdzaak nog geen verweer gevoerd.

3.De beoordeling

3.1.
Bij brief van CHG en SAC van 20 november 2023 is aan de kantonrechter bericht dat beide partijen het geschil met betrekking tot de collectie voor willen leggen aan de handelskamer van de rechtbank Gelderland. Concreet betekent dat dat partijen verzoeken om de vorderingen, hierboven weergegeven onder 2.1 a-f (en de daarbij behorende proceskostenveroordeling) te verwijzen naar de handelskamer en de vorderingen, hierboven weergegeven onder 2.2 a-e (met de bijbehorende proceskostenveroordeling), die de huurovereenkomst betreffen, aanhangig blijven bij de kantonrechter. Dat betekent dat SAC na verwijzing geen partij meer zal zijn, omdat zij geen vorderingen met betrekking tot de huurovereenkomst heeft ingesteld, aldus CHG en SAC. NMVW heeft hieraan toegevoegd de conclusie van antwoord in de hoofdzaak daarom te willen beperken tot de aardvorderingen (huurkwesties).
3.2.
De kantonrechter zal de zaak, voor zoveel deze de vorderingen betreft met betrekking tot de collectie, gelet op de waarde die deze vorderingen vertegenwoordigen en omdat de samenhang tussen deze vorderingen en de andere vorderingen zich niet tegen afzonderlijke behandeling verzet, mede gelet op het eenstemmig verzoek daartoe van partijen, verwijzen naar een kamer voor andere zaken dan kantonzaken van deze rechtbank. Deze verwijzing vindt plaats in de stand waarin de zaak zich bevindt.
3.3.
CHG en SAC hebben hiernaast verzocht dat de betreffende verwijzing zal plaatsvinden naar een meervoudige kamer van de rechtbank Gelderland. De kantonrechter kan daarover echter niet beslissen. Zo’n verwijzing kan plaatsvinden in het kader van art. 98 Rv, maar dat is niet wat in deze zaak aan de orde is. De kantonrechter is in deze zaak niet bevoegd de vorderingen omtrent de collectie te behandelen en dat is de reden voor verwijzing (art. 94 Rv). In zo’n geval wordt na verwijzing bepaald welke kamer de zaak gaat behandelen.

4.De beslissing

De kantonrechter
4.1.
verwijst de zaak wat betreft de vorderingen in de dagvaarding benoemd als a-f en l (deze laatste gedeeltelijk, namelijk voor zover toe- of afwijzing van de vorderingen onder a-f gevolgen zou hebben voor toe- of afwijzing van de vordering onder l), in de stand waarin deze zich bevindt, naar een kamer voor andere zaken dan kantonzaken van deze rechtbank, zittingsplaats Arnhem,
4.2.
verwijst de zaak daartoe naar de civiele rol, niet zijnde de civiele rol voor kantonzaken, van
woensdag 31 januari 2024om 10:00 uur,
4.3.
wijst partijen erop dat zij in het vervolg van de procedure moeten worden vertegenwoordigd door een advocaat,
4.4.
wijst CHG en SAC erop dat na verwijzing een (verhoogd) griffierecht is verschuldigd, dat dit griffierecht kan worden afgeleid uit de meest recente griffierechttabellen op www.rechtspraak.nl en dat het griffierecht binnen vier weken na voormelde roldatum moet zijn bijgeschreven, waarvoor CHG en SAC van het Landelijk Dienstencentrum voor de Rechtspraak (LDCR) een nota met betaalinstructies zullen ontvangen,
4.5.
wijst NMVW erop dat na verwijzing griffierecht is verschuldigd, dat dit griffierecht kan worden afgeleid uit de meest recente griffierechttabellen op www.rechtspraak.nl en dat het griffierecht binnen vier weken na voormelde roldatum moet zijn bijgeschreven, waarvoor NMVW een nota met betaalinstructies zal ontvangen van het LDCR,
4.6.
wijst NMVW erop dat van een persoon die onvermogend is, een lager griffierecht wordt geheven, indien hij op het tijdstip waarop het griffierecht wordt geheven heeft overgelegd:
- een afschrift van het besluit tot toevoeging als bedoeld in de Wet op de rechtsbijstand, of indien dit niet mogelijk is ten gevolge van omstandigheden die redelijkerwijs niet aan hem zijn toe te rekenen, een afschrift van de aanvraag om een toevoeging, dan wel
- een inkomensverklaring van de Raad voor de Rechtsbijstand ten behoeve van vermindering van griffierechten (zonder gebruikmaking van een toevoeging).
Dit vonnis is gewezen door mr. R.J.J. van Acht en in het openbaar uitgesproken op 22 december 2023.
398 \ 40141