ECLI:NL:RBGEL:2023:7147

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
29 december 2023
Publicatiedatum
8 januari 2024
Zaaknummer
C/05/429556 / KG ZA 23-470
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontruiming van een woning na afloop van een bruikleenovereenkomst in kort geding

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 29 december 2023 uitspraak gedaan in een kort geding tussen de gemeente Tiel en een gedaagde die in een woning verblijft die eigendom is van de gemeente. De gedaagde had in oktober 2021 zijn woning verkocht aan de gemeente, maar bleef deze gebruiken op basis van een bruikleenovereenkomst zonder enige vergoeding. De gemeente heeft de woning verworven met het oog op sloop voor de aanleg van een rotonde en de bouw van een nieuwe woonwijk, waarbij een asbestinventarisatie gepland staat op 8 januari 2024. De gemeente vorderde in kort geding ontruiming van de woning, omdat de gedaagde niet schriftelijk had bevestigd de woning voor deze datum te verlaten. De voorzieningenrechter oordeelde dat de vordering tot ontruiming spoedeisend was, gezien de ernstige gevolgen van het voortzetten van het gebruik van de woning door de gedaagde. De gedaagde erkende ter zitting dat hij de woning voor 8 januari 2024 zou ontruimen, maar de voorzieningenrechter oordeelde dat dit niet volstond om de ontruiming te voorkomen. De gemeente had belang bij de ontruiming om vertraging in de bouw te voorkomen, wat zou leiden tot financiële schade. De voorzieningenrechter heeft de gedaagde veroordeeld tot ontruiming binnen twee werkdagen na betekening van het vonnis, met machtiging voor de gemeente om dit zo nodig met politiehulp te effectueren. Tevens is de gedaagde veroordeeld in de proceskosten van de gemeente.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK GELDERLAND

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Arnhem
zaaknummer / rolnummer: C/05/429556 / KG ZA 23-470
Vonnis in kort geding van 29 december 2023
in de zaak van
de publiekrechtelijke rechtspersoon
DE GEMEENTE TIEL,
zetelend te Tiel,
eiseres,
advocaat mr. M.H.F. van der Lek-Langenhof te Arnhem,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde,
verschenen in persoon.
Partijen zullen hierna de gemeente en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding
  • de mondelinge behandeling op 29 december 2023
  • de pleitnota van de gemeente.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De beoordeling

2.1.
Ter voorkoming van onteigening heeft [gedaagde] in oktober 2021 zijn woning aan de [adres] verkocht aan de gemeente. De woning is op 15 november 2021 geleverd. [gedaagde] is de woning daarna met toestemming van de gemeente blijven gebruiken. Hij heeft daarvoor nimmer een vergoeding betaald of een andere tegenprestatie verricht. Er was vanaf 15 november 2021 tot op heden sprake van bruikleen.
2.2.
De gemeente heeft de woning en ook de buurpanden verworven om deze te slopen zodat ter plaatste een rotonde zal kunnen worden gerealiseerd. Dat is nodig om de nieuw te bouwen woonwijk ‘Het Veilingkwartier’ verkeersveilig te kunnen ontsluiten. Onderdeel van de planning van de bouwwerkzaamheden is dat op 8 januari 2024 in de woning van [gedaagde] een asbestinventarisatie zal gaan plaatsvinden. Daarbij zal mogelijk asbest vrijkomen. Vanaf dat moment moet de woning daarom onbewoond zijn. Als de inventarisatie niet kan worden uitgevoerd zal de bouw aanzienlijk vertraging oplopen, mede omdat de woning dan niet voor het broedseizoen van vleermuis en gierzwaluw voor deze dieren ongeschikt gemaakt zal kunnen worden en de bouw dan in deze periode van vijf maanden stil zal liggen. Deze vertraging zal tot aanzienlijke vermogensschade leiden, onder meer omdat dan aanspraken op subsidies zullen vervallen.
2.3.
[gedaagde] heeft desgevraagd aan de gemeente niet schriftelijk bevestigd dat hij de woning voor 8 januari 2024 zal hebben verlaten. Daarop heeft de gemeente [gedaagde] in dit kort geding gedagvaard en, kort gezegd, gevorderd dat de voorzieningenrechter [gedaagde] , versterkt met een dwangsom, zal veroordelen tot ontruiming van de woning, met machtiging van de gemeente om de ontruiming zo nodig zelf met behulp van de politie op kosten van [gedaagde] te bewerkstellingen. De voorzieningenrechter acht deze vordering voldoende spoedeisend voor beoordeling en beslissing in kort geding, gelet op de geschetste en niet betwiste ernstige gevolgen van voortzetting van het gebruik van de woning door [gedaagde] vanaf 8 januari 2024.
2.4.
[gedaagde] heeft ter zitting erkend dat hij de woning voor 8 januari 2024 moet ontruimen. [gedaagde] heeft ook niet betwist dat de gemeente de bruikleenovereenkomst tijdig heeft opgezegd tegen 31 december 2023. De gevorderde veroordeling tot ontruiming, te effectueren na die datum, is daarom in beginsel toewijsbaar.
2.5.
Dat [gedaagde] ter zitting heeft aangegeven dat hij de woning ook daadwerkelijk zal ontruimen voor 8 januari 2024 en dat hij dit ook al voor de zitting telefonisch aan de gemeente heeft laten weten, doet hieraan niet af. Het verandert niets aan zijn verplichting tot ontruiming. De door de gemeente overgelegde e-mailcorrespondentie laat bovendien zien dat [gedaagde] in de aanloop naar dit kort geding op een door de gemeente te bieden woonoplossing heeft aangedrongen en heeft laten doorschemeren dat hij zich tegen ontruiming zou gaan verzetten. Een geruststelling dat hij tijdig zal ontruimen valt daarin niet te lezen. De telefonische toezegging is de gemeente niet bekend en deze procedure leent zich niet voor het leveren van bewijs op dat punt. Vanwege de grote (financiële) belangen die op het spel staan is bovendien begrijpelijk dat de gemeente de ontruimingsverplichting zo nodig wil kunnen afdwingen en niet zonder meer erop wil vertrouwen dat [gedaagde] zijn duidelijke toezegging ter zitting daadwerkelijk zal nakomen.
2.6.
[gedaagde] heeft ter zitting desgevraagd verklaard dat hij na ontruiming tijdelijk onderdak zal gaan vinden en dat zijn twee kinderen, die iedere vrijdagmiddag en om de week ook in het weekend bij hem zijn, voorlopig in ieder geval bij hun moeder kunnen overnachten. De belangen van [gedaagde] dwingen dan niet ertoe de ontruiming niet te gelasten of voor de ontruiming een langere termijn te gunnen dan is gevorderd. Voor de ontruiming zal [gedaagde] na de betekening van dit vonnis twee
werkdagen de tijd krijgen, zodat hij daarbij zo nodig professionele hulp zal kunnen inschakelen.
2.7.
De gemeente heeft ter zitting haar vordering tot het opleggen van een dwangsom ingetrokken, nu zij, gegeven de spoedeisendheid van de kwestie, daarbij geen belang heeft naast de gevorderde machtiging tot gedwongen ontruiming. De vorderingen zijn toewijsbaar zoals hierna vermeld.
2.8.
[gedaagde] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten en de nakosten, zoals onbetwist gevorderd vermeerderd met de wettelijke rente. De proceskosten aan de zijde van de gemeente worden begroot op:
- betekening dagvaarding € 129,86
- griffierecht 676,00
- salaris advocaat
697,00
Totaal € ‭1.502,86‬‬‬‬‬

3.De beslissing

De voorzieningenrechter
3.1.
veroordeelt [gedaagde] om binnen twee werkdagen na de betekening van dit vonnis de woning aan [adres] te ontruimen met al hetgeen daartoe behoort en met wie of wat daarin of daarop van de zijde van [gedaagde] aanwezig is, en onder afgifte van de sleutels ter vrije en algehele beschikking van de gemeente te stellen,
3.2.
machtigt de gemeente om, indien [gedaagde] in gebreke blijft aan het onder 3.1. van dit vonnis bepaalde te voldoen, met behulp van de sterke arm van justitie en politie de tenuitvoerlegging van dit vonnis te bewerkstelligen, op kosten van [gedaagde] , en gelast [gedaagde] om deze kosten aan de gemeente te voldoen op vertoon van een exploot van de met de ontruiming belaste gerechtsdeurwaarder waarin de omvang van deze kosten is vermeld,
3.3.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van de gemeente tot op heden begroot op € ‭1.502,86‬, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag met ingang van de 15e dag na dit vonnis tot de dag van volledige betaling,‬‬‬‬
3.4.
veroordeelt [gedaagde] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 173,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [gedaagde] niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 90,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak, en te vermeerderen met de wettelijke rente over deze nakosten met ingang van de 15e dag dit vonnis tot aan de voldoening,
3.5.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
3.6.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. L.J. de Kerpel-van de Poel en in het openbaar uitgesproken op 29 december 2023.